bWKSS/mL Uhmmiw—
77ïte Jaargang
Donderdag 19 Maart 1936
No. 12
DE ZON EN DE WIND.
IN MUIZENLAND.
MIMESIS
Op een middag waren de Zon en de
Wind met elkaar in gesprek.
„Tce, ga jij nou weg!" zei de Zon. „De
menschen hebben al lang genoeg van jou!"
„Fffff, wat een verbeelding!" blies de
Wind. „Ik ga nog niet weg en zeker niet,
als jij dat zegt".
Het begon aardig op kibbelen te lijken.
„Ik maak alles licht en warm", zei de
Zon weer.
„En ik maak alles friscdi en schoon",
antwoordde de Wind hierop.
„Wat je schoon noemt", zei de Zon. „Als
jij zoo blaast, stuif je altijd met stóf en
zand. Het zand vliegt dan zelfs de huizen
binnen. Dan doen de menschen de ramen
voor je neus dicht".
„Fffff W&t?" blies de Wind kwaad. „Wat
zeg je daar? Fffff!"
„Hè. wat waait het!" zeiden de men
schen op straat. Ze zetten hun kraag op
en hielden hun hoed vast. „Het stormt
haast!"
„De menschen zien mij liever dan jou",
zei de Zon, die zich niet bang liet maken
door den Wind.
„Fffff", blies de Wind weer. „Wat ver
beeld jij je wel?"
..Dat is geen verbeelding. Je kunt het
zelf zien als je maar wilt".
„Fffff, hoe dan?"
„Als ik schijn, komen de menschen naar
buiten, mar.r als ze jou voelen, gaan ze
naar binnen", verklaarde de Zon
„Ffff", blies de Wind.
Hij blies nu uit kwaadheid zóó hard, dat
de Zon achter een wolk kroop.
„Wat wordt het triestig!" zeiden de
menschen. „Er komt zeker een bui!" En
ze liepen vlugger, om vóór de bui binnen
te zijn.
„Zie je wel, dat ze niet van jou houden",
zei de Zon, van achter de wolk, terwijl ze
even om een hoekje keek. „Zie je wel, dat
ze harder loopen, om maar gauw thuis te
komen? Jij jaagt de menschen naar bin
nen".
„Fffff, dacht je, dat ze alleen voor jou
naar buiten kwamen? Ik kan de menschen
ook wel uit huis krijgen! Wel binnen hét
kwartier!"
„Dat zou ik wel eens willen zien", zèi
de Zon.
„Fffff, goed!" zei de Wind.
De Wind begon nu te blazen, te blazen!
De bladeren van de boomen, die niet goed
vast zaten, blies hij af. Ze dwarrelden
hoog de lucht in. Op de straten blies hij
papieren voort en het zand en stof joeg
hij omhoog.
,,Foei, wat een wind!" zeiden de men
schen en ze knepen af en toe de oogen
dicht.
Op het dak van een huis zat een dakpan
los. Fffff, de Wind blies hem weg en de
pan viel kletterend op de straat. Een paar
jongens schopten de stukken voort.
Een oud vrouwtje, dat een paar bood
schappen had willen doen, keek eens naar
de lucht. Hu, wat zag het er donker uit!
En wat ging die wind te keer! Nee, ze zou
maar wachten op beter weer.
Kinderen mochten niet buiten blijven
spelen. „Je waait weg", zeiden de moeders.
„Het is vandaag 'geen weer".
De Zon bleef verscholen achter de wolk
en had er pret om. Het was net, zooals ze
dacht. De straten en pleinen werden wèl
leeg, maar.... naar buiten komen? Dat
deed niemand.
En de Wind bul-derde. Er waren al twaalf
minuten om van de vijftien.
Hij kwam bij een boerderij en vloog tegen
een hek op. dat er dichtbij in het land
stond.
„Krak, krak", zei het 'hek, dat al oud
was en viel om.
