DE DIES NATALIS
DER LEIDSCHE UNIVERSITEIT.
7%*^ Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 8 Februari 1936
Vijfde Blad
No. 23274
RECTORALE ORATIE VAN PROF. MR. A. S. DE BLÉCOURT
HET HISTORISCH EN JURIDISCH BEWIJS....
Nieuw Kerkgebouw derGeref. Gem. te Lisse
WETENSCHAPPEN.
Ter gelegenheid van den 361sten gedenk
dag van de stichting der Leidsche Universi
teit heeft de rector-magnificus, prof. mr.
A. S. de Blécourt hedenmiddag, der traditie
getrouw, voor een talrijk gehoor in het
Academiegebouw een rede uitgesproken,
welke tot onderwerp had: „Het historisch
en juridische bewijs".
Prof. Mr. A. S. de Blécourt.
In zijn inleiding herinnerde prof. de
Blécourt eraan hoe vroeger, tot 1878. op
8 Februari de rectorale waardigheid werd
overgedragen. Uit eerbied voor het loffelijk
gebruik bleef echter het houden van een
rectorale oratie op 8 Februari in stand.
Komende tot zijn onderwerp, stelde spr.
de vraag of er verschil is tusschen histo
risch en juridisch bewijs van feiten. Die
stelling, n.l. dat dit verschil er is. wordt
verdedigd. Spr. wenscht haar te bestrijden,
voor zoover het betreft die feiten, die de
veroordeeling meebrengen van een per
soon. Vooral wil spr. bestrijden, dat de
historicus in zoodanig geval met minder
bewijs toekan dan de rechter. Deze leer is
gevaarlijk! Zij leidt er toe de voorbeelden
zijn er dat op te lossen grond, personen,
wier mond gesloten is, schuldig worden
verklaard en aldus hun nagedachtenis on
verdiend in ongunstig licht wordt gesteld.
De rechter, in zijn vonnis, levert een be
wijs, dat zekere handeling is verricht, zeker
feit is gebeurd, zekere toestand ingetreden,
zeggen wij kortheidshalve: hij levert be
wijs van een feit. Datzelfde doet de histo
ricus in zijn betoog en datzelfde doet een
iegelijk, die de juistheid wil aantoonen van
een feit.
De rechter, na bewijs geleverd te hebben,
spreekt zijn oordeel uit, vonnist. Zoo ook
doen nu en dan de medicus, de historicus,
en de man-in-de-straat, kortom wij allen.
Wij allen, in plechtigen of in huiselijken
vorm, wij oordeelen en soms veroordeelen
wij ook. Te kwader trouw, maar toch ook
vaak te goeder trouw veroordeelt men zijn
evenmensch, zonder behoorlijk bewijs.
Want men heeft niet geleerd bewijs te
voeren.
Wij bepalen ons nu tot den historicus en
den jurist en tot het bewijs van feiten.
Voor beiden is dit bewijs hetzelfde, als de
reputatie van een persoon er mee gemoeid
is. Over het bewijs van feiten, waarbij nie-
mands reputatie op het spel staat, heeft
spr. het niet. Evenmin over de taak van
den geschiedkundige, als hij algemeene
toestanden van wetenschap, kennis, gods
dienst, geloof, zedelijkheid beschrijft. Ook
hierbij drukt op den historicus zekere be
wijslast. Doch hij kan hier zijn visie en
intuïtie vrijer laten gaan.
In de nieuwste handleiding over neder-
landsch burgerlijk bewijsrecht leest men:
.Bewijzen in juridischen zin beteekent niet
het leveren van logisch, wetenschappelijk
bewijs. In wetenschappen als de wiskunde
en de wijsbegeerte verstaat men onder be
wijzen het trekken van conclusies", .zco-
dat „twijfel aan de juistheid" er van ,,is
uitgesloten" Wanneer de rechter een
bewijs van zeker feit geleverd acht, dan wil
dat niet zeggen, dat de rechter de onwrik
bare overtuiging moet heben verkregen,
dat de feiten zóó en niet anders zijn ge
weest en kunnen zijn geweest." Een derge
lijk bewijs zou wel haast nimmer te leve
ren zijn. Bewijzen in procesrechtelijken zin
fb'eteekent, dat den rechter een redelijke
lfiate van zekerheid omtrent de te bewij
zen feiten moet zijn verschaft; het beoogt
niet logisch, maar maatschappelijk, con
ventioneel, historisch bewijs."
