DE DIES NATALIS DER LEIDSCHE UNIVERSITEIT. 7%*^ Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 8 Februari 1936 Vijfde Blad No. 23274 RECTORALE ORATIE VAN PROF. MR. A. S. DE BLÉCOURT HET HISTORISCH EN JURIDISCH BEWIJS.... Nieuw Kerkgebouw derGeref. Gem. te Lisse WETENSCHAPPEN. Ter gelegenheid van den 361sten gedenk dag van de stichting der Leidsche Universi teit heeft de rector-magnificus, prof. mr. A. S. de Blécourt hedenmiddag, der traditie getrouw, voor een talrijk gehoor in het Academiegebouw een rede uitgesproken, welke tot onderwerp had: „Het historisch en juridische bewijs". Prof. Mr. A. S. de Blécourt. In zijn inleiding herinnerde prof. de Blécourt eraan hoe vroeger, tot 1878. op 8 Februari de rectorale waardigheid werd overgedragen. Uit eerbied voor het loffelijk gebruik bleef echter het houden van een rectorale oratie op 8 Februari in stand. Komende tot zijn onderwerp, stelde spr. de vraag of er verschil is tusschen histo risch en juridisch bewijs van feiten. Die stelling, n.l. dat dit verschil er is. wordt verdedigd. Spr. wenscht haar te bestrijden, voor zoover het betreft die feiten, die de veroordeeling meebrengen van een per soon. Vooral wil spr. bestrijden, dat de historicus in zoodanig geval met minder bewijs toekan dan de rechter. Deze leer is gevaarlijk! Zij leidt er toe de voorbeelden zijn er dat op te lossen grond, personen, wier mond gesloten is, schuldig worden verklaard en aldus hun nagedachtenis on verdiend in ongunstig licht wordt gesteld. De rechter, in zijn vonnis, levert een be wijs, dat zekere handeling is verricht, zeker feit is gebeurd, zekere toestand ingetreden, zeggen wij kortheidshalve: hij levert be wijs van een feit. Datzelfde doet de histo ricus in zijn betoog en datzelfde doet een iegelijk, die de juistheid wil aantoonen van een feit. De rechter, na bewijs geleverd te hebben, spreekt zijn oordeel uit, vonnist. Zoo ook doen nu en dan de medicus, de historicus, en de man-in-de-straat, kortom wij allen. Wij allen, in plechtigen of in huiselijken vorm, wij oordeelen en soms veroordeelen wij ook. Te kwader trouw, maar toch ook vaak te goeder trouw veroordeelt men zijn evenmensch, zonder behoorlijk bewijs. Want men heeft niet geleerd bewijs te voeren. Wij bepalen ons nu tot den historicus en den jurist en tot het bewijs van feiten. Voor beiden is dit bewijs hetzelfde, als de reputatie van een persoon er mee gemoeid is. Over het bewijs van feiten, waarbij nie- mands reputatie op het spel staat, heeft spr. het niet. Evenmin over de taak van den geschiedkundige, als hij algemeene toestanden van wetenschap, kennis, gods dienst, geloof, zedelijkheid beschrijft. Ook hierbij drukt op den historicus zekere be wijslast. Doch hij kan hier zijn visie en intuïtie vrijer laten gaan. In de nieuwste handleiding over neder- landsch burgerlijk bewijsrecht leest men: .Bewijzen in juridischen zin beteekent niet het leveren van logisch, wetenschappelijk bewijs. In wetenschappen als de wiskunde en de wijsbegeerte verstaat men onder be wijzen het trekken van conclusies", .zco- dat „twijfel aan de juistheid" er van ,,is uitgesloten" Wanneer de rechter een bewijs van zeker feit geleverd acht, dan wil dat niet zeggen, dat de rechter de onwrik bare overtuiging moet heben verkregen, dat de feiten zóó en niet anders zijn ge weest en kunnen zijn geweest." Een derge lijk bewijs zou wel haast nimmer te leve ren zijn. Bewijzen in procesrechtelijken