KNUTSELHOEKJE ARTISNIEUWS HET AANVATTERTJE. oudé kapotte boek van jou vond. Ik liet het aan moeder zien en samen vonden we dat je iets anders en beters moest geven. En toen viel m'n keus op je zakmes. O, Henk", en vaders stem werd nog ernsti ger, ,,'k heb expres jou meegenomen naar dat arme gezin. Heelt de blijdschap van die menschen jou niet iets geleerd? Heeft het je niet geleerd, dat het zaliger is te geven dan te ontvangen?" Henk boog 't hoofd nog dieper, en streek met de rug van zijn hand over zijn oogen Hij wilde niet huilen Maar toen keek hij zijn vader plotseling aan. „Vader", zei hij, ,,'t spijt me, en 'k zal 'k zal. .mijn best doen". Hartelijk schudde vader hem de hand. „Ferm Henk. We zullen samen strijden en bidden tegen die gierigheid van jou. En Henk, dat mes heb je vanmiddag eigen lijk tegen wil en dank gegeven hè? Maar weet je waar je om denken moet? Als er nu weer eens een gelegenheid is, dat je wat geven kunt (en die gelegenheid is er o zoo vaak jongen) en de gierigheid je er van terug wil houden,, dan moet je er aan denken dat God den blijmoedigen gever liefheeft. Beloof je me dat, jongen?" „Ja vader, dat doe ik". FRANCINA Door: G. J. VISSCHER. OP FAMILIEBEZOEK. Het Maleische Beertje. Hoe lang zou ik nu al hier in Artis zijn? Precies weet ik het niet, maar toch stellig al een jaar of vijf. Ik hoop het nog heel lang uit te houden, want het bevalt mij hier best. Dat kan men mij ook wel aan zien, want mijn heele pels is nog glanzend zwart; er is geen enkel grijs haartje in te bekennen en dat is ook geen wonder, want verdriet heb ik hier nooit gehad. Wacht even! Daar zeg ik te veel. Heel in 't be gin, toen ik pas uit Indië van 't eiland Sumatra hier aangekomen was ja! toen heb ik wat heimwee gehad, maar dat heeft met lang geduurd. We zijn hier met ons zessen, allemaal Maleische beertjes. Pikzwart zijn we over ons heele lijf, uitgezonderd onder de kin: daar hebben we een witte vlek. „Precies uw frontje!" zeggen de kinderen en dan kijken ze naar de witte plek onder de kin van hun vader, maar die heeft er nog een dasje op zitten en dat dragen wij niet. Den nacht brengen we door in een ta melijk donker hok, maar eiken morgen wordt de ijzeren valdeur opgetrokken cn dan hebben we vrijen toegang tot onzen rotstuin. Die is expres voor ons gemaakt en daar kunnen we vrij loopen en klau teren. 't Zijn kale rotsen; plantjes en bloemen komen er niet op voor. Er loopt een smal slootje «omheen. Daarin kunnen we lekker pootjebaden, maar we kunnen er niet overheen komen, wegens den stei- len, spiegelgladden wand aan de overzijde. Komen er bezoekers, dan vertoonen we onze kunsten: op de achterpooten staan, buigen, hoofddraaien, tong uitsteken, hand ophouden en nog veel meer. De menschen lachen zich slap en be- loonen ons met pinda's, worteltjes, apen- nootjes, koekjes, stukjes brood en ander lekkers, dat zij in zakjes, mandjes of taschjes megebracht hebben Vooral de kinderen staan met de groot ste aandacht naar ons te kijken. Wan neer we onder elkaar aan het spelen en stoeien zijn, hebben hun ouders de groot ste moeite, om hen mee te krijgen, als zij verderop moeten. Komen zij dan na het bezoek aan Artis weer thuis en wordt er gevraagd: ..Wel jongens, wat vond je nu het mooist?" dan roepen ze: „De aapjes!" „En wat nog meer?" Dan roepen ze als uit één mond: „De beertjes! O, ja! Die lieve beertjes!" Die kinderen hadden voor mij altijd de meeste aandacht, omdat ik van ons zes sen de kleinste was. Ze noemden mij Puk- kie en de fijnste versnaperingen waren voor mij. Aan mijn geringe grootte had ik het ook te denken, dat ik op een keer een uitstapje heb kunnen maken, dat ik nooit vergeten zal en dat ik hier even wil ver tellen. Reeds toen ik nog in Indië was, had ik mijn medeberen wel eens hooren ver tellen, dat er in andere landen, ver van ons Sumatra, beren leefden, die wel vijf of zesmaal zoo groot waren als de grootste van ons. Die verre neven en nichten wa ren ook wel zoolgangers, evenals wij, en ze hadden ook bruine oogen, maar hun vacht was niet zwart, maar bruin, of grijs ja soms zelfs spierwit! ,Het aanvattertje, dat je hier op de tee- kening ziet, is 14 c.M. lang en 7 c.M. breed. Van een lapje laken knip je nu twee stuk ken van deze afmeting. De hoeken knip je rond bij. Het kan ook van een andere stof gemaakt worden, maar laken is het gemakkelijkste, omdat het niet rafelt, en je het dus niet hoeft te zoomen. Ongeveer 1 c.M. van den kant af, ga je het doorrijgen met een gekleurden draad zij of wol. Deze steken moeten evenver uit elkaar liggen, als elke steek lang is. De tweede draad moet verspringen en de derde wordt weer net als de eerste- Zoo ontstaat het randje langs den kant. Deze steken mogen groot zijn, wel bijna 1 c.M. Ln het midden komt een figuurtje met lange steken. Zoo worden beide lapjes be werkt. Daarna rijg je een dun laagje wat- (Nadruk verboden). 