Geen onwrikbaar logisch, maar een vol
doend bewijs wordt vereischt, om te gera-
lcen tot vaststelling van de juistheid der
gestelde feiten.
Uit het tot dusver behandelde vloeit vol
gens spr. voort, dat met het oog op de be-
lSngen. die in 't spel zijn, de historicus no
tie behoort te hebben van de kracht van
Het bewijsmateriaal, dat hij hanteert. An
ders gezegd: Elk historicus behoort min of
meer jurist te zijn. Immers zijn werk loopt
bijna steeds parallel met dat van een
rechter: hij onderzoekt, bewijst en geeft
zijn oordeel op grond van dat bewijs. Hoe
kan dat oordeel juist zijn, als de con
structie van het bewijs van ondeskundige
ïfand is?
Bij zijn bewijsvoering behoort het be
hoeft nauwelijks gezegd de historicus
evenzeer als de rechter onpartijdigheid te
betrachten. „Partijdig te zijn bij het schrij
ven der geschiedenis zegt Fruin „is
een zoo groot gebrek, dat wij daarvan vrij
te zijn nauwelijks een deugd rekenen."
Naast onpartijdigheid zal ook voorzich
tigheid zoowel bij geschiedschrijving als bij
rechtspleging het inzicht versterken in de
kracht der bewijsmiddelen.
Wij staan nog altijd verbaasd over de
wreedheid van ons voorgeslacht, dat het
hulpmiddel van de pijnbank niet ver
smaadde.
Het klassieke voorbeeld uit de vader-
landsche geschiedenis van het op de pijn
bank leggen van een onschuldige, levert
het proces, gevoerd tegen Cornells de Wltt.
Op de enkele getuigenis van Tichelaar werd
Cornells de Witt ter pijnbank verwezen.
Cornelis de Witt heeft de folteringen van
de pijnbank doorstaan zonder te beken
nen. Hoe men, trots de ontkentenis, tot
veroordeeling is kunnen komen, nu er niets
anders overbleef dan de verklaring van het
individu Tichelaar, is haast aan niets an
ders dan aan partijzucht toe te schrijven,
of het moest zijn, dat het geschied is uit
vrees voor het „graeuw".
Heeft Cornelis de Witt als een held de
folteringen doorstaan, tal van ongelukkige
slachtoffers, even onschuldig als hij, zijn
er toe gekomen op de pijnbank te beken
nen zich aan hekserij te hebben schuldig
gemaakt.
Gelukkig de historieschrijver, dat hij niet
door confrontatie van levende tijdgenooten
en evenmin door het stellen van suggeree-
rende vragen tot concordantie kan ko
men. Hij wordt er door in staat gesteld de
waarheid des te beter te benaderen.
Verhoor van getuigen en het weergeven
van hun verklaringen is een moeilijk on
derdeel van het op zich zelf reeds zoo
moeilijk werk der reconstructie van het
verleden.
Het kan zoowel den historicus als den
rechter overkomen, dat hij voor de hand
liggend bewijsmateriaal over het hoofd ziet.
Een voorbeeld: Waar zijn de lijken van
Adolf van Nassau en van Jehan de Ligne,
graaf van Aremberg, gebleven na den slag
bij Heiligerlee? Veel is hier over geschre
ven; het vraagstuk is, wat Adolf van Nas
sau betreft, nog niet volledig opgelost. Over
Aremberg was men tot 1907 na raadpleging
van de desbetreffende getuigenissen, van
allerlei kronieken en briefschrijvers en van
anderen, niet verder gekomen dan tot een
non liquet. De heer archivaris Mr. J. A.
