Geschiedenis der
Studenten-Societeit „Minerva"
„DE EERSTE SOCIËTEIT DER NEDERLANDEN"
76sle Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Zaterdag 8 Februari 1936
Vierde Blad
No. 23274
o
EEN KOSTELIJK BOEKJE VOOR ALLE VROEGERE, TEGENWOORDIGE EN
TOEKOMSTIGE CORPSLEDEN.
Bij H. E. Stenfert Kroese's Uitgevers Mij.
N.V. te Leiden en Amsterdam is vandaag
In druk verschenen „Schets eener geschie
denis der studentensociëteit „Minerva",
samengesteld door den heer M. A. Bee-
laerts Van Blokland.
In zijn „Woord vooraf" zegt de schrijver,
dat het boekje geenszins pretendeert den
lezer een volmaakte geschiedenis of vol
maakt tijdbeeld te geven. Het is eensdeels
ontstaan uit den drang om de vertrouwde
omgeving der sociëteit, waar elk stuk zijn
eigen geschiedenis heeft, nader te leeren
kennen en anderzijds vond het zijn directe
aanleiding in anderer pretentie, op grond
van een ouden Almanakdatunf, de eerste
plaats als Sociëteit te kunnen innemen.
Met welwillende toestemming van de uit
geefster nemen wij uit dit zeer lezens
waardige werkje, dat met een twaalftal
platen is geïllustreerd en dat bij corpsleden
en oud-corpsleden stellig een enthousiast
onthaal zal vinden, het een en ander over:
Reeds in het octrooi van stichting der
Hoogeschool werd bepaald, dat Curatoren
zouden toezien wat „tot recreatie der stu
denten einichsins dienlich te wesen". Voor
deze recreatie zou dienen „een affgesloten
plaetse, tot welke hun studiosen alleen vrij
acces zal worden vergunt ende genoten".
Curatoren hebben van hun zorgen doen
blijken „door eene ledige plaetse doen effe
nen aan de stadsvesten, daar 't Zuster
huis van Abcoude gestaan heeft, dienende
tot exercitie van de studenten", een be
schikking van 1581.
Men mag zich evenwel de vraag stellen
of met deze „affgeslotene plaetse" een gele
genheid bedoeld is, die met een Sociëteit
vergeleken mag worden.
Aan een speelplaats voor de kinderen,
een oefenplaats in schermen, rijden, kolven,
kegelen (wij zouden het een voetbal-,
hockey of golfterrein noemen) was meer
gebrek. Dit zullen wij dan ook wel onder
den maatregel van 1581 hebben te verstaan.
Immers, het was in het geheel niet noo-
dig om een societeitsgelegenheid te openen.
De vele „vaantjes" en kroegen in de stad
boden ruimschoots gelegenheid de tot ver
schillende gezelschappen aaneengesloten
studenten uit de onderscheidene steden,
provincies en landen geregeld te herbergen.
De sociëteit wordt opgericht.
„In 1814", vertelt ons Klikspaan, „is de
eerste studentensociëteit Minerva opgerigt
bij van den Heuvel in de twee kolommen".
Hiermede wordt bedoeld het tegenwoor
dige pand Breestraat 121.
In den almanak van 1926 treffen wij
daarover een vers aan, waarvan de aanhef
luidt:
Daar staet een deftigh huys, een huys
met twee kolommen;
wanneer men in dat huys naer boven
is geclommen
langs eenen steylen trap, soo beyster
engh en smal,
dat yemant met een buyk hem naauw
betreden zal
Op platen van den Leidschen steendruk
ker L. Springer, dateerend uit 1833 kan
men zich verder een voorstelling vormen
van het intérieur.
De geheele inrichting hangt samen met
het ideaal dat de toenmalige student zich
omtrent een sociëteit vormde. De commis
sarissen waren vier in getal, een president,
commissaris-thesaurier, billardcommissaris
en een secretaris. Zij hadden de zorgen
voor de biljarten, de schaak- en dambor
den: hun wordt verweten, indien de kaar
ten vet en beduimeld zijn. Van het orde-
werk is het beboeten wegens het mede
brengen van honden en hazardspelen hun
eenige taak.
