7tte Jaargang
Donderdag 23 Juli 1936
No. 30
DE SPEELSCHE ZON.
ANEKDOTEN.
Alles was de schuld van de zon. Als het
n gewoon voorjaar was geweest, zou de
eele opstand in huls nooit ontstaan zijn.
laar, terwijl de kalender beweerde, dat het
imer was, zei de haard met volle overtul-
ng. dat het beslist nog winter moest zijn,
mdat hij anders al lang zou slapen en
iet meer eiken dag zou hoeven te werken,
wals dit nu het geval was.
En toch had de kalender gelijk. Het was
imer; ten minste, het waren de maanden,
ie anders „zomer" genoemd worden, maar
et weer was zóó koud en guur, dat nie-
land er iets van merkte, en daardoor wa
ll alle dingen in huis uit hun gewone
oen.
De haard begreep er niets van. Anders
ond hij om dezen tijd koud en leeg te
pen, en nu was hij niet alleen wakker,
aar bovendien gevuld en brandend
wollen dekens geeuwden van vermoeld-
id. Hun taak was al lang afgeloopen en
ig werden ze niet ingepakt en weggebor-
De dunne zomerdekens daaren-
tgen waren woedend, dat ze maar „teeds
een donkere kast moesten liggen, terwijl
t toch hun tijd was om op het bed ge-
gd te wordenDe groote tuinparasol
ond boos in een hoekje van het tuinhuis
de paraplu's klaagden steen en been.
iemand was tevreden...
„Wat is dat voor onzin", zei de haard
oos. „ik hoor al lang uitgebrand te zijn
nog steeds gooien ze me vol met anthra-
et. De menschen lijken wel gek!"
,En wij dan", zuchtten de wollen dekens
het groote ledikant, „we kunnen haast
let meer zien van moeheid en toch worden
eiken dag weer zorgvuldig ingestopt. We
bben van den winter hard gewerkt, net
s jij, en nu hebben weallemaal rust
oodig."
De tuinparasol mopperde ook al en zei
'ibbig tegen de witgelakte stoelen, die om
m stonden: „Ik krijg nog rheumatiek in
en vochtigen hoek hier; als ze me niet
uw weghalen, ben ik heelemaal beschim-
eld".
De tuinstoelen knikten meewarig, ,,'t Is
lendig voor je", zei een armstoel, „wij
imnen er ten minste nog tegen en i k
ind 't al zoo erg om hier te moeten staan,
us ik kan me begrijpen, dat jij 't nog veel
irschrikkelijker vindt I"
In den gang, boven den paraplubak,
ing de barometer. Eigenlijk was hij nog
eliger dan alle anderen samen, want
Sereen gaf hèm de schuld van den toe-
nd.
„Als jij nou maar 's een beetje vooruit-
ngzei een groote paraplu kribbig, „dan
inden wij ten minste eens uitrusten en
n kwamen de parasolletjes aan de beurt,
ie staan al wekenlang te treuren in de
1st".
De barometer zuchtte. „Ik kan 't heusch
iet helpen", zei hij ongelukkig, „maar als
zulk weer is, trekt m'n eene been altijd
iar achteren, terwijl ik van plezier voor-
it spring, als de zon schijnt. Geloof me,
kan er werkelijk niets aan doen. Boven-
en is het niet alleen met slecht weer, dat
menschen boos op me zijn, maar ik kan
iit iets goeds doen. Als ik een flinken
'rong vooruit neem en de zon prachtig
ihijnt, klagen de menschen, dat het veel
warm is, en als ik dan gauw weer m'n
en achteruit trek, zeggen ze: „Hè, nu
is 't net zulk mooi weer en nou loopt die
'velende barometer weer achteruit!"
Nee hoor, Ik heb het treurigste bestaan van
Jullie allemaal".
„Zou er nu werkelijk geen uitweg gevon
den kunnen worden?" vroeg een klein kin-
der parapluutje vriendelijk. „Als we de zon
nu eens heel beleefd vroegen, ol ze alsje
blieft wat meer wilde schijnen, zou ze dan
niet naar ons luisteren?"
,,'t Is in elk geval te probeeren," zei de
barometer aarzelend. „Misschien als jij 't
vriendelijk vraagt, dat ze dan weer gaat
schijnen."
„Ik zal 't probeeren", zei het kleintje
moedig, „maar dan moet ik haar toch eerst
zien, al is 't maar één oogenbllk, anders
kan ik het niet vragen".
„Natuurlijk," antoordde de barometer,
„we zullen goed opletten, of we haar soms
te voorschijn zien komen".
Dagen lang keken ze samen uit naar
een zonnestraal, maar tevergeefs. Eindelijk,
toen zoowel de barometer als het para
pluutje alle hoop verloren hadden, liet de
zon even haar gezicht zien, tusschen twee
donkere wolken door. Maar voor het kleine
ding was het lang genoeg. Vliegensvlug
keek het rond, of er geen mensch in de
buurt was, rende toen de gang door en
boog zijn knop uit het raam, terwijl het
riep: „Mevrouw Zon! Mevrouw Zon!"
Stomverbaasd keek de zon opnieuw tus
schen de wolken door om te hooren, wat
dat fijne stemmetje van haar wilde.
„Ik ben een paraplu", zei het kleintje,
„en ik heb een vriendelijk verzoek aan U.