Feith was inmiddels op de gedachte geko
men te schrijven aan den archivaris der
familie Aremberg te Brussel. Deze ant
woordde hem, dat het lijk was vervoerd
naar den familiegrafkelder te Enghien, in
Henegouwen, waarop Feith dit in 1907 be
kend maakte. De burgemeester van Win
schoten, mr. H. I. Schönfeld, wilde er nog
meer van weten. Van oordeel dat er onder
zoek ter plaatse moest plaats hebben, be
gaf hij zich in Augustus 1910 naar Enghien
en vond daar op een koperen plaat van een
kist in dien grafkelder: „Cy gist hault et
puissant messire Jehan de Ligne, Prince,
Conté d'Anberghe et du St. Empire, lequel
mourut le 23 mai 1568," etc. etc. „combat
tant contre le Comte Lodovick de Nassav,
rebel au roy, Dieuet sa Majesté".
Vermoedens zijn gevolgtrekkingen, die de
rechter uit bekende feiten trekt met be
trekking tot onbekende. Soms heeft men
aan één vermoeden genoeg, b.v. uit het feit.
dat iemand op zekeren dag om 12 uur in
Groningen was, vloeit met zekerheid voort,
dat hij op dat tijdstip niet in Leiden kan
geweest zijn. In den regel echter heeft men
voor het bewijs van het te bewijzen feit
een samenstel concordeerende vermoedens
noodig.
Model van een geslaagd bewijs op ver
moedens levert Fruin, als hij bewijst, dat
Lieuwe van Aitzema staatsgeheimen ver
kocht aan de Engelsche Regeering en dus
hoogverraad pleegde.
Verschillende Fransche auteurs hebben
op grond van in onderling verband ge
brachte vermoedens daderschap of mede
plichtigheid van zeer hooggeplaatste per
sonen vastgesteld met betrekking tot de
meest afschuwelijke misdrijven of poging
daartoe en met betrekking tot zedelooze en
biasphematoire nabootsingen van gods
dienstige plechtigheden. Spr. doelt hier op
de vergif-zaak. die zich afspeelde toen
Lodewijk XIV op het toppunt van zijn
glorie stond. Van Itallie bracht deze ge
schiedenis eenige jaren geleden te dezer
plaatse ter sprake, uit chemisch oogpunt.
Geen ernstig man twijfelt nog omtrent
de vraag, of het Oera Linda Bok echt of
valsch is. Het is Beckering Vinckers ge
weest, die de valschheid heeft aangetoond.
Hij ging verderhij bewees ook in een goed
sluitend betoog op grond van allerlei ver
moedens. dat Cornelis Over de Linden er
de schrijver van was. In zijn twee desbe
treffende brochures ziet men een taalge
leerde aan het werk, die een taalkundig en
een schuldvraagstuk oplost en daartoe de
beproefde middelen van indirect bewijs op
de juiste wijze hanteert, gaande van het
bekende naar het onbekende. Maar ook
hier waren er teleurgestélden, dat het raad
sel opgelost, de puzzle er niet meer was.
Dr. M. de Jong, begon in 1927, met negatie
van elementaire regelen van bewijs, het
spel van voren af aan. In een lijvig boek
trachtte de Jong te bewijzen, dat niet Over
de Linden maar Eelco Verwijs de schrijver
van het O.L.B. was. Indien dit waar ware,
dan zou Verwijs zijn lastgevers, Gedepu
teerde Staten van Friesland, misleid heb
ben. Deze toch droegen hem op een onder
zoek in te stellen naar den aard van het
manuscript, opdracht, die hij aanvaardde.
Hier dus wederom een geval, waarin, naar
onze stelling, een historicus aan dezelfde
regelen van bewijs gebonden is als een
jurist, nu de reputatie van een persoon, zijn
schuld of onschuld, er mee gemoeid is.
Maar de Jong maakt het zich hiermee ge
makkelijk, hoe moeilijk hij het zich overi
gens ook heeft gemaakt. De raadsheer uit
het Hof te Leeuwarden, mr. P. C. J. A. Boe-
les, van oordeel, dat de Jong gefaald had
in zijn bewijsconstructie, plaatste In 1928
in de Vrije Fries een artikel: De auteur van
het Oera-Linda-Boek.