zin fb'eteekent, dat den rechter een redelijke lfiate van zekerheid omtrent de te bewij zen feiten moet zijn verschaft; het beoogt niet logisch, maar maatschappelijk, con ventioneel, historisch bewijs." Geen onwrikbaar logisch, maar een vol doend bewijs wordt vereischt, om te gera- lcen tot vaststelling van de juistheid der gestelde feiten. Uit het tot dusver behandelde vloeit vol gens spr. voort, dat met het oog op de be- lSngen. die in 't spel zijn, de historicus no tie behoort te hebben van de kracht van Het bewijsmateriaal, dat hij hanteert. An ders gezegd: Elk historicus behoort min of meer jurist te zijn. Immers zijn werk loopt bijna steeds parallel met dat van een rechter: hij onderzoekt, bewijst en geeft zijn oordeel op grond van dat bewijs. Hoe kan dat oordeel juist zijn, als de con structie van het bewijs van ondeskundige ïfand is? Bij zijn bewijsvoering behoort het be hoeft nauwelijks gezegd de historicus evenzeer als de rechter onpartijdigheid te betrachten. „Partijdig te zijn bij het schrij ven der geschiedenis zegt Fruin „is een zoo groot gebrek, dat wij daarvan vrij te zijn nauwelijks een deugd rekenen." Naast onpartijdigheid zal ook voorzich tigheid zoowel bij geschiedschrijving als bij rechtspleging het inzicht versterken in de kracht der bewijsmiddelen. Wij staan nog altijd verbaasd over de wreedheid van ons voorgeslacht, dat het hulpmiddel van de pijnbank niet ver smaadde. Het klassieke voorbeeld uit de vader- landsche geschiedenis van het op de pijn bank leggen van een onschuldige, levert het proces, gevoerd tegen Cornells de Wltt. Op de enkele getuigenis van Tichelaar werd Cornells de Witt ter pijnbank verwezen. Cornelis de Witt heeft de folteringen van de pijnbank doorstaan zonder te beken nen. Hoe men, trots de ontkentenis, tot veroordeeling is kunnen komen, nu er niets anders overbleef dan de verklaring van het individu Tichelaar, is haast aan niets an ders dan aan partijzucht toe te schrijven, of het moest zijn, dat het geschied is uit vrees voor het „graeuw". Heeft Cornelis de Witt als een held de folteringen doorstaan, tal van ongelukkige slachtoffers, even onschuldig als hij, zijn er toe gekomen op de pijnbank te beken nen zich aan hekserij te hebben schuldig gemaakt. Gelukkig de historieschrijver, dat hij niet door confrontatie van levende tijdgenooten en evenmin door het stellen van suggeree- rende vragen tot concordantie kan ko men. Hij wordt er door in staat gesteld de waarheid des te beter te benaderen. Verhoor van getuigen en het weergeven van hun verklaringen is een moeilijk on derdeel van het op zich zelf reeds zoo moeilijk werk der reconstructie van het verleden. Het kan zoowel den historicus als den rechter overkomen, dat hij voor de hand liggend bewijsmateriaal over het hoofd ziet. Een voorbeeld: Waar zijn de lijken van Adolf van Nassau en van Jehan de Ligne, graaf van Aremberg, gebleven na den slag bij Heiligerlee? Veel is hier over geschre ven; het vraagstuk is, wat Adolf van Nas sau betreft, nog niet volledig opgelost. Over Aremberg was men tot 1907 na raadpleging van de desbetreffende getuigenissen, van allerlei kronieken en briefschrijvers en van anderen, niet verder gekomen dan tot een non liquet. De heer archivaris Mr. J. A. Feith was inmiddels op de gedachte geko men te schrijven aan den archivaris der familie Aremberg te Brussel. Deze ant woordde hem, dat het lijk was vervoerd naar den familiegrafkelder