Von Ribbentrop in Londen terug - Boomplantdag in Staphorst
DIE HOUTEN KLAAS
77ste Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
HELEN STAMPS - die tot DE INTERNATIONALE ZEILWEDSTRIJDEN TE MONTE CARLO. - EEN KIJKJE OP DE BRUG VAN DE QUEEN MARY" TIJDENS DEN EERSTEN
Koningin van de cowboys te De strijd in de zesmeter klasse, waaraan door mr. Carp met het jacht PROEFTOCHT VAN HET EiNORME
Texas werd gekozen. de Ruyter" voor ons land werd deelgenomen. ZEEKASTEEL.
VON RIBBENTROP NA AANKOMST OP HET VLIEGVELD
CROYDON. De Duifcsche gedelegeerde bracht het antwoord mede
der Rijksregeering ten aanzien van de door de Locarno-mogendheden
gedane voorstellen.
BOOMPLANTDAG TE STAPHORST. Minister Slingenberg omringd dooy de
jeugd van Staphorst plant den
eersten boom.
DE „GRAF ZEPPELIN" EN
DE „L. Z. 129" ondernamen
gezamenlijk een passagiers-
vlucht. Het was voor de eerste
maal na 18 jaren, dat 2 Duit-
sche luchtschepen boven
Duitsch gebied
vlogen.
Naar het Engelsch
van CHARLOTTE M. YONGE
door J. I. en E. A. H.
21)
„Neen, niet zooals Methusalem of als
Rolypoly daarginds, maar ze is toch al
grootmoeder, geloof ik. Als zij een man
was geweest, zou voor ons de kans verke
ken zijn; ze is een Morton van zichzelve.
Nu, ze was er niets boos om, hoor! Net
zulke goeie vrinden als te voren; maar Ida
maakt ook altijd zoo'n ophef over alles!"
HOOFDSTUK XV.
De Witte Raaf.
Constance Morton stond geleund over
de ijzeren balustrade, die den tuin van
Northmoor scheidde van het park. Van de
heele familie Morton had zij misschien
nog het meest geprofiteerd van de drie
jaren, die er waren verloopen, sinds haar
oom ta het bezit was gekomen van den
titel. Zij was in een pension geweest, had
de school voor uitgebreid onderwijs in Col-
beam bezocht en had den Zaterdag en
Zondag altijd op Northmoor doorgebracht.
Het was een gelukkig leven voor haar
geweest; zij hield van leeren, had vrien
dinnen gemaakt onder haar medeleerlin
gen en had genoten van haar verblijf op
Northmoor en het vrije buitenleven daar;
van de vriendelijkheid van haar oom en
tante en de godsdienstige leiding, die zij
haar konden geven en die geestelijk zoo
zeer voldeed, zoodat zij hen van harte lief
had en Northmoor als haar werkelijk te
huis ging beschouwen. De vacantie in
Westhaven was altijd een ware beproeving.
Mrs. Morton had het al in Brighton en in
Londen geprobeerd, maar Ida scheen in
geen van beide plaatsen tegen de lucht te
kunnen; waarschijnlijk kwam er ook wel
bij, dat mrs. Morton in haar eigen om
geving een veel grooter personage was en
dat zij in die andere plaatsen niet altijd
pensionnaires had. Dus nu woonde zij weer
kalm in Westhaven, werd door vele van de
buren „de Honourable mrs. Morton" ge
noemd en vond steeds een dankbaar ge
hoor, als zij beurtelings uitweidde over de
grootheid op Northmoor, of haar beklag
deed over de gierigheid van zijn lordschap,
om haar maar driehonderd pond 'sjaars
uit te keeren, behalve dan, dat hij zorgde
voor de opvoeding van haar kinderen en
dat hij twee van hen kleedde.
Ida achtte haar opvoeding voltooid er.
in den kring, waarin zij verkeerde en die
hoofdzakelijk bestond uit de gezinnen van
scheepskapiteins en kolenhandelaren. was
dit ook zoo. Ze zag er aardig uit, met haar
levendige oogen en eenigszins teringachti-
gen blos en werd dan ook druk het hof ge
maakt door de jongelui in Westhaven, en
al liet zij hun nu ook duidelijk haar min
zaamheid gevoelen, dat ze wel zoo goed
was, oplettendheden te willen ontvangen
van een knappen, jongen stuurman, een
klerk of een doktersassistent, in waarheid
genoot ze er ook met recht van. Ter wille
van hen leerde ze nieuwe liedjes en dat
en het lezen van romans maakte haar
voornaamste bezigheid uit en dit laatste
vooral was zeker niet bevorderlijk voor
haar gezondheid, want het prikkelde haar
verbeelding te zeer. Hier leed weer haar
humeur onder en Constance vond de at
mosfeer thuis in Westhaven al minder ver
kwikkelijk, naarmate zij ouder werd en
meer gewoon raakte aan een ander leven,
"Ze was een zacht jong meisje, een echte
lady, toen ze op dien Zaterdagmiddag in
den zomer den weg op stond te kijken,
ofschoon ze steeds luisterde naar gelui
den uit het huis, met bezorgde uitdruk
king op haar jeugdig gezichtje. Ineens
schrikte zij op bij het knallen van een
schot, dat veel gekras wekte onder de
kraaien en raven, die in de boomen tegen
de hellingen zaten en die nu ineens als
zoovele zwarte puntjes in de lucht fladder
den. Toen werd er gefluit vernomen en
even later stond daar haar broer Herbert,
een flinke, lange jongen van zestien, die al
geheel het air en de houding van een
gentleman had. Hij droeg een geweer over
den schouder en hield bij de pooten vast
een raaf met witte vleugels.
