De Olympische winterspelen - De kanonnen op de „de Ruyter TESSA 76ste Jaargang LE1DSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. BIJ EEN GROOTEN BRAND ONDER DE GEMEENTE KERKDRIEL AAN DEN MAASBANDIJK werden niet minder dan vier huizen door het vuut vernield. Overzicht van de ruïne. DE OLYMPISCHE WINTERSPELEN. Overzicht van de geweldige belangstelling tijdens do ski-springwedstrijden op de kleine Olympische schans to Garmisch. DE COMMANDANT VAN DE „DE RUYTER" kapitein luit. ter zee A. C. v. d. Sande la Porte slaat de werk zaamheden gade. HET PLAATSEN VAN DE TWEE 15 c.M. KANONNEN OP HET ACHTER SCHIP VAN DEN IN AANBOUW ZIJNDEN KRUISER DE RUYTER op de werf Wilton-Feyenoord te Schiedam. Het tweede kanon tijdens het transport d'oor de lucht. OP DE GROOTE LONDENSCHE HONDENTENTOONSTELLING werd deze ,,Chow-Choonam Hung Kwong"-hond winnaar. dOOT RICHARD STARR. Vertaald door A, RXEWERD. 63) Er was dien avond een echte Londen- sche mist, en de meisjes gingen precies om zeven uur weg, omdat er geen klanten waren. Iedereen stelde er meer belang in zijn huis te bereiken dan een laatste kopje koffie te drinken. Tessa verliet den winkel en liep in de richting van haar bus, terwijl zij zich af vroeg of zij een vervoermiddel zou kunnen krijgen, of dat zij naar huis zou moeten loopen. „Op zulke avonden," zei ze bij zichzelf, „wou ik, dat ik de lievelingsdochter van een rijken man was, en dat een auto mij kwam halen. Of natuurlijk zou ik in zoo'n vreeselijke mist heelemaal niet uit hoeven te gaan. Ik zou binnen kunnen blijven en een heerlijk heet bad kunnen nemen, in een prachtige, betegelde badkamer, met een badkuip in den vloer gebouwd, en hoopen badzouten en warme handdoeken, en iemand, om mijn haar daarna te bor stelen hè!" Tessa gaf zich niet dikwijls aan derge lijke luxe droomen over, daar zij wist, dat die niet deugen voor een werkend meisje. Maar op een avond ais deze waren ze misschien vergefelijk. Juist wierp zij in haar verbeelding een heele flesch badzout van vijf gulden zeventig kwistig in haar ingebouwde bad kuip, toen een man uit den mist opdoem de en kalm haar arm nam. Eerst dacht zij, dat het Anstruther was, tot zij zag, dat hij verscheidene maten grooter was dan de naamgenoot van de Percy's. Toen keek zij op in een glim lachend gezicht, dat zij den laatsten tijd zoo dikwijls in haar droomen had gezien, en het scheen, of haar hart plotseling regelrecht uit haar lichaam viel. „Jimmy!" Het was maar een zwak gefluister en haar hart scheen op een of andere ma nier terug te komen en begon vreeselijk te keer te gaan. „Kom hier in," fluisterde Jimmy. En zonder den minsten tegenstand van haar kant trok hij haar zacht in een van die overdekte plaatsjes, die een overblijfsel van het oude Londen zijn, en waar zij zoo alleen waren, alsof zij zich in het graf gewelf van de pyraniide van Cheops had den bevonden. „Kun je mij zien?" fluisterde mr. Turner. „Neen, Jimmy, ik kan niets zien." „Voel je niet, dat ik mijn hand op je armen heb en je vasthoud?" „Ja." „Ik ga je zoenen." „O, Jimmy!" Toch bood zij geen weerstand tegen zijn kussen. Haar hersens waren klaarblijkelijk niet op hun gewone plaats want behalve, dat zij Jimmy gedwee toestond haar te kussen, kuste zij hem minstens eenmaal, mogelijk tweemaal, terug. Dat wist zij niet zeker. In elk geval een keer. „Zoo is het beter," zei Jimmy. Geen antwoord, „Is het niet?" „Ja, Jimmy." Dus nam hij haar in zijn armen en wik kelde haar warm in de binnenzijde van zijn open overjas, zoodat haar gezicht heel dicht tegen zijn vest werd gedrukt en zij zijn horloge kon hooren tikken en zijn hart kloppen. Het leek haar een zaligheid. En gedurende eenigen tijd, dien geen van beiden wenschte te schatten, hadden deze twee niets op de Londensche mist aan te merken, die hen in een zoete af zondering bracht en hen zoodoende een geluk beschoor, dat te groot was