De boerin hoorde het gekraak en kwam
voor het raam kijken.
„O, dat oude hek is omgewaaid. Nu dat
vinden we wel".
De Zon genoot in haar schuilhoek. Die
boerin kwam ook niet naar buiten. Toen
kwam de wind bij een huis, waarvan de
deur niet goed gesloten was.
„Ffff", blies de Wind.
De deur vloog open.
„Die nare wind!" mopperde een jongen.
Bom, de deur ging diöht. De knip deed hij
er op. „Ziezoo, die kan er niet meer in!"
zei hij.
De Wind vloog verder in grcote vaart.
Alles wat niet goed vast zat. nam hij mee
of blies hij omver.
Nu had de Wind al veertien minuten zoo
geblazen en de Zon dacht, dat de Wind
het verliezen zou. Maai- de Wind vloog
verder en kwam bij een huis, waar wasch-
goed op een lijn hing.
Hij rukte en trok aan die lijn!
„Knap!" zei het touw en al het goed
viel op den grond.
De deur van het huis ging plotseling
open en er kwamen twee vrouwen naar
buiten ge loopen. Ze raapten gauw de stuk
ken goed op en gingen er mee naar bin
nen.
„Die nare wind ook!" mopperden ze,
„Wie had nu vanmorgen kunnen denken,
dat het zoo zou gaan stormen? De zon
hlèft eerst nog geschenen. Het is raar
weer vandaag".
De Wind was er trotsöh op en blies nog
harder dan tevoren.
De Zon had alles gezien.
Ja, de Wind had het gewonnen. Er wa
ren menschen voor hem naar buiten ge
komen.
„Ze komen niet voor jou naar buiten",
zei de Zon. „Ze komen, omdat jij ze ge
plaagd hebt en dat doe ik nooit".
Maar dat kon de Wind niets schelen.
Het was hem gelukt en daar was hij blij
om, zóó blij, dat hij den heelen dag door
bleef razen en alles wegblies, wat hij maai
wegblazen kon.
„Hu", zeiden de menschen, „wat een
naar weer! Er komt geen eind aan den
wind
Maar 's nachts, toen de menschen slie
pen, werd de Wind moe en kroop hij weg.
I>en volgenden morgen versliep hij zich.
De Zon kwam te voorschijn en haalde haar
schade van den vorigen dag in.
Toen de menschen opstonden, zeiden
ze: „Wie had nu gedacht, dat het na dien
storm zulk mooi weer zijn zou?"
INA VAN DEVENTER
(Nadruk verboden).
Zeg, weet je, dat in Muizenland
Ook radio bestaat?
En dat de muizen, groot en klein.
Wel zorgen om er bij te zijn,
Als 't klokje drie uur slaat!
Want dan begint de muizenzang
Muis Trilsnor zingt ze voor
En alle muisjes luist'ren stil.
Geen, die er iets van missen wil,
Het ls een heel knap koor!
„Piep, piep, piep, piep!" zoo klinkt 't luid,
.,'t Is heusch zoo moeilijk niet!
Zing me nu alles duid'lijk na.
Doe goed je best, dan leer je 't dra.
Het gaat al, zoo je ziet!"
Eén muis komt voor de microfoon,
't Is Sprietje Grijze vel.
Eerst durft ze niet zoo heel erg goed,
Maar als Muis Trilsnor zegt: ,.Hou moedi"
Dan durft ze eind'lijk wel!
Als 't uit is, klapt het heele koor
Voor Sprietje Grijzevel
Dan krijgt de knappe Spriet een poot
En ook een lekker korstje brood
Of 't smaakt? Dat snap je wel!
En iedereen in Muizenland
Is over 't koor tevree,
De kleine muisjes leeren 't zóó,
De liedjes van de radio.
Ze piepen dapper mee!
RO FRANKFORT WERKENDAM
(Nadruk verboden.)