te Enghien, in Henegouwen, waarop Feith dit in 1907 be kend maakte. De burgemeester van Win schoten, mr. H. I. Schönfeld, wilde er nog meer van weten. Van oordeel dat er onder zoek ter plaatse moest plaats hebben, be gaf hij zich in Augustus 1910 naar Enghien en vond daar op een koperen plaat van een kist in dien grafkelder: „Cy gist hault et puissant messire Jehan de Ligne, Prince, Conté d'Anberghe et du St. Empire, lequel mourut le 23 mai 1568," etc. etc. „combat tant contre le Comte Lodovick de Nassav, rebel au roy, Dieuet sa Majesté". Vermoedens zijn gevolgtrekkingen, die de rechter uit bekende feiten trekt met be trekking tot onbekende. Soms heeft men aan één vermoeden genoeg, b.v. uit het feit. dat iemand op zekeren dag om 12 uur in Groningen was, vloeit met zekerheid voort, dat hij op dat tijdstip niet in Leiden kan geweest zijn. In den regel echter heeft men voor het bewijs van het te bewijzen feit een samenstel concordeerende vermoedens noodig. Model van een geslaagd bewijs op ver moedens levert Fruin, als hij bewijst, dat Lieuwe van Aitzema staatsgeheimen ver kocht aan de Engelsche Regeering en dus hoogverraad pleegde. Verschillende Fransche auteurs hebben op grond van in onderling verband ge brachte vermoedens daderschap of mede plichtigheid van zeer hooggeplaatste per sonen vastgesteld met betrekking tot de meest afschuwelijke misdrijven of poging daartoe en met betrekking tot zedelooze en biasphematoire nabootsingen van gods dienstige plechtigheden. Spr. doelt hier op de vergif-zaak. die zich afspeelde toen Lodewijk XIV op het toppunt van zijn glorie stond. Van Itallie bracht deze ge schiedenis eenige jaren geleden te dezer plaatse ter sprake, uit chemisch oogpunt. Geen ernstig man twijfelt nog omtrent de vraag, of het Oera Linda Bok echt of valsch is. Het is Beckering Vinckers ge weest, die de valschheid heeft aangetoond. Hij ging verderhij bewees ook in een goed sluitend betoog op grond van allerlei ver moedens. dat Cornelis Over de Linden er de schrijver van was. In zijn twee desbe treffende brochures ziet men een taalge leerde aan het werk, die een taalkundig en een schuldvraagstuk oplost en daartoe de beproefde middelen van indirect bewijs op de juiste wijze hanteert, gaande van het bekende naar het onbekende. Maar ook hier waren er teleurgestélden, dat het raad sel opgelost, de puzzle er niet meer was. Dr. M. de Jong, begon in 1927, met negatie van elementaire regelen van bewijs, het spel van voren af aan. In een lijvig boek trachtte de Jong te bewijzen, dat niet Over de Linden maar Eelco Verwijs de schrijver van het O.L.B. was. Indien dit waar ware, dan zou Verwijs zijn lastgevers, Gedepu teerde Staten van Friesland, misleid heb ben. Deze toch droegen hem op een onder zoek in te stellen naar den aard van het manuscript, opdracht, die hij aanvaardde. Hier dus wederom een geval, waarin, naar onze stelling, een historicus aan dezelfde regelen van bewijs gebonden is als een jurist, nu de reputatie van een persoon, zijn schuld of onschuld, er mee gemoeid is. Maar de Jong maakt het zich hiermee ge makkelijk, hoe moeilijk hij het zich overi gens ook heeft gemaakt. De raadsheer uit het Hof te Leeuwarden, mr. P. C. J. A. Boe- les, van oordeel, dat de Jong gefaald had in zijn bewijsconstructie, plaatste In 1928 in de Vrije Fries een artikel: De auteur van het Oera-Linda-Boek. Boele's opstel, verraadt grondige en vol ledige kennis van het