Boele's opstel, verraadt grondige en vol
ledige kennis van het onderwerp. De lec
tuur er van zij een iegelijk aanbevolen, die
wil zien, hoe het werk van den historicus
parallel loopt met dat van den strafrech
ter. Ook hem zij die lectubt aanbevolen,
o
DE PLECHTIGE INGEBRUIKNEMING.
die nog twijfelt, of de historicus, als hij het
schuldig uitspreekt, wel aan dezelfde be
wijsconstructie gebonden is als de rdlihtër.
Want dat is hij, zal hij het gevaar ontloo-
pen onschuldigen te veroordeelen.
Een voorbeeld van een uitstekend ge
slaagd indirect bewijs op taalkundig en
historisch terrein leverde Huizinga in zijn
bekend opstel: Hoe verloren de Groning-
sche Ommelanden hun oorspronkelijk
Friesch karakter, waartegen spr. slechts
één bezwaar heeft: hij kent geen Gro-
ning sche maar Groning e r Ommelanden, i
Reeds merkte spr. op. dat de historicus
ook nog een andere taak heeft dan bewijs
te leveren van concrete feiten of aan te I
toonen, dat zulk bewijs niet geleverd is. j
Ook bij de vervulling van deze taak kan
de historicus concrete feiten en ook schuld
of onschuld van een persoon daaraan te
beoordeelen krijgen. Dan geldt onverzwakt
het hieromtrent opgemerkte. Maar als het
niet zoozeer over concrete feiten gaat, dan
wel over algemeene verschijnselen van po
litiek of religie of wetenschap, hebben in
zicht en overtuiging vrijer spel met be
trekking tot de beoordeeling van de feiten.
Aan de hand van voorbeelden trachtte
spr. aan te toonen dat met betrekking tot
vraagstukken, als hij voor oogen heeft ge
steld, het ondoenlijk is bewijs te leveren,
zooals dat ten aanzien van concrete feiten
kan geschieden. Ondoenlijk immers om een
bewijs te leveren, zóó sterk, dat degene,
wiens oordeel men bestrijdt, ongelijk moet
■bekennen, of, dat onpartijdige deskundigen
eenstemmig hem ongelijk geven.
Er is een terrein van onderzoek, dat een
iegelijk, den geschiedkundigen in de al
lereerste plaats, verboden is te betreden.
Elke poging, om tot eenig bewijs te komen
moet hier bij voorbaat onvruchtbaar wor
den geacht. Spr. heeft het oog op het na
speuren van Gods bestier in de geschiede
nis. Vooral om in een bepaalde gebeurtenis
de wrake Gods te zien over een volk, een
vorst of een gewoon sterveling.
Vindt men nu ook nog wel eens uitingen
van schrijvers, die zich zelf „voor wijs ge
noeg houden, om de gangen van God te
bespieden", men kan toch met voldoening
constateeren, dat geschiedkundigen van
naam zich niet meer op dit verboden erf
begeven. Laat het ons, kortzichtige men-
schen, genoeg zijn te weten, dat God het Al
regeert en dat Hij zijn zon doet opgaan
over boozen en goeden.
Herhaaldelijk beriep spr. zich op Fruin.
Hij was een meester, niet alleen in het be
wijzen van hetgeen te bewijzen viel, maar
evenzeer in het verklaren, waarom het be
wijs er van niet te leveren was. Geschied
schrijvers hebben sprekers advies niet van
noode zijn werken te bestudeeren. Zij ken
nen die beter dan hij. Toch durft spr. hun
een herlezing aan te bevelen, enkel met het
oog op de methode, die Fruin in elk bijzon
der geval er toe brengt iets al of niet be
wezen te verklaren. Dezen raad onderwindt
spr. zich aan geschiedkundigen te geven
uithoofde van zijn vroegere rechterlijke
loopbaan en van zijn tegenwoordig ambt.
De lezing van zijn werken, hetzij bij aan
vang of vernieuwing, zij eveneens aanbe
volen aan juristen. Vooral aan de rechter
lijke ambtenaren onder hen. wier dage
lij ksch bedrijf is zich rekenschap te geven
van het oordeel, waartoe zij kwamen. Vol
gen zij dezen raad op, dan zal mijn erva
ring ook de hunne worden, dat zij n.l. van
Fruin meer geleerd hebben voor de prak
tijk van het bewijsrecht dan uit de lectuur
der jurisprudentie onzer rechterlijke colle
ges, hoe leerzaam en verkwikkend deze
ook zij.
