'T MOCHT NIET REGENEN RAADSELS. -IV''»"" Ruud, Hans en Elze waren bezig om met den werpring in den tuin te spelen. De blauwe gummi-ring vloog van den één naar den ander en werd met de noodige vaardigheid opgevangen. Maar op eens miste Ruud en rolde de ring achter hem 't perk met de hooge tulpen in. „Domoor!" riep zijn broer. „Je moet op je beurt letten. Je sufte." „Nee, ik sufte niet. Ik zag iets." „Wat dan?" „Een paar oerdomme vogels." „Wat deden die dan?" wou het zusje weten en ze kwam bij haar broers staan. „Zien jullie daar dat reservoir bovenaan de afvoerpijp van de dakgoot?" vroeg Ruud. „Ja. Wat is daarmee?" „Wel, daar hebben een paar huismus- schen hun nest in gemaakt. En als het nu gaat regenen, dan loopt die bak vol water en moeten de jongen jammerlijk verdrin ken. Als dat nu geen domme nestenmakerij is, dan weet ik 't niet!" riep de jongen ver ontwaardigd. „Dacht je nou. dat 'n musch zóóveel verstand had om te weten, dat dat mooie, donkere nestplaatsje een vergaarbak van 't overtollige regenwater is?" beweerde Hans. „Misschien gaat 't al regenen, vóór de eitjes uit zijn," opperde Els; „dan ver ongelukken alleen de eitjes. De musschen vliegen wel weg en dan legt 't wijfje later wel nieuwe eitjes". „Er zijn al jongen in, vast!" riep Ruud op eens, „de ouden vliegen met voer naar 't nest." Hans en Els keken ook. Moeder had juist op 't grint achter het huis het servet uit geschud, waarop ze het brood voor de avondboterhammen gesneden had. Mus schen en spreeuwen kwamen 't gauw op pikken en de oudermusschen van het vogelbroed in den vergaarbak vlogen met het voer ln hun bek naar de opening, waaruit 't water zich omlaag stortte, als de bak te vol liep. Dadelijk gingen de kinderen hun ont dekking binnen vertellen. En Ruund be sloot: „Nu mag 't niet regenen, vóór de jongen groot zijn, hoorl" „Daar hebben we geen zeggen over, mannetje," zei moeder; „maar ik hoop van harte voor de jonge vogeltjes, dat het vooreerst droog blijft." Nog nooit hadden de jongelui zoo'n be langstelling voor het weerbericht uit de krant gehad, als nu. De eerste dagen stond er: verwachting warm, droog weer. Maar toen stond er op een morgen: kans op regen. „Moes," zei Ruud, vóór hij naar school ging, „als er nu soms een stortbui komt, moet u een ladder nemen en de jonge vogels uit den bak halen, hoor!" „En hoe kom ik dan aan 20o'n lange ladder? En dan weet ik nog niet, of ik er wel op zou durven klimmen," merkte moeder op. Onder schooltijd keek de jongen telkens eens naar buiten, of er druppels vielen. Want de lucht was betrokken en de zon school weg. Maar er gebeurde niets. 's Middags hadden ze vrij, 't was Zater dag. Els moest de paden in den tuin aan harken, Hans de perken en den border zuiveren van onkruid. Ruud zat te leeren achter 't huls Hij moest al heel gauw examen doen voor de H B S. Els liet haar hark even rusten en tuurde naar 't musschennest. Je kon, nu de hark geen leven maakte, de jongen in het nest om voedsel hooren schreeuwen. „Ik zou wel eens graag willen zien, hoe groot de jongen nu zijn," zei Els tegen Ruud. Ruud tuurde ook naar boven. „Ik zie een kopje bij de opening," riep hij op eens. Ja, Els zag het nu ook en. nog meer. Want daar verscheen het heele vogeltje op den rand van de uitlaatpijp, verloor z'n evenwicht en tuimelde omlaag. In den val naar beneden probeerde het beestje In z'n angst met zijn pootjes aan de pijp vast te grijpen. Doch dat lukte natuurlijk niet. Ruud hoorde de nageltjes langs 't zink schuren en toen