onderwerp. De lec tuur er van zij een iegelijk aanbevolen, die wil zien, hoe het werk van den historicus parallel loopt met dat van den strafrech ter. Ook hem zij die lectubt aanbevolen, o DE PLECHTIGE INGEBRUIKNEMING. die nog twijfelt, of de historicus, als hij het schuldig uitspreekt, wel aan dezelfde be wijsconstructie gebonden is als de rdlihtër. Want dat is hij, zal hij het gevaar ontloo- pen onschuldigen te veroordeelen. Een voorbeeld van een uitstekend ge slaagd indirect bewijs op taalkundig en historisch terrein leverde Huizinga in zijn bekend opstel: Hoe verloren de Groning- sche Ommelanden hun oorspronkelijk Friesch karakter, waartegen spr. slechts één bezwaar heeft: hij kent geen Gro- ning sche maar Groning e r Ommelanden, i Reeds merkte spr. op. dat de historicus ook nog een andere taak heeft dan bewijs te leveren van concrete feiten of aan te I toonen, dat zulk bewijs niet geleverd is. j Ook bij de vervulling van deze taak kan de historicus concrete feiten en ook schuld of onschuld van een persoon daaraan te beoordeelen krijgen. Dan geldt onverzwakt het hieromtrent opgemerkte. Maar als het niet zoozeer over concrete feiten gaat, dan wel over algemeene verschijnselen van po litiek of religie of wetenschap, hebben in zicht en overtuiging vrijer spel met be trekking tot de beoordeeling van de feiten. Aan de hand van voorbeelden trachtte spr. aan te toonen dat met betrekking tot vraagstukken, als hij voor oogen heeft ge steld, het ondoenlijk is bewijs te leveren, zooals dat ten aanzien van concrete feiten kan geschieden. Ondoenlijk immers om een bewijs te leveren, zóó sterk, dat degene, wiens oordeel men bestrijdt, ongelijk moet ■bekennen, of, dat onpartijdige deskundigen eenstemmig hem ongelijk geven. Er is een terrein van onderzoek, dat een iegelijk, den geschiedkundigen in de al lereerste plaats, verboden is te betreden. Elke poging, om tot eenig bewijs te komen moet hier bij voorbaat onvruchtbaar wor den geacht. Spr. heeft het oog op het na speuren van Gods bestier in de geschiede nis. Vooral om in een bepaalde gebeurtenis de wrake Gods te zien over een volk, een vorst of een gewoon sterveling. Vindt men nu ook nog wel eens uitingen van schrijvers, die zich zelf „voor wijs ge noeg houden, om de gangen van God te bespieden", men kan toch met voldoening constateeren, dat geschiedkundigen van naam zich niet meer op dit verboden erf begeven. Laat het ons, kortzichtige men- schen, genoeg zijn te weten, dat God het Al regeert en dat Hij zijn zon doet opgaan over boozen en goeden. Herhaaldelijk beriep spr. zich op Fruin. Hij was een meester, niet alleen in het be wijzen van hetgeen te bewijzen viel, maar evenzeer in het verklaren, waarom het be wijs er van niet te leveren was. Geschied schrijvers hebben sprekers advies niet van noode zijn werken te bestudeeren. Zij ken nen die beter dan hij. Toch durft spr. hun een herlezing aan te bevelen, enkel met het oog op de methode, die Fruin in elk bijzon der geval er toe brengt iets al of niet be wezen te verklaren. Dezen raad onderwindt spr. zich aan geschiedkundigen te geven uithoofde van zijn vroegere rechterlijke loopbaan en van zijn tegenwoordig ambt. De lezing van zijn werken, hetzij bij aan vang of vernieuwing, zij eveneens aanbe volen aan juristen. Vooral aan de rechter lijke ambtenaren onder hen. wier dage lij ksch bedrijf is zich rekenschap te geven van het oordeel, waartoe zij kwamen. Vol gen zij