De Huzaren defileeren voor H.M. de Koningin en H.K.H. Prinses Juliana DIE HOUTEN KLAAS 77st® Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. DE HUZAREN DEFILEEREN VOOR H.M. DE KONINGIN EN H.K.H. PRINSES JULIANA op ihet Alexanderveld in de residentie. De vorstelijke bezoeksters rijden in een open calèche het veld op. HET PLAATSEN VAN DE TWEEDE SCHOORSTEEN VAN DE JAN HET REGIMENT MOTOR-ARTILLERIE UIT KAARDEN MAAKTE EEN MARSCH DOOR AMSTERDAM. Bij het Rjjks- PIETERSZ. COEN. De eerste schoorsteen was reeds eerder aangebracht. museum defileerde het regiment voor den divisie-commandant, generaal-majoor J. J. G. baron yan Voorst Het vervoer per drijvende bok. tot Voorst. Foto genomen tijdens het voorbijtrekken. DE LOCOMOTIEF KRIJGT EEN GROOTE BEURT. De machines te Berlijn worden met heet water afgespoten. H.M. DE KONINGIN INSPECTEERT HET 3e HALF-REGIMENT HUZAREN dat gisteren op het Alexanderveld in de residentie yoor Haar defileerde. JHR. DE MAREES VAN SWINDEREN, NEDEIILANDSCH GE ZANT TE LONDEN EN DE BELGISCHE GEZANT, BARON CAR- TIER DE MARCHIE NN E bij het verlaten van St. James-palace na de vergadering van den Volkenbondsraad. Naar het Engelsch van CHARLOTTE M. YONGE door J. I. en E. A. H. 18) „Ja. Dit Don Quixote was niet geheel normaal en te goed voor deze wereld. Hij leefde altijd in hooger sferen. Ik zal er je eens enkele gedeelten uit voorlezen. In z'n geheel zou het je niet bevallen". „O, ik hoop, dat je daar toch eens gele genheid voor zult hebben! Kijk, daar staat Gibbon's „Verval en Val van het Romeinsche Keizerrijk". Wat een deelen! Heb je die gelezen?" „Ja, maar ik zal niet zeggen, dat ik er veel meer van weet. Dezen brief moet ik ter zijde leggen voor Halles. Die is van een man. die om een woninkje vraagt". „Hoe vreemd klinkt dat, hè?"O, kijk, wat een groote uitgaven van Sha kespeare, vol gravures!" riep zij enthou siast, toen ze Boydell's „Shakespeare" tegenkwam; zij kende niet anders dan een paar stukken, die uitgekozen waren voor de voordrachtslessen. Frank, die toegang had gehad tot een groote bibliotheek, was beter belezen dan zij, wier kennis niet verder sterkte dan die van de hoogste klasse bij miss Lang, maar die rotsvast wist, al wét zij wist, en die intelligent genoeg was, om in die boeken een bron vangenot te zien. Hij zuchtte intusschen over aanvragen op inteekenlijsten. „Wat een aantal! En voor zulke beste doeleinden! Maar hoe kan ik nu aan alle geven?" „Ik weet niet, of nu in onze positie zulk een klein bedrag op de lijst niet na- deeliger zou zijn, dan in het geheel niets. Bovendien weet ik zoo weinig af van de werkelijke verdiensten. Ik zal het Halles eens vragen. O, en hier is Emma; ik wist wel, dat zij wat ongeduldig zou wezen. Ze zegt, dat ze voor den winter haar huis zal verhuren en dat ze dan zelf naar Londen of Brighton gaat, waar ze wel leeraren zal vinden voor de meisjes." „O, ik dacht, dat je ze naar een goede school wilde sturen!" „Dat zal ik ook doen, als Emma er in toestemt; maar ik vrees, dat ze Ida bij zich houden wil. Het is haar drijven, om hier te komen." „We moeten haar dan zeker wel nemen?" „Ja, maar niet dadelijk. Ik ben niet van plan haar te verwaarloozen; tegen over haar hoop ik althans te doen, wat recht en billijk is; maar je moet je hier eerst zelf goed thuis voelen. We zullen haai' bij voorbeeld voor de Kerstdagen noodigen en dan kunnen we meteen de verdere plannen voor Ida en Constance besoreken." „Die kleine Conny! Ik hoop. dat ze nog net zoo lief en aardig is als toen!" „Bij een verstandige leiding is er zeker iets goeds van haar te maken. De gou- verneiir geeft me in zijn brief ook een bevredigend rapport van Herbert." „Die komt immers Zondag over een week?" „Ja, ik verlang er zeer naar, hem weer eens te zien. Ik hoop, dat zijn leeraar hem ook wat godsdienstonderricht geeft, want daar heeft hij nog nooit iets aan gedaan!" Ofschoon lord en lady Northmoor geen schitterende figuren waren, wisten ze zich toch heel goed aan te passen in hun nieuwe omgeving, al hadden ze zeiven