OM NA TE TEEKENEN IN DUINOORD. VACANTIE EN NIET UITGAi „Zeg moeder, wat denk Je hiervan?" vroeg mijnheer Mulder, toen ze op zekeren zomeravond, nadat hun twee kinderen. Al- bert en Lize, reeds naar bed waren, samen ln de huiskamer zaten. Moeder keek in de courant, die vader haar voorhield en las de advertentie, die hij haar aanwees, „Tegen matigen prijs aangeboden een deel van een landhuisje, midden in de duinen staande, voor klein gezin gedu rende de maand Augustus. Brieven Bureau van dit Blad." Vragend keek moeder op, nadat ze de advertentie gelezen had. „Dat kan toch niet, man? Jij hebt maar één week vacantie, dus hoe kunnen we dan een maand weg?" „Nee vrouw, ik zelf niet. Maar ik zou de eerste drie weken toch telkens van Zater dag tot Maandag naar jullie toe kunnen komen. En als ik dan mijn vacantie in de laatste week van Augustus neem, dan kom ik die week ook." „Ja maar," aarzelde moeder, „dat lijkt me nou niks: dat jij hier drie weken alleen blijft en wij met elkaar uit zijn." „Zoo moet het niet bekijken, moeder. We maken ons den laatsten tijd telkens onge rust over Lize, dat ze zoo'n bleekneus wordt. Nu, je zult me toch toestemmen, dat het voor haar en voor Albert ook, heel goed zou zijn eens een maand aan zee te wezen. En je zelf zal 'took geen kwaad doen, denk ik. Die eerste drie weken vliegen gauw ge noeg om, vooral ook omdat ik iederen Za terdag naar jullie toekom. Nu, wat denk je? Zal ik er maar eens op schrijven? Het lijkt me voor ons een buitenkansje dit aan bod, omdat wij toch nooit de dure pension- prijzen kunnen betalen." Natuurlijk moest moeder dit toestemmen, en zoo werd tot het schrijven op de adver tentie besloten. Binnen enkele dagen was er al antwoord. De prijs viel vader en moeder niet tegen en dus werd besloten de maand Augustus in het landhuisje door te brengen. Voor alle zekerheid ging moeder er eerst nog eens kijken en toen ze weer terugkwam, repte ze over geen enkel bezwaar meer. ,,'t Is er gewoonweg heerlijk, man." zei ze. ,,'t Huisje ligt midden in de duinen, nog wel een aardig eindje van zee af, maar dat geeft niets. De duinwandeling er heen zal op zichzelf al een feest zijn. We krijgen ook ruimte genoeg. Een zitkamer, een slaapka mer, voor de kinderen ieder een klein hokje, en een keuken, precies wat we noodig 'hebben. Hè, 't wou dat het al 1 Augustus was." Datzelfde herhaalde de kinderen tallooze malen, nadat ze eenmaal van het plan op de hoogte waren gebracht. Maar eindelijk, eindelijk was het zoover.En met een vroo- lijk hart namen moeder, Albert en Lize af scheid van vader en trokken ze naar het dorpje Duinoord, waar alles hen een heer lijke vacantie beloofde. En toen ze er een maal waren was alles zoo nieuw en prettig voor hen, dat die eerste dagen omvlogen. Op Maandag waren ze vertrokken, maar voor ze het goed en wel wisten was het al Zaterdag en kwam vader voor de eerste maal over. In triomf haalden de kinderen met moeder vader van de tram af. En wat hadden ze al dadelijk veel te vertellen. Hun monden stonden niet stil. „Jongens, jongens," lachte vader, „ik kom ooren te kort om naar alles te luisteren. En oogen om alles te zien. Wil je wel ge- looven moeder, dat onze jongens er al beter uitzien als toen ze van huis gingen?" „Ja?" zei moeder. „Als jij het ook ziet. zal het wel zoo wezen. Juffrouw Bloemers (dat was de juffrouw, die in het huisje 'woonde), heeft het ook al gezegd. Maar ik kon het haast niet .gelooven." „Maar mij geloof "je toch zeker wel, is 't niet?" en plagend trok vader moeder tegen een duin oo. Lachend en hijgend viel ze boven op den top van het duin neer. „Bedaar toch wat, we zijn er nog niet. Je moet hier bij alles flinke duinwandelingen maken. We wonen tamelijk ver van het dorp, een flink eind van zee, Ja eigenlijk zitten we nergens dichtbij." Bewonderend keek vader over de verre duinenrijen. „Geeft niet vrouw, we zitten midden in de duinen en kunnen volop van de gezonde lucht genieten. Dat kan onze stadskinder- tjes niet anders dan goed doen." Die Zaterdag en Zondag vlogen om. Veel te gauw naar ieders zin was het Maandag morgen en moest vader weer vertrekken. VOLENDAMMER» (Nadruk verboden). „Hè, 'k wou dat het alweer Zaterdag was." zuchtte vader, toen hij door moeder en de kinderen weg werd gebracht. Lize kreeg medelijden met haar vader. Ze ging naar hem toe en legde haar handje in de zijne. „Zal ik met u meegaan naar huis, va der?" Lachend tilde vader zijn meisje hoog op ln zijn sterke armen. „Nee hoor, Lieske, jij moet hier bij moe der blijven en een flinke sterke meid wor den. 't Is gauw weer Zaterdag hoor, en dan kom ik weer." ,,'t Is gauw weer Zaterdag had vader ge zegd, en 'twas ook zoo. Alle dagen deden de kinderen met moeder verre duinwan delingen of trokken ze naar zee. Want, hoe wel ze 'twel eens vroegen, wilde moeder hen in deze vreemde omgeving niet atteen üit laten gaan. Juffrouw Ploemers zei wel eens: ,,'t Kan heusch geen kwaad mevrouw. Als ze hier in de duinen rondom het huis blijven, zou ik niet weten wat hen kan gebeuren, 't Is hier zoo rustig. „Ja, ja," zei moeder dan, „dat geloof ik wel. Maar ik kan immers met hen meegaan? De buitenlucht is voor mij ook goed." Dat moest juffrouw Ploemers natuurlijk toestemmen en dikwijls keek ze het vroo- lijke groepje glimlachend na. Bij al dat uit gaan kon het niet anders of de dagen moesten wel omvliegen. En zoo was 't al heel spoedig weer Zaterdag. Maar - dit beloofde geen vroolijke Za terdag te worden, want moeder had heel erge hoofdpijn. Zóó erg, dat ze niet op kon blijven. Ze was wel naar beneden gekomen en aan 't ontbijt bediende ze nog haar kinderen, maar zelf kon ze niets eten. Met een bleek gezicht zat ze in haar stoel. (Wordt vervolgd)) Vacantie zonder pretje Of maar een klein verzetje, Niet uit logeeren gaan Wat heb ik daar nu aan?! Saai, steeds op straat tc spelen! Ik m o e t mij wel vervelen Maar plots'ling dwaalt mijn oog Naar buurmans huis: één hoog. Daar ligt een zieke jongen. Hij heeft het aan de longen. Moet liggen heel den dag. O, als ik zóó eens lag! Ik ik.ik kan toch spelen, Hoef mij niet te vervelen. Ia neem een kloek besluit: Mijn booze bul is uit. En voortaan alle dagen Zal ik aan Moeder vragen: Mag ik naar buurman gaan? Hij kan er van op aan, Dat 'k kom! Een klein bezoekje Doet hem daar in zijn hoekje Bij 't raam plezier Hij ziet Al gauw naar m' uit, is 't niet? C. E. DE LILLE HOGERWAA (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 16