dezen raad op, dan zal mijn erva ring ook de hunne worden, dat zij n.l. van Fruin meer geleerd hebben voor de prak tijk van het bewijsrecht dan uit de lectuur der jurisprudentie onzer rechterlijke colle ges, hoe leerzaam en verkwikkend deze ook zij. Fruin geeft niet alleen een bewijsvoe ring, hij weerlegt ook de argumenten, die er tegen zijn aan te voeren. Hij geeft vaak ook aan, waarom bepaalde feiten of om standigheden niet als vermoedens in aan merking mogen komen. Wordt een beklaagde vrij gesproken, dan pleegt men in zijn vonnis geen uitvoerige motiveering aan te treffen. Anders bij Fruin: hij motiveert waarom het feit of de schuld niet is bewezen. Of, indien het ge val zich voordoet, dat het bewijs van on schuld te leveren is, waarom deze is bewe zen. Aandachtige lezing van zijn geschriften voert tot de conclusie, dat Fruin nooit tot schuldigverklaring komt op grond van een bewijsminimum, geringer dan dat, waar mede een rechter mag volstaan. Een geschiedschrijver, zóó vertrouwd als hij met de regelen van bewijs der feiten, is vóór hem niet verschenen en na hem nog niet opgestaan. Wie heeft als hij met zoo groote helder heid, ook in moeilijke quaesties, bewijs ge leverd van de juistheid van het door hem ingenomen standpunt en van de onjuist heid van hetgeen er tegen was aange voerd? Velen meenen, dat slechts helder is wat niet diep gaat. Dezulken doen aan schrijvers als Fruin onrecht. Sommigen schijnen zelfs te meenen, dat al en slechts wat duister is, diepzinnig. Dezulken doen geen onrecht, maar kwaad, kweekende eigenwaan in warhoofden. Op een vaderlandschen gedenkdag als dezen is het goed met dankbaarheid te gedenken, dat het een voorrecht is Neder lander te zijn. Vele redenen zijn er dit een voorrecht te achten. Spr. noemt er twee, beide verband houdende met hetgeen wij te zamen hebben overdacht. Deze twee re denen zijn: le. Wij hebben een onkreuk bare Rechterlijke Macht, wier rechtspraak in vaste banen des Rechts wordt geleid. 2e. Onze geschiedschrijvers staan met eere bekend om hun streven naar onpartijdig heid. Aan den rechter wordt toevertrouwd te oordeelen over onze eer, onze vrijheid, ons vermogen. De geschiedschrijver oordeelt over onze nagedachtenis. Een geniaal Nederlander gaf aan een brochure eens den titel: Eer is teer. Ook de eer van de justiciabelen, die de histori cus berecht. Met zucht tot onpartijdigheid, zonder meer, d. w. z. zonder kennis van bewijsconstructie, loopt hij gevaar, zij hét Hierboven het fraaie interieur der nieuwe kerk van de Gereformeerde Gemeente te Lisse, waarvan wij indertijd reeds een exterieur-foto publiceerden. - Deze kerk werd gisteravond tijdens een plechtigen dienst in gebruik genomen. Gisteravond werd het nieuwe kerkge bouw der Geref. Gem. te Lisse in een plech tigen dienst in gebruik genomen, in wel den dienst voorging de pastor loci ds. H. Ligtenberg. Wij merkten o.a.' op den burgemeester baron van Wijnbergen; den architect der kerk, de heer A. F. Fresen te Wageningen; de aannemers Heytinck en van Eek te Vee- nendaal. Voorts waren afgevaardigden aanwezig van de pl. protestantsche ker ken, n.l. de Ned. Herv. Kerk, de Geref. Kerk en de Chr. Geref. Kerk. Mede was aanwe zig ds. P. Honkoop van Den Haag Bij den aanvang werd gezongen Psalm 84 1 en 2. Gelezen werd 1 Koningen 8, van vers 22 af, waarna ds. Ligtenberg een zegen afsmeekte over dit samenzijn. Hij wees dan op de wonderlijke daden Gods en Zijne groote