Voorts zorgden zij voor de lectuur op den
leestafel.
Behalve al dit eischte ook het materieele
deel van het» sociëteitsleven de aandacht.
De klachten over slechte bittere jenever,
klare jenever, pons en wijnen, leidden tot
het instellen van een commissie van proe
vers. Op 23 October 1832 werden de eerste
leden, de H.H. Cuypers van Wynnokbergen,
Zoutman, Farret en J. Knottenbelt verko
zen. Op 5 November deden zij verslag en
werd besloten de verschillende soorten aan
te dulden met rood, groen en geel lak,
„verzegeld met een daartoe vervaardigden
stempel, voorstellende Bacchus op een vat".
Voor al deze geneugten van Minerva in
die dagen werd van de leden een contri
butie gevraagd van f.7.—, vermeerderd
met f. 10,als Nieuwjaarsfooi voor de
beide bedienden. Muller en Bort. De uit
gaven waren evenwel behalve huur, abon
nementen en onderhoud toch zoo gering,
dat telkens belangrijke bedragen konden
worden afgezonderd voor liefdadige doel
einden.
In 1823 besloot de stadsregeering de oude
gewoonte den armen op 3 October haring
en wittebrood uit te deelen, eerst op den
volgenden Zondag te laten geschieden.
Groot was de verontwaardiging van de
studenten over dit voornemen. Met alge-
meene stenamen werd besloten zelf de uit-
deeling ter hand te nemen, ondanks alle
verboden van de stadsregeering. Het werd
een groot feest en in het vervolg kwam
niet meer eenig uitstel voor.
Een deel der uitgaven werd besteed voor
den optocht op 8 Februari.
Van verkwisting moest men niets heb
ben: een voorstel om tot gasverlichting
over te gaan wordt 2 Februari 1830 geketst.
Met het oog op de verhuizing naar het
Rapenburg wordt in 1837 de contributie
verhoogd tot f. 10,en f. 5,entrée. Van
de gezelligheid in de Sociëteit vernemen
wij weinig.
Het ledental breidt zich gedurig uit, zoo
dat het gezelschap „Minerva" uitgroeit tot
het belangrijkste lichaam in het Corps.
De verhouding tot den kastelein was
voor dezen niet van den meest pleizierigen
aard. Hij verhuurde zijn twee kamers voor
f. 100,in de maand; hij behoefde slechts
tot f. 15,crediet te geven; de Commissie
zou hem helpen zonder evenwel zelve
aansprakelijk te zijn de schulden in te
vorderen. Dit was alles zijn papieren con
tract; maar de practijk liet zeer veel te
wenschen over. Elke vergadering werden
de klachten van den kastelein overgebracht
doch meestentijds „voor notificatie aange
nomen".
Ook van de zijde der leden werd ge
klaagd over hetgeen de kastelein J. A.
Sleyffers leverde en menigmaal werd over
wogen van lokaal te veranderen.
In 1837 bood de heer Frans von Siebold,
officier van gezondheid in Ned.-Indië aan
om zijn benedenhuis en tuin op het Rapen
burg tot het houden eener Sociëteit te ver
huren en aldus geschiedde.
De toenmalige eerste bediende Lambertus
Antonie Muller, kortweg Toon genoemd,
werd benoemd tot kastelein van het nieuwe
gebouw, dat 1 November 1837 werd be
trokken.
De sociëteit van 18371875.
Het is den tegenwoordigen navorscher
r.og steeds een raadsel hoe von Siebold den
moed heeft gehad in hetzelfde statige huis,
waarin al zijn kostbare verzamelingen be
rustten, die nog den roem der Leidsche
Academie uitmaken, de woelige schaar
Minervabezoekers te herbergen. Want hoe
danig de studenten uit die dagen gepaste
vroolijkheid aan hun feesten wisten bij te
zetten, leeren ons Klikspaan's geschriften.
