Duitsche troepen rukken het Rijnland binnen DIE HOUTEN KLAAS 77»te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. DUITSCHLAND BEZET DE GEDEMILITARISEERDE RIJNLANDZèNE. Telegrafisch overgebrachte foto van het binnenrukken der Duitsche troepen in Keulen op Zaterdag j.l. DB EERSTE DUITSCHE SOLDAAT IN NA HITLER'S KEDE. - Minister HITLER VERMAT ONDER GEESTDRIFTIGE TOEJUICHINGEN, NA HET UITSPREKEN VAN ZIJN HISTORI- KEULEN. Flandin bij aankomst aan de Quai SCHE REDE IN DEN RIJK SDAG, DE KROLL-OPERA. - Op het bajko n Een soldaat van het Duitsche luchtmachtcorps. C Ministerraad bijeenkwam.0 Rijksdagafgevaardigden. NA IIET BEKEND WORDEN VAN DE BEZETTING VAN HET RIJNGEBIED DOOR DUITSCHE TROEPEN verlaat minister Eden (midden) het Foreign, Office te Londen, om zich naar Chequers te begeven, waar hij een bespreking had met den Engelschen minister-president. Naar het Engelsch van CHARLOTTE M. YONGE door J.'I. en E. A. H. 6) „Die man? Ik heb nooit van hem ge hoord, tot het verschrikkelijk verlies van onzen armen, kleinen Mikey." „Heeft hij een eisch ingesteld?" „O, neen! Maar Halles wist van hem en vader natuurlijk ook. Het schijnt, dat er drie geslachten terug een zoon was, die de ons Ingeschapen liefde voor paarden mis schien wat te ver voerde, althans hij trouwde met de dochter van een jockey of zoo iemand. Hij begon een paardenfokkerij en verbrak de connecties met de familie, maar toch schijnt er altijd op de een of andere wijze voeling te zijn gehouden, zoo dat Hailes onmiddellijk wist, waar de erf genaam te vinden was." „Toch geen jockey?" „O, neen! Zoo vermakelijk wordt het niet! Dat zou nog pas eens aardig zijn ge weest," zei Bertha met een lach, echter zonder eenigen vreugdeklank er in. „Hij is klerk, klerk bij een zaakwaarnemer. Hoe vindt je dat, Lettice?" „Beter dan dat hij jockey was!" „Het moet een zeer achtenswaardig mensch zijn, naar men zegt." „Is hij jong?" „Neen, als hij nog jong was, kon er mis schien iets met hem te beginnen zijn, maar nu is daar geen uitzicht meer op. Hij is al bij de veertig. Stel je voor zoo iemand, die zijn heele leven in een onder geschikte betrekking is geweest!" „Getrouwd?" „Den Hemel zij dank neen! Al de moe ders van huwbare dochters in Londen en daarbuiten zullen haar netten naar hem uitzetten! Niet dat hij nu nog een groote vangst zal zijn, want hij persoonlijk bezit niets en het goed brengt ook niet veel op." „Wat ga je nu doen, Birdie?" „Maken, dat ik hier weg kom en wel zoo gauw mogelijk! En dat ik ook vergeet, dat paarden nog voor iets anders dan als mid del van vervoer worden gebruikt." Ze trad even aan het venster, maar keerde dade lijk terug, rusteloos van verdriet, als zij was. „Ik zal mij overal zoo gauw mogelijk van los maken en zoo dicht mogelijk bij Whitechapel gaan wonen. Ik ben nu vrij, nietwaar?" Haar nichtje in het peinzend bedroefde gelaat kijkend, ging ze voort: „Werken, werken en nog eens werken, dat is het eenige dat mij rest! In ernst, Let tice, dit is mijn plan. Ik weet, hoe het alles nu staat. Deze nieuwe man zal ge noeg hebben om de eer van den titel op te houden. Hij komt alleen morgen hier en vertrekt dan onmiddellijk, omdat hij zijn werk niet zoo in den steek wil laten. Ik zal blijven, tot hij weer komt en dan zullen wij al de zaken hier regelen. Adela en ik mogen uitkiezen van het meubilair, wat wij hebben willen. Maar we willen het hier niét te veel plunderen. Dan zal ik het huis in Londen verkoopen en wat mij nog ver der rest en dan vestig ik mij ergens." „Ga je dan niet met Adela samen wonen?" „Adela blijft op het oude goed, maar dat zou ik niet kunnen. O, neen!" Dit laatste met een huivering. „Blijft Adela er?" klonk het verwonderd. „Haar eigen familie is niet zoo op haar gesteld. Ze heeft nu de Arlingtons bij zich, maar ik geloof, dat zij veel liever met ons zou samen zijn of misschien nog het liefst alleen! Zij is te goed voor deze we reld en dat maakt, dat menigeen zich niet op z'n gemak voelt met haar. Hoe ze zoo geworden is, weet ik niet; niet door den omgang met ons, ofschoon ze zoo regel recht van school bij ons gekomen is anders zou ze het ook waarschijnlijk niet gedaan hebben. O, Lettice, als je toch eens hadt gezien, hoe geduldig ze steeds is ge weest voor