genade, waardoor Hij zijn Zoon heeft gezonden tot behoud dergenen, die ten leven geroepen worden. Ds, Ligtenberg ging de historie der ge meente te Lisse na en wees op het geringe aantal, waaruit de gemeente is voortgeko men. Gewag werd gemaakt van den zegen rijken arbeid van wijlen ds. Meulbrugge, ds. Franssen, ds. J. Overduin en ds. H. Minderman. Gods zegeningen waren groot en vele! Spr. bepaalde zijn gehoor bij de smeek bede van Salomo uit 1 Kon. 8 en wees op de bede om Gods tegenwoordigheid en de bede om Gods genadige onderrichting. Spr. wees op hetgeen in den tempel van Salomo het voornaamste was, n.l. de te genwoordigheid van de ark des Verbonds. Deze Ark wijst op de tegenwoordigheid des i Heeren en zag op den Heere Jezus Chris tus. De tempel zonder ark was als eeni lichaam zonder ziel. Ook wij zijn nu in een mooi gebouw ver gaderd, maar als de Gezalfde Christus niet' mede optrekt, wat zal het ons dan baten? Wat zal het zijn als God er in gemist wordt? Dan hadden wij beter in ons oude gebouw kunnen blijven. God zij ons nabij in ons nieuwe kerkgebouw. Spr. wees op den ernst van Gods roep stem en vermaande de Gemeente zich verre te houden van wereldgelijkvormigheid, waarvoor God ons zal doen komen voor het gericht. Ds. Ligtenberg richtte zich allereerst tot den burgemeester en bracht hem hartelijk dank voor zijn tegenwoordigheid. Den architect, de heer Fresen, bracht hij innigen dank van Kerkeraad en Bouw commissie. Voorts dankte spr. aannemers en onderaannemers. Inzonderheid werd de fa. Gebr. Schouten dank gebracht voor de keurige verlichting en de fa. „De Vlijt" voor het smaakvolle meubilair. Waardeerend dankte spr. de vereenigin- gen voor de mooie geschenken. Hierbij werd speciaal de jeugd gewezen op den éénigen weg, die ten hemel leidt en ver maande hen in dien weg te wandelen. Tenslotte richtte spr. zich tot zijn ambts broeder ds. Honkoop van Den Haag; tot de afgevaardigden der kerken; tot den Kerke raad en de bouwcommissie en eindelijk tot de geheele gemeente. Nadat ds. Ligtenberg in dankgebed was voorgegaan, werd gezongen Psalm 150 I, waarna de predikant den zegen uitsprak. Een groote schare woonden den dienst bij. Na den dienst werd door velen het mooie kerkgebouw bezichtigd, terwijl het schitte rende orgel uitstekend bespeeld werd. RECLAME. 8441 „Meridol" verschilt van alle andere schoonheids middelen „Meridol" geneest de huid van ouder- domsverschïinselen Gezicht en handen worden glad, jeugdig, zacht en opgewas sen tegen alle schodelijke. verruwende weersinvloeden Een onvolprezen en een voudig toe te passen schoonheidsmiddel. Uw huid vraagt om Doozen 50 en 25 ct. bij Apoth. en Drog. onopzettelijk, onrecht te plegen. Het vonnis, dat hij velt, kan de eer aantasten van den veroordeelde. Dit is slechts dan verant woord, als die veroordeeling steunt op een bewijsvoering volgens de soliede methode. Nu behoeft het geen toelichting, dat als de historicus op onvoldoend bewijs de nage dachtenis van een overleden persoon een vlek aanwrijft, hij dit niet doet om te sma den, maar om te goeder trouw, in onpar tijdigheid, zonder aanzien des persoons, de waarheid boven al te stellen. Niet de vlek, maar de waarheid is het doel. Dit geeft hem echter geen vrijbrief om alle waar schuwingen, dat zijn methode van bewijs voeren niet deugt, in 4en wind te slaan en in het kwaad te volharden. Want het Is een kwaad, dat hij, die zich gerechtigd acht te oordeelen