voor woorden. „Ik heb je hef, Tessa, schat," zei mr. Turner onduidelijk door den mist. „O Jimmy!" Tot Tessa's verontschuldiging kan aan gevoerd worden, dat hij onverwachts uit den mist, tot haar was gekomen en dat haar geen tijd was gelaten zich ter ver dediging op te stellen. Ook, dat zij Jimmy vele weken niet gezien had en niet ver wacht had. hem weer te zullen zien. En dat zij bijna iedere minuut van den dag aan hem dacht. En nog een kleinig heid zij had hem lief. Zij klemde zich aan hem vast, deels voor steun, omdat haar knieën plotseling een verontrustende zwakte vertoonden, en zij zeker wist, dat ze haar niet konden dra gen. Hoewel er werkelijk geen reden tot vrees was, dat zij zou vallen, want Jimmy hield haar vast. En zij luisterde naar het kloppen van Jimmy's hart en naar het tikken van zijn horloge, en kuste de zachte stof van zijn vest. Dat kwam er niets op aan, want Jimmy wist er toch niets van. En zij zei: „O Jimmy, Jimmy, ik heb je lief! O schat, ik heb je zoo lief!" En dat kwam er ook niet op aan. want zij zei het alleen maar bij zichzelf. Maar al zei ze het niet werkelijk in woorden, toch had zij Jimmy op een of andere manier duidelijk gemaakt, dat zij hem lief had. In elk geval vatte Jimmy het zoo op door de wijze, waarop zij zich aan hem vastklemde en viel haar niet lastig met vragen. Twee en driemaal fluisterde hij op zachten, oneindig teederen toon: „Tessa, mijn schat!" Maar hij was grootendeels tevreden haar zoo in zijn armen te hou den. En Tessa was ook tevreden. Het was als het binnen varen in een haven na een stormachtige zee. Vrede na strijd; rust na vermoeienden arbeid. Hoe lang zij elkaar nog zoo omklemd zouden hebben gehouden,kan niemand zeggen. Waarschijnlijk, totdat de mist zou zijn opgeklaard. Zij werden echter gestoord door een jongen met een mand, die het plaatsje overstak. Zij konden hem niet zien, maar zij wisten, dat het een jongen was, omdat hij floot. En Jimmy wist, dat het een mand was, omdat hij er door ge raakt werd. Zij lieten elkaar los, tot de fluitende jongen, onbewust van de levensbladzijde, waarop hij met zijn mand was gebotst, voorbij was. Toen wilde Jimmy haar weer in zijn armen sluiten, maar Tessa trad terug. Zij hoorde zich telkens en telkens opnieuw de vraag stellen: „Hoe zal ik hier morgen over denken?" HOOFDSTUK XXXV. Nog wat over Jimmy Turner. Zeker was het tijd voor Tessa, zich de vraag te stellen: „Hoe zal ik hier morgen over denken?" Deze ontmoeting met Jimmy Turner had haar zoo verbijsterend onverwacht over vallen, dat zij nog in het geheel geen tijd had gehad na te denken. Nu dacht zij vlug, maar niet erg helder. De mist scheen in haar hersens te zijn gedrongen. Maar zij was al begonnen te denken, en dat was al iets. Er was wel eenige verontschuldiging voor Tessa. Toen "fcij zich onverwachts in Jimmy's armen bevond en door hem werd gekust, vervlogen al haar zorgvuldig, over dachte plannen ter verdediging wer den door de hevige vreugde, dicht tegen zijn hart te worden geklemd, naar alle windstreken verstrooid. Zij bedacht nu, dat zij nooit eerder in Jimmy's armen had gelegen. Weliswaar had hij verscheidene keeren, als hij haar vroeger kuste, zijn armen om haar heen geslagen, maar dit was heel iets anders. Er was in die lichte omhelzingen dui delijk iets broederlijks geweest. Ook zijn kussen waren heel lichte aanrakingen ge weest, zoodat men nauwelijks kon zeggen, dat hun lippen elkaar ontmoetten. Zij noemde ze feeënkussen. Dit waren geen feeënkussen. Er was niets broederlijks in, noch in de wijze, waarop hij haar in zijn armen hield, noch in het kloppen van zijn hart, toen hij haar omklemde. Dit waren de kussen van een minnaar, en hij omklemde haar, zooals een min naar het meisje zijner droomen omhelst. En dat was alles, wat er van te zeg gen viel. (Wordt vervolgd».

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 5