Fruin geeft niet alleen een bewijsvoe
ring, hij weerlegt ook de argumenten, die
er tegen zijn aan te voeren. Hij geeft vaak
ook aan, waarom bepaalde feiten of om
standigheden niet als vermoedens in aan
merking mogen komen.
Wordt een beklaagde vrij gesproken, dan
pleegt men in zijn vonnis geen uitvoerige
motiveering aan te treffen. Anders bij
Fruin: hij motiveert waarom het feit of de
schuld niet is bewezen. Of, indien het ge
val zich voordoet, dat het bewijs van on
schuld te leveren is, waarom deze is bewe
zen.
Aandachtige lezing van zijn geschriften
voert tot de conclusie, dat Fruin nooit tot
schuldigverklaring komt op grond van een
bewijsminimum, geringer dan dat, waar
mede een rechter mag volstaan.
Een geschiedschrijver, zóó vertrouwd als
hij met de regelen van bewijs der feiten, is
vóór hem niet verschenen en na hem nog
niet opgestaan.
Wie heeft als hij met zoo groote helder
heid, ook in moeilijke quaesties, bewijs ge
leverd van de juistheid van het door hem
ingenomen standpunt en van de onjuist
heid van hetgeen er tegen was aange
voerd? Velen meenen, dat slechts helder is
wat niet diep gaat. Dezulken doen aan
schrijvers als Fruin onrecht. Sommigen
schijnen zelfs te meenen, dat al en slechts
wat duister is, diepzinnig. Dezulken doen
geen onrecht, maar kwaad, kweekende
eigenwaan in warhoofden.
Op een vaderlandschen gedenkdag als
dezen is het goed met dankbaarheid te
gedenken, dat het een voorrecht is Neder
lander te zijn. Vele redenen zijn er dit een
voorrecht te achten. Spr. noemt er twee,
beide verband houdende met hetgeen wij
te zamen hebben overdacht. Deze twee re
denen zijn: le. Wij hebben een onkreuk
bare Rechterlijke Macht, wier rechtspraak
in vaste banen des Rechts wordt geleid.
2e. Onze geschiedschrijvers staan met eere
bekend om hun streven naar onpartijdig
heid.
Aan den rechter wordt toevertrouwd te
oordeelen over onze eer, onze vrijheid, ons
vermogen. De geschiedschrijver oordeelt
over onze nagedachtenis.
Een geniaal Nederlander gaf aan een
brochure eens den titel: Eer is teer. Ook
de eer van de justiciabelen, die de histori
cus berecht. Met zucht tot onpartijdigheid,
zonder meer, d. w. z. zonder kennis van
bewijsconstructie, loopt hij gevaar, zij hét
Hierboven het fraaie interieur der nieuwe kerk van de Gereformeerde Gemeente te
Lisse, waarvan wij indertijd reeds een exterieur-foto publiceerden. - Deze kerk
werd gisteravond tijdens een plechtigen dienst in gebruik genomen.
Gisteravond werd het nieuwe kerkge
bouw der Geref. Gem. te Lisse in een plech
tigen dienst in gebruik genomen, in wel
den dienst voorging de pastor loci ds. H.
Ligtenberg.
Wij merkten o.a.' op den burgemeester
baron van Wijnbergen; den architect der
kerk, de heer A. F. Fresen te Wageningen;
de aannemers Heytinck en van Eek te Vee-
nendaal. Voorts waren afgevaardigden
aanwezig van de pl. protestantsche ker
ken, n.l. de Ned. Herv. Kerk, de Geref. Kerk
en de Chr. Geref. Kerk. Mede was aanwe
zig ds. P. Honkoop van Den Haag
Bij den aanvang werd gezongen Psalm
84 1 en 2. Gelezen werd 1 Koningen 8,
van vers 22 af, waarna ds. Ligtenberg een
zegen afsmeekte over dit samenzijn. Hij
wees dan op de wonderlijke daden Gods en
Zijne groote genade, waardoor Hij zijn
Zoon heeft gezonden tot behoud dergenen,
die ten leven geroepen worden.