„O, Herbert!" riep Constance bedroefd.
„Heb je die bij vergissing geschoten?"
„Neen; Stanhope wilde niet gelooven,
dat er witte raven bestonden en wedde
om een halven souvereign, dat het maar
een verzinsel was."
„Maar hoe kon je dat nu doen? Oom en
tante waren zoo gesteld op die arme wit-
vleugel en Best moest juist bijzondere zorg
voor hem dragen. Ze zullen het zoo jam
mer vinden!"
„Onzin! Die witte zal nog tot meer aan
zien geraken, dan dat ze daar hoog ver
heven op een tak zat. Als ik ze nu eerst
aan Stanhope heb laten zien, dan zal ik
dien ouden kerel .uit Colbeam hierheen
sturen om ze op te zetten. Wat maken die
vogels een lawaai! Ik zal ze nog eens een
ladinkje geven!"
„Doe dat toch niet, Bertie! Oom Frank
neeft vandaag weer zoo'n bui van vreese-
lijke hoofdpijn!"
„Hij hangt aan elkaar van hoofdpijn en
nog eens hoofdpijn!"
„Tante Mary maakt zich dan ook erg
ongerust over hem. O, ik zou er, ik weet
niet wat om gegeven hebben, dat je hem
juist nu niet die ergernis had bezorgd en
dat arme ding had doodgeschoten!" zei
Constance, de zijachtige veeren streelend
van 't nog warme slachtoffer en ze. met
tranen in de oogen, langs haar wang
strijkend.
„Je gaat 't hun toch niet vertellen, zeg?
Misschien zullen ze Witvleugel niet mis
sen, Ik zou 't ook niet gedaan hebben, als
Stanhope mij maar niet zoo gemeen had
uitgedaagd!"
„Ik zal 't hun natuurlijk niet vertellen,
maar als ik in jouw plaats was, zou ik niet
gelukkig zijn, eer ze 't wisten."
„O. dat is weer echt iets voor een
meisje! Op het oogenblik kan ik dien hou
ten Klaas nu niet het land opjagen, want
ik heb een geweldig tekort aan spie!"
O, Bertie, is het dan toch waar?"
„Je bedoelt toch niet, dat ze er van ge
hoord hebben?"
„Zeker. Dat je naar de races in Colbeam
bent geweest."
„Ja, dat is ook zoo; met Stanhope en
Hailes en nog heel veel meer. We zijn er
allemaal heen geweest, behalve de klein
tjes en Sisson, die al een even saaie kerel
wordt als Oompielief! Wie heeft het hem
verteld?"
„Mr, Hailes, die zich bezorgd maakt over
zijn kleinzoon."
„Die klikspaan! Hoe zou hij er achter
gekomen zijn? Zou het er spannen
denk je?"
„Ik weet niet. Oom Frank scheen er ge
weldig door terneergeslagen te wezen; hij
zei er zoo iets van, dat het je zeker hope
loos in het bloed zat. maar dat het nog je
ondergang zou beduiden."
„Ja, het zit mij ook in het bloed en hoe
het er bij hem niet inzit en hij tot zoo'n
saaie houten Klaas is geworden, zonder
kraak, smaak of heerlijkheid, dat vat ik
nog niet!"
„Toe nu, Herbert!"
„Ja. maar het is waar! Dan moet je
maar eens hooren, hoe de anderen over
hem praten! Hun moeders en zusters zeg
gen, dat er geen tweede plaats zoo saai is;
hijzelf praat geen woord! Ze zouden nog
net zoo lief naar de gevangenis gaan, als
hier op bezoek te komen!"
„Dat is een schandeWant ik weet toch
zeker, dat Tante Mary al haar best doet
om het aangenaam voor hen temaken."
„Ja, dat is zoo, maar als je heel je leven
zoo onder een domper hebt gezeten, dan
kun je er niet ineens onder uit! Maar
daarom is het toch ellendig voor een kerel
als ik, om steeds onder de plak te zitten
van zoo'n suffen, saaien kantoorman, die
niet weet, wat er verlangd wordt van een
heer, en ons allemaal kort houdt, op een
manier, dat we wel bedelaars lijken!"
„Foei, Herbert dan toch! Oom hoeft in
het geheel niets voor ons te doen."
„O, neen?.... Dan zou je moeder eens
moeten hooren, als hij ons zóó zitten liet
en dat, terwijl ik zijn opvolger zal zijn in
al zijn waardigheden."
(Wordt vervolgd).