Ik hoop, dat U het niet brutaal van me
vindt, maar ik spreek namens alle dingen
hier in huis, die iets te maken hebben met
warmte en kou. Iedereen is in de war, om
dat het nu toch eigenlijk de tijd is, waarop
U moet schijnen; en omdat U bijna nooit te
zien bent, moet de haard nog branden, en
de wollen dekens moeten nog voor de men
schen werken en de tuinparasol wordt
maar niet gebruikt, en wij paraplu's zijn
doodmoe van den langen winter en kunnen
niet uitrnsten, omdat de menschen ons nog
noodig hebben en zoo is er nog veel meer.
Als U nu zoo goed zoudt willen zijn, om net
als andere jaren weer veel te schijnen, dan
kwam alles weer in orde en dan werd de
arme barometer ook niet zoo uitgeschol
den".
Buiten adem en zelf verbaasd over zijn
brutaliteit, wachtte het parapluutje af,
wat de zon zou antwoorden
„Wat merkwaardig," zei deze eindelijk
verbaasd, „ik heb er heelemaal niet aan
gedacht, dat mijn grapje zulke onaange
name gevolgen zou kunnen hebben. Ik zal
je vertellen, wat het geval is. Maar ga
eerst weer op je plaats in den paraplubak
staan, want als iemand ziet,, dat je hier
staat, begrijpen ze er niets van, en dat kon
wel eens minder prettig voor Jou zijn."
Gauw holde het parapluutje weer terug
naar zijn plaats en zei buiten adem tegen
den barometer: „Ik heb met de zon ge
sproken en nu gaat ze me iets vertellen.
Luister jij ook maar."
Meteen vielen er een paar heldere zon
nestralen in de donkere gang en tot zijn
groote vreugde hoorde de barometer een
stem, die vriendelijk zei:
„Zoo, daar hebben we den barometer ook,
Ik geloof, dat ik je nogal wat minder
prettige uurtjes bezorgd heb, hè? Maar 't is
heusch mijn bedoeling niet geweest, hoor!
Zooals jullie je wel zult herinneren, heb ik
in Mei verschillende dagen geschenen, en
vaak zefs een heele poos achter' elkaar. „Ik
zal de menschen eens verwennen," dacht
ik toen. Maar na een week merkte ik, dat
ze het heelemaal niet prettig vonden, als
Ingezonden door Johan Leugering.
Gemakkelijk gezegd.
Zusje: „Vader er zit een vieze dikke spin
tegen de zoldering".
Vader druk bezig met schrijven en dus
niet kunnende luisteren Drecles): „O Dak
maar beet. breng weg".
Ingezonden door Anton van Klarenbosch.
Kleine Paul trekt een hond aan de staart.
Moeder ziet dat: „Foei dat mag je niet
doen dat doet hem Dlin en dan Is het ie
eigen schuld als hit ie bijt".
Paultje: „Ja maar Moesje het kan geen
kwaad, want aan deze kant biit een hond
niet"
ik zooveel scheen. Ik hoorde verschillende
menschen klagen over de warmte, en toen
ik er eens goed op lette, dacht ik: „Ze heb
ben, geloof ik, veel liever, dat ik wegga. Ik
zal het nog één dag probeeren en dan goed
luisteren, wat ik ze hoor zeggen. Ik begon
's morgens met boven het terras van een
café te staan. „Pfff!" zei een dame, terwijl
ze met haar zakdoekje wuifde, „warmte is
goed, maar die zon is me toch een beetje
te fel. Wat mij betreft, mag het gerust
wat koeler zijn."
Daarna zag ik een stratenmaker zitten.
„Ik zal hem eens lekker stoven," dacht ik.
Nét had ik hem goed warm gekregen, toen
hij opstond en puffend zei: „Ik wou, dat
die zon maar wegging, dat is niet om uit
te houden!"
„Weet je wat," dacht ik toen, „ik zèl
weggaan en eens een flink poosje wegblij
ven ook. 's Kijken, of de menschen dat
prettiger vinden." Maar dat schijnt ook
weer niet goed te zijn, want nu hoor ik ze
weer om me roepen. Ik heb het alleen ge
daan, om de menschen te plagen, en het
spijt me, dat jullie er zoo'n last van heb
ben gehad. Maar nu heb ik ze lang genoeg
laten voelen, hoe akelig het is zonder zon.
Zg dus maar tegen iedereen hier in huis,
dat het een grapje van me was, om de
menschen te straffen, die altijd op me
schelden, als ik er ben en om me roepen,
als ik wegblijf. Voorloopig zal ik jullie ge
zelschap houden."
„O, dank u vriendelijk," zei het para
pluutje opgelucht, „ik zal het gauw rond
vertellen."
„En nu zul je eens zien. hoe vroolijk de
menschen kijken," lachte de barometer
„Tot het ze weer verveelt," lachte de zon,
„maar daar zullen we maar niet op letten.
Zeg maar tegen de tuinparasol, dat hij
niet larig meer hoeft te wachten, en dat de
haard en de dekens rustig kunnen gaan
slapen. Nu is het zomer, en dat zal iedereen
merken ook! Niet alleen op den kalender,
maar ook in werkelijkheid!"
Binnen een uur was het parapluutje
dat nog vochtig was van de vele regens
kurkdroog, en de barometer sprong van
vreugde een stuk vooruit. En ledereen was
dankbaar en tevreden.... tot het ze weer
verveelde ten minste.
EIE BEYKR.
(Nadruk verboden).