Ds, Ligtenberg ging de historie der ge
meente te Lisse na en wees op het geringe
aantal, waaruit de gemeente is voortgeko
men. Gewag werd gemaakt van den zegen
rijken arbeid van wijlen ds. Meulbrugge,
ds. Franssen, ds. J. Overduin en ds. H.
Minderman. Gods zegeningen waren groot
en vele!
Spr. bepaalde zijn gehoor bij de smeek
bede van Salomo uit 1 Kon. 8 en wees op
de bede om Gods tegenwoordigheid en de
bede om Gods genadige onderrichting.
Spr. wees op hetgeen in den tempel van
Salomo het voornaamste was, n.l. de te
genwoordigheid van de ark des Verbonds.
Deze Ark wijst op de tegenwoordigheid des
i Heeren en zag op den Heere Jezus Chris
tus. De tempel zonder ark was als eeni
lichaam zonder ziel.
Ook wij zijn nu in een mooi gebouw ver
gaderd, maar als de Gezalfde Christus niet'
mede optrekt, wat zal het ons dan baten?
Wat zal het zijn als God er in gemist
wordt? Dan hadden wij beter in ons oude
gebouw kunnen blijven. God zij ons nabij
in ons nieuwe kerkgebouw.
Spr. wees op den ernst van Gods roep
stem en vermaande de Gemeente zich verre
te houden van wereldgelijkvormigheid,
waarvoor God ons zal doen komen voor
het gericht.
Ds. Ligtenberg richtte zich allereerst tot
den burgemeester en bracht hem hartelijk
dank voor zijn tegenwoordigheid.
Den architect, de heer Fresen, bracht hij
innigen dank van Kerkeraad en Bouw
commissie. Voorts dankte spr. aannemers
en onderaannemers. Inzonderheid werd de
fa. Gebr. Schouten dank gebracht voor de
keurige verlichting en de fa. „De Vlijt"
voor het smaakvolle meubilair.
Waardeerend dankte spr. de vereenigin-
gen voor de mooie geschenken. Hierbij
werd speciaal de jeugd gewezen op den
éénigen weg, die ten hemel leidt en ver
maande hen in dien weg te wandelen.
Tenslotte richtte spr. zich tot zijn ambts
broeder ds. Honkoop van Den Haag; tot de
afgevaardigden der kerken; tot den Kerke
raad en de bouwcommissie en eindelijk tot
de geheele gemeente.
Nadat ds. Ligtenberg in dankgebed was
voorgegaan, werd gezongen Psalm 150 I,
waarna de predikant den zegen uitsprak.
Een groote schare woonden den dienst bij.
Na den dienst werd door velen het mooie
kerkgebouw bezichtigd, terwijl het schitte
rende orgel uitstekend bespeeld werd.
RECLAME.
8441
„Meridol"
verschilt
van alle
andere
schoonheids
middelen
„Meridol" geneest de huid van ouder-
domsverschïinselen Gezicht en handen
worden glad, jeugdig, zacht en opgewas
sen tegen alle schodelijke. verruwende
weersinvloeden Een onvolprezen en een
voudig toe te passen schoonheidsmiddel.
Uw huid vraagt om
Doozen 50 en 25 ct. bij Apoth. en Drog.
onopzettelijk, onrecht te plegen. Het vonnis,
dat hij velt, kan de eer aantasten van den
veroordeelde. Dit is slechts dan verant
woord, als die veroordeeling steunt op een
bewijsvoering volgens de soliede methode.
Nu behoeft het geen toelichting, dat als de
historicus op onvoldoend bewijs de nage
dachtenis van een overleden persoon een
vlek aanwrijft, hij dit niet doet om te sma
den, maar om te goeder trouw, in onpar
tijdigheid, zonder aanzien des persoons, de
waarheid boven al te stellen. Niet de vlek,
maar de waarheid is het doel. Dit geeft
hem echter geen vrijbrief om alle waar
schuwingen, dat zijn methode van bewijs
voeren niet deugt, in 4en wind te slaan en
in het kwaad te volharden. Want het Is
een kwaad, dat hij, die zich gerechtigd
acht te oordeelen over gestorvenen, de
kracht der aangewende bewijsmiddelen
niet kent.