lag het diertje op de steenen van de stoep achter 't huis. Ruud en Els liepen er dadelijk naar toe. tlden het vogeltje, dat al dik in de veeren zat, op en keken, of het zich niet bezeerd had. Neen 't scheen niets te mankeeren gelukkig! Ruud zette het beestje neer op de plek, waar geregeld 't brood gestrooid werd. „Dan kan hij eten," zei hij. Maar daar kwam niets van. „Misschien kan hij al vliegen," opperde het zusje, „hij heeft al vleugels." Op eens begon het diertje op een luid ruchtige manier om z'n moeder te roepen. Weldra verscheen ook één van de oude musschen, nam een klein stukje brood in den bek, dat nog tusschen de kiezels lag en ging naar 't jong toe, dat het bekje zoo wijd mogelijk open sperde. Maarhet vogeltje kreeg niets. De moeder deed 't alleen om haar kind te lokken. Want ze ging met 't brood nog in haar snavel bovenop de openstaande keukendeur zit ten, opdat het jong haar na zou vliegen naar 't nest. Dit bewoog de vleugels wel, maar volbracht 't niet. Weer kwam de moeder met de lekkernij terug, deed of ze het voer geven wou en trachtte het gevallen beestje zoo mee te troonen. Ruud zette het jong op zijn hand, misschien ging 't zoo beter om weg te vliegen. De jongen gaf den jongen vogel zelfs een duwtje. Even fladderde 't dier, kwam toen weer op den grond terecht, waar het al roepend bleef zitten. Hans kwam ook kijken en fluisterend vertelde Ruud, wat er te doen was. „Nu zijn ze loch niet dom," merkte Ruud RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT TE 1 KIEZEN. DE GROOTEREN 4. DE KLEINEREN 3. 1 I. Ingezonden door Ada van Schaik. Ik hoorde iemand zeggen: Als ze komen, dan komen ze niet en als ze heelemaal niet komen, dan komen ze. Wat kan dat beteekenen II. Ingezonden door Leo Balié Ik ben een eiland van Nederland in West-Indië van 13 letters. 1 2. 3 4 betee- kent heilig, 10, 11, 3 12 13 is een ver korte jongensnaam iemand die treuzelt ;s een echte 8. 5. 6 10. om een 9. 7 draait een wiel 9. 13. 1. 5 3 is een stad in Drente. IH. Ingezonden door vijftal van Vliet. 1 Verborgen beroepen. Wat doen: Peter Schesdok. Rie Ziger. Henk Scomare. Rein Vliege Na Tersia. IV. Ingezonden door Jan en Ria Uiterdük. Ik ben een schero voorwerp om mee té snijden, verander miin laatste letter, dan word ik eep voorzetsel. V. Ingezonden door Piet J. Boogaarts. Zeg mij eens in welke pan Men niet braden of koken kan. VI. Ingezonden door Sientie Timmermans. Bij welken meester behoeft nooit een leerling school te blijven? VII. Ingezonden door Alida Stikkelorum. 't Heeft een vacht als een kat. 't Heeft een staart als een kat 't Heeft pooten als een kat Ra ra wat is dat? VIII. Ingezonden door Neeltje van Katwijk. Met welke sleutel maakt men nooit een deur open? op; „ze willen het jong al z'n krachten laten inspannen en vinden waarschijnlijk, dat 't er al toe in staat is." „Maar hij kan 't niet!' zuchtte zus. „En toch moet hij in 't nest terug." „Als jij dan maar eens zegt, hóe!" beet Ruud haar toe. „De glazenwasscher is voor oezig," zei ze. Dat was een goede inval. De man bleek een dierenvriend te zijn en wou graag met zijn ladder even achter komen om den kleinen waaghals in 't nest te zetten. De kinderen bedankten hem hartelijk. Een paar dagen later konden de jongen wél vliegen, maar ze lieten zich op den grond nog graag voeren door de ouden. En nu mocht 't gerust gaan regenen. Want de jonge vogels konden zich redden. J. H. BRINKGREVE—ENTROP. (Nadruk verboden.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 15