over gestorvenen, de kracht der aangewende bewijsmiddelen niet kent. En dus moet de historicus het bewijs in strafzaken uit het Wetboek van Strafvor dering zich eigen maken? De geschiedkun dige kan volgens spr. volstaan met kennis van eenige elementaire begrippen, die hij op aangenamere wijze zich kan verschaf fen. Door nauwkeurige herlezing n.l. van ae werken van den schrijver, wiens naam nog éénmaal met eerbied wordt genoemd: Robert Fruin. Elk historicus, die voor eigen methode van bewijzen den medicijn meester van noode heeft, wende zich tot hem, als den besten specialist. De aanbe volen herlezing zal bevorderlijk zijn aan het streven naar onpartijdigheid bij de geschiedschrijving. Onpartijdigheid, die de nationale helden evenmin ontziet als ande ren. Maar niet alleen onpartijdigheid, meer nog heeft de historieschrijver voorzichtig heid te betrachten. En nu kan die herle zing vooral er toe leiden, dat hij. in het bewustzijn van zijn verantwoordelijkheid, voorzichtig worde ln het aanvaarden van iemands schuld. De historicus moet, aldus eindigde spr., evenzeer als de rechter, vóór alles door drongen zijn van de verantwoordelijkheid van zijn taak. BBN FOUT IN EINSTEIN'S MATERIE THEORIE? Amerikaansche geleerden houden zich op het oogenblik bezig met. de vraag, of Einstein In zijn materie-theorie een fout heeft gemaakt, zulks na de publicatie van een kritiek door professor Ludwik Silber- stein van de universiteit te Toronto in de „Physical Review". Einstein zou. naar men zegt, de ge grondheid van deze kritiek hebben erkend, en thans arbeiden aan de vervolmaking van zijn theorie. 0ver»Gi»t onz«r belangrijkste Veemarkten. Na een periode van veel te ruime aan voeren op de slachtveemarkten, konden we in den loop dezer week hierin een linke teruggang noteeren. Vooral gisteren hier ter plaatse was het aanbod, zeer be langrijk minder. Dit moet men niet be schouwen als „de vette koeien raken uitverkocht" want zulks is lang niet het geval, maar het is meer de terug slag van de slechte prijzen in den laat- sten tijd. De handel had nu een vlotter verloop, terwijl de prijzen met een paar cent per K.G. konden worden verhoogd. Te Leeuwarden en Zwolle was ook een iets opgewekter handql, met even vaste prijzen. Op de gebruiksveeafdeelingen waren de aanvoeren algemeen matig en de handel verliep heel traag, doch de prijzen hieven vrijwel constant. Willen we in dit verband nog iets van ae positie der zuivelmarkt zeggen, dan valt te vermelden dat hiervoor de tendenz vaster is voor boter en ook goede kwali teiten export kaas tot vaste of zelfs iets vastere prijzen kan worden geplaatst. De melkproductie neemt gaandeweg iets toe, doch van verlaging der melkprijzen hoor den we tot nog toe niet. De kalverenmarkt was voor beste kwali teiten in de af-geloopen week iets williger, terwijl de mindere soorten en ook de nuchtere kalveren ongeveer prijshoudend werden geplaatst. De wolveemarkt bleef zeer vast gestemd en zooals we vernemen wordt er bij den boer thans veel verkocht. Zóó zelfs, dat de meeste voorraad reeds in handen van kooplui en exporteurs is gekomen. De weiders kunnen echter tevreden zjjn over de financieele resultaten. De varkens- markt blijft uiterst zwak. toch verwachten we volgende week geen mindere prijzen. Automobilisten, geeft alleen signalen, wanneer het werkelijk noodig is en niet uit sleur of. tijdverdrijf.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 19