nog steeds het gevoel of ze er logé's wa ren, door de gastvrouw aan hun eigen lot overgelaten. Dien volgenden dag was het Zondag en het zag er uit naar regenbuien zonder op klaringen. Met regenjassen en paraplu's gewapend, begaven ze zich op weg en nie mand, die in hen den Lord en Lady van Northmoor zou hebben herkend, wat ze nog eens heel duidelijk zouden onder vinden, toen ze maar waren gaan zitten op de plaatsen vlak bij den ingang, maar daar verdreven werden door een man met een dik, rood gezicht, die grauwde: „Wat doe je hier op mijn plaats?" Met de woorden „Neem mij niet kwa lijk", misschien vergezeld van een on deugende tinteling in de oogen, verlieten ze de bank, toen er een keurige jonge dame van de plaats daartegenover op vloog en na een verontwaardigd gefluis ter: „mr. Ruddiman, het is zijn lord schap", met een buiging zei: „Mag ik u naar uw eigen bank gelei den, mylord?" En zij ging hen voor naar het koor, op de hielen gevolgd door mr. Ruddiman, rooder dan ooit en in heel zijn wezen dui delijk de slager, één en al verontschuldi ging, wat lord Northmoor tevergeefs trachtte te bezweren, tot de gidse hun een mooie, gebeeldhouwde bank wees en Rud diman tenslotte hijgde: „U zult er mij tooh niet de klandizie om ontnemen, mylord?' en ging, terwijl zijn lordschap haast even rood zag van ergernis over dit incident, juist op deze gewijde plaats; één geluk nog, dat de dommee in zijn lange toga nog niet op den kansel versche nen was. Juist was er een gedeeltelijke restaura tie van de kerk in voorbereiding, maar de adellijke familie had men toch niet van haar plaatsen kunnen berooven, dus ston den de zetels, waar het koor had behooren te zitten, onder een zeer leelijk, hoog koor raam met het wapen van de Mortons er op. In het andere gedeelte van de bank zat een bleeke dame in het zwart met een klein meisje, ongetwijfeld lady Adela Morton, en daar tegenover zaten de be dienden, terwijl de schoolkinderen op de treden van die banken waren geschaard. De dienst was anders dan in de kerken te Hurminster en het zingen bepaalde zich tot de hooge, schrille stemmetjes van de jeugd, gesteund door lady Adela en het hoofd van de school; de preek was lang en saaie en de heele bijeenkomst had iets allesbehalve opwekkends. Lady Adela had een vriendelijk, lief ge zicht en leek heel eenvoudig en vroom, maar het was een teleurstelling, dat zij de nieuwaangekomenen niet eens even toe sprak, toen ze haar buiten de kerk zagen, in gesprek met een ouden man. Lady Ken- ton zou hen ongetwijfeld verwelkomd hebben. HOOFDSTUK XII. De lasten aan den hoogen rang verbonden. Een heele vervulling was het voor den nieuwen bezitter van Northmoor, om op den ochtend bezoek te ontvangen. Het eerste, dat hem ambtshalve werd ge bracht, was dat van den dominee. Ze wa ren rustig aan het brieven schrijven in da bibliotheek en hoopten even daarna een wandeling te maken in het park, toen mr. Woodman werd aangekondigd en een een zame, zwarte vlek leek in den grooten, on- gezelligen salon, waar nooit iemand voor zijn genoegen zat. De dominee was gewoon afgescheept te worden; hij was een al wat oudere weduw naar, niet opgewekt van aard. Frank was gewend met geestelijken om te gaan, of schoon de rollen nu omgekeerd waren en hij, inplaats van geprotegeerd te worden, zelf het initiatief moest nemen. Ze reikten elkaar een koude, slappe hand, gingen recht overeind zitten in hun stoel en vingen aan met het zeer geschikte onderwerp van een vroeg invallende vorst, wat, helaas, de uitwerking had, dat zij er zeiven ook geestelijk onder bevroren. Even ontdooiden ze, toen. lord North moor vroeg naar de gemeente, die grooter was, dan het kerkbezoek dit deed vermoe den en Mary vroeg, of er veel armoede heerschte;, haar werd geantwoord, dat er in den winter veel geleden werd en dat er eigenlijk alleen door lady Adela wat werd gedaan aan de armen. „U moet ons maar eens zeggen, hoe wij op de een of andere manier ook tot steun kunnen zijn." (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5