't Was bijna niet om te gelooven, en ik dacht toen reeds: „Kon ik die maar eens ooit te zien krijgen!" En ziet! 't Geluk was mij gunstig! Op een morgen in de maand Februari werd ik in een hoekje van ons nachthok wakker. Ik lilde van koude. Dat was vreemd; dat overkwam mij nooit. Hoe kwam dat? Ik zag het dadelijk. Onze valdeur was 's avonds te voren wel gesloten door den oppasser, maar hij had niet gezien, dat er juist onder de schuif een losgeraakt stukje rotsblok lag. De schuif sloot daardoor niet goed; er bleef een opening en daarbij waaide het 's nachts nog flink ook.zoo kwam het, dat ik het 's morgens zoo koud had. De opening onder de valdeur was voor mijn kameraads niet groot genoeg, maar ik, het Pukkic. ik kon er net onderdoor. Ik ging naar buiten endaar lag een om gewaaid boompje voor de eene helft in onzen rotstuin en voor de andere helft daarbuiten! Neen maar! Ik er heen, zoo gauw als ik kon! In de takken gekropen en dadelijk langs den stam naar buiten getippeld! Ik was vrij! Heel Artis lag voor mij open Daar kwam onze oppasser aan. Hij had mij dadelijk in 't oog en keek direct naar de valdeur. „Dat kleintje krijg ik straks wel", dachth ij. „Eerst maar ervoor zor gen, dat de anderen niet ontsnappen!" Hij liep dus naar de deur en ikik ging op familiebezoek! Ik behoefde niet ver te gaan. Ik kwam bij een groot gebouw, omgeven door tra- liekooien. Zou hier soms?. „Dag neefje!" werd mij plotseling toe gebruld. „Dag oom!" zei ik zachtjes en vol ver 7£ ten tegen den achterkant. Wie geen w ten heeft, kan flanel nemen, zoonoodig paar laagjes op elkaar. Een aanvatte: moet dik zijn, anders zou men zich t. branden, als er Iets heets mee opgep wordt. Tegen de watten of het flanel wordt voerinkje geregen. Dit wordt vastgena door met den gekleurden draad zij of het lapje laken aan alle kanten om naaien. Door laken en voering heen ken dus. Deze naaisteek vormt tegelijk lijd de randversiering. Als beide lapjes zoover klaar zijn, w den de ronde kanten met een gekleun draad aan elkaar genaaid. Aan den I venkant komt een lusje om het op te ki nen hangen bij de theetafel- INA VAN DEVENTEH Dazing zag ik, hoe een reusachtige Brui Beer, afkomstig uit Zuid-Rusland, ach de tralies op zijn achterpooten ging sta Ik keek in 't volgende hok en daar 1 ook al zoo'n groote knaap. Die was gri achtige en zag er kwaadaardig uit. 't V een Grizzly-beer, uit Noord-Amerika. keek mij nauwelijks aan: ik was hem ker te min. Maar daar naast waren er twee, i deden, alsof ze mij heel aardig vonden, waren spierwit en zeker wel vijfmaal i groot als Ik. Dat waren allebei IJsberi afkomstig uit de Noordelijke IJszee, deden zich heel lief voor, maar ze kond gelukkig niet bij mij komen. Zij zijn cenige exemplaren van mijn heele fami die uitsluitend van vleesch en visch lev en als zij mij hadden kunnen bereiki zou ik stellig nooit iets van mijn uitsta je hebben kunnen vertellen Ook zag ik nog een Syrischen beer; was lichtbruin van kleur en ten slotte e Neusbeertje, niet grooter dan een flin kat, dus nog kleiner dan ik; hij had e langen, spitsen neus en 'n zwaren staa Toenwas het uit met mijn visit Er kwamen twee oppassers op mij af. 1 één hield mij een groot stuk brood v<x dat ik in dank aannam, maar daari pakten zij mij allebei stevig vast en werd bij mijn kameraads teruggebrac! Ik had natuurlijk veel te vertellen zij luisterden alle vijf met de meeste aai dacht. Hans, de grootste van ons allen, z( „Pukkie mag je niet meer heeten; we zt len je voortaan Columbus noemen". Waarom hij dat zei, weet ik niet. Weten jullie het misschien? (Nadruk verboden.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 16