En dus moet de historicus het bewijs in
strafzaken uit het Wetboek van Strafvor
dering zich eigen maken? De geschiedkun
dige kan volgens spr. volstaan met kennis
van eenige elementaire begrippen, die hij
op aangenamere wijze zich kan verschaf
fen. Door nauwkeurige herlezing n.l. van
ae werken van den schrijver, wiens naam
nog éénmaal met eerbied wordt genoemd:
Robert Fruin. Elk historicus, die voor eigen
methode van bewijzen den medicijn
meester van noode heeft, wende zich tot
hem, als den besten specialist. De aanbe
volen herlezing zal bevorderlijk zijn aan
het streven naar onpartijdigheid bij de
geschiedschrijving. Onpartijdigheid, die de
nationale helden evenmin ontziet als ande
ren. Maar niet alleen onpartijdigheid, meer
nog heeft de historieschrijver voorzichtig
heid te betrachten. En nu kan die herle
zing vooral er toe leiden, dat hij. in het
bewustzijn van zijn verantwoordelijkheid,
voorzichtig worde ln het aanvaarden van
iemands schuld.
De historicus moet, aldus eindigde spr.,
evenzeer als de rechter, vóór alles door
drongen zijn van de verantwoordelijkheid
van zijn taak.
BBN FOUT IN EINSTEIN'S MATERIE
THEORIE?
Amerikaansche geleerden houden zich
op het oogenblik bezig met. de vraag, of
Einstein In zijn materie-theorie een fout
heeft gemaakt, zulks na de publicatie van
een kritiek door professor Ludwik Silber-
stein van de universiteit te Toronto in de
„Physical Review".
Einstein zou. naar men zegt, de ge
grondheid van deze kritiek hebben erkend,
en thans arbeiden aan de vervolmaking
van zijn theorie.
0ver»Gi»t onz«r belangrijkste
Veemarkten.
Na een periode van veel te ruime aan
voeren op de slachtveemarkten, konden
we in den loop dezer week hierin een
linke teruggang noteeren. Vooral gisteren
hier ter plaatse was het aanbod, zeer be
langrijk minder. Dit moet men niet be
schouwen als „de vette koeien raken
uitverkocht" want zulks is lang niet
het geval, maar het is meer de terug
slag van de slechte prijzen in den laat-
sten tijd.
De handel had nu een vlotter verloop,
terwijl de prijzen met een paar cent per
K.G. konden worden verhoogd. Te
Leeuwarden en Zwolle was ook een iets
opgewekter handql, met even vaste
prijzen.
Op de gebruiksveeafdeelingen waren de
aanvoeren algemeen matig en de handel
verliep heel traag, doch de prijzen hieven
vrijwel constant.
Willen we in dit verband nog iets van
ae positie der zuivelmarkt zeggen, dan valt
te vermelden dat hiervoor de tendenz
vaster is voor boter en ook goede kwali
teiten export kaas tot vaste of zelfs iets
vastere prijzen kan worden geplaatst. De
melkproductie neemt gaandeweg iets toe,
doch van verlaging der melkprijzen hoor
den we tot nog toe niet.
De kalverenmarkt was voor beste kwali
teiten in de af-geloopen week iets williger,
terwijl de mindere soorten en ook de
nuchtere kalveren ongeveer prijshoudend
werden geplaatst.
De wolveemarkt bleef zeer vast gestemd
en zooals we vernemen wordt er bij den
boer thans veel verkocht. Zóó zelfs, dat
de meeste voorraad reeds in handen van
kooplui en exporteurs is gekomen.
De weiders kunnen echter tevreden zjjn
over de financieele resultaten. De varkens-
markt blijft uiterst zwak. toch verwachten
we volgende week geen mindere prijzen.
Automobilisten, geeft alleen
signalen, wanneer het werkelijk
noodig is en niet uit sleur of.
tijdverdrijf.