vader. Ze heeft hem alles voor gelezen van iederen wedren, alleen maar omdat ze meende, dat het haar minder zou hinderen dan mijzelfs is ze naar de stad gegaan om berichten in te winnen omtrent zijn geliefden Havik, en zoo meer. Toen ze veertien dagen weg geweest is voor dien armen kleinen Michael, ben ik eerst recht tot het besef gekomen, wat ze was en toen ze terugkwam, zag ze doods bleek, maar nam geheel haar taak weer op tegenover vader en wat nog het ver wonderlijkst was: ze trachtte hem zelfs te verzoenen met het idéé van den nieuwen erfgenaam en ik geloof, dat als vader niet ineens zooveel erger was geworden, ze hem nog wel bewogen zou hebben dien Morton te ontvangen. Dit alles komt bij haar voort uit plichtsbesef, want Adela is schuchter als geen tweede en van nature ziet ze veel meer op tegen den omgang met een mindere van geboorte dan jij of ik! Ik vind het juist heel aardig, weet je. Het geeft, mij sensatie. Ik had veel liever, dat die man gewoon matroos of kopersla ger, of wat dan ook was, inplaats van zoo'n houten Klaas van een klerk!" „Blijft Adela in het Douairièrehuls?" „Ja, ze kan zoo moeilijk scheiden van haar armen hier en ik geloof ook, dat ze Alice niet voortdurend wil samenbrengen met de kinderen Arlington, die in een heel anderen geest worden opgevoed, dus wil ze Northmoor niet verlaten, tenzij de nieuwe eigenaars onverdragelijk blijken te zijn." „Gaat ze nu met haar broer weg?" „Och ja, dat moet nu wel. Lord Arling ton houdt veel van haar op zijn manier. Kan je nog niet wat bij mij blijven, Let tice?" „Ik zou 't o zoo graag doen, Birdie, maar- ik maak mij ongerust over Mary; ik ge loof, dat ik niet langer moet blijven dan Zondag." „Ja, je bent een te zorgzame moeder, dan dat je je nu verder met mij zoudt kunnen ophouden! Maar je gaat naar Londen en daar zal ik je toch gauw genoeg kunnen bereiken. Je bent een gezellig per soontje, Lettice!" HOOFDSTUK V. Zijn lordschap. Arme miss Lang! Na al de moeite, die zij zich had gegeven dat haar leerlingen niet de hoofdjes dwaas vervuld zouden krijgen van een huwelijk met een edel man. was het toch een onmogelijkheid ge bleken, het engagement van miss Mar shall langer geheim te houden. Mary zelve deed haar best zoo gewoon mogelijk de lessen te overhooren, het huiswerk na te kijken, bij het lesgeven van de leeraren te surveilleeren en de handwerk-lessen te leiden Maar ze werd steeds bleeker en magerder; haar gezichtje kreeg met den dag meer gelijkenis met. het spitse snoetje van een muis en de oudere meisjes maak ten onder elkaar allerlei gissingen en op merkingen: „Ze heeft zeker gehoord, dat lord Northmoor het engagement verbro ken heeft. Zoo'n verwaande klerk, die zich ineens in den adelstand verheven ziet, is daar natuurlijk juist toe in staat. Arme Muis! Ze zal nog de tering krijgen! Heb je haar gisteren-avond niet hooren hoesten? Dan zullen we allemaal bloe men strooien op haar graf. Neen, maar dat was zij niet, dat was Elsie Harris. Zeker niet, zij hoestte, ik heb het zelf ge hoord. Prenez garde, Mabel. La vielle Dra- gonne vient." (Pas op, daar komt da „oude"!). Dat Lord Northmoor zou terugkeeren met den mailtrein was bekend en miss Lang had hem een beleefd briefje ge schreven. waarin ze hem voor den Zondag op de thee noodde. De St. Basil, die hij bezocht, was een aistrictskerk en de meisjes van miss Lang hadden haar plaatsen in de oude paro chiekerk; dus was er niet veel kans op een ontmoeting in den ochtend, ofschoon een van de leerlingen opmerkte, dat „ze hem al zeer minachten zou, als hij niet zorgde, dat ze elkaar zagen op weg naar de kerk!" Helaas, moest zij hem dan wel „min achten", want tegen het vroege etensuur deed het nieuws de ronde, dat lord North moor in de St. Basilkerk gewoon in het koor had meegezongen, of er niets ge beurd was. De opgewondensten onder de meisjes betuigden, dat hij „min" genoeg was geweest, om de wandeling naar St. Basil te maken in gezelschap van miss Burford en dat miss Marshall steeds onder kerktijd in tranen was geweest. Dit moge nu waar zijn of niet, zeker is het. dat ze haast niets gebruikte aan tafel en dat miss Lang het noodig achtte, haar een glas wijn in te schenken. (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5