De Sociëteit is het middelpunt van het
studentenleven.
„Het is vijf uur. Binnen weinig tijds zal
de Sociëteit gevuld zijn met domineerders,
schakers, commercers en bijzonder met
couranten, maar vooral vlugschriftenlezers.
Nu loopt men nog dooreen en slaat een
aangenamen kout met de vrienden. Ieder
heeft een kopje koffie of een glaasje likeur
in de hand: de handschoenen kleven".
Maar 's avonds? „Overal waar ge komt
duizelt ge van licht; biljart-, lees-, eetka
mer, alles is zonneschijn. De deuren zijn
afgehangen, elke hinderpaal neergeveld.
Het wemelt van jongelui, het davert van
geschreeuw".
En reeds 's,morgens vroeg is de kroeg
het toevluchtsoord van den studiosus, door
de schoonmaakwoede zijner welmeenende
hospita de straat opgedreven.
Langs nog dezelfde stoep, die thans den
gevel van het inwendig geheel verbouwde
Kantongerecht siert, kwam men in een
ruime hal, waar men rechts de groote,
links de kleine biljartkamer had. Dan
daalde men drie treden marmer af en be
reikte door een lange gang met de aan
kondigingen van kerkebriefje tot convo
catie voor een plaatselijk gezelschap, aan
den achterkant van het huis, links de eet
kamer en rechts de leeskamer. Hier achter
lag de tuin.
Men was buitengewoon ingenomen met
het nieuwe gebouw. De ruime tuin, een on
gekend ideaal, werd kostelijk aangelegd,
zoodat men besloot in den zomer daar een
viertal „concerten" te geven, waarbij dan
introductie van de Leidsche muziekliefheb
bers met hunne dames was toegelaten.
Verder werd in den tuin een eigen kegel
baan aangelegd en een warande bespan
nen met zeildoek getimmerd. Vol trots be
sloot men den naam Minerva boven de
deur te doen plaatsen.
Men kent de voorgeschiedenis, die tot de
installatie van het-Collegium leidde, voor
namelijk gegroepeerd om de groentijds-
quaestïe. Natuurlijk was het voor de positie
van het nieuwe Collegium van het groot
ste belang zich den steun te verzekeren der
belangrijkste organisaties en gezelschap
pen in het Corps. Hiertoe zond het brieven
rond om geen leden aan te nemen, dan die
door het Collegium waren ingeschreven.
Waar het hier een wetswijziging betrof, die
op een volgende vergadering eerst in stem
ming kon worden gebracht, werd de brief
van het Collegium, „zich noemende Civi-
tatis Academicae Lugduno-Batavae Supre-
mum" aangehouden tot de vergadering
van den 22sten April 1839. Zonder dat wij
kunnen nagaan hoeveel tongen dit verzoek
in beweging bracht, vooral daar de zaak
ter vergadering niet meer besproken werd,
blijkt wel uit de stemming van 181 tegen
143 stemmen, waarmede het voorstel is
aangenomen, hoe krachtig beide grojpen
waren. Onmiddellijk na dezen uitslag trad
de President af, en en bloc bedankten de
dissidenten 30 April d.a.v.
Naar de Breestraat.
Zoodra de tegenstanders van 1839 uit
Leiden waren vertrokken, zijn de gemoe
deren sedert 1844 weer eendrachtig vereend
in het nieuwe gebouw aan de Breestraat,
waar sindsdien de Sociëteit gevestigd bleef.
Want het gebouw aan het Rapenburg be
viel toch op den langen duur niet; het was
een uitgewoond huis met een hoogen huur
prijs, niet eens met eenige „moderne" ge
makken als „gazverlichting" e.d. voorzien.
Zoo moest men in October 1842 aan den
kastelein een bedrag van f. 100,toeleg
gen „uit aanmerking dat de prijs van de
olie het gansche jaar zoo aanzienlijk veel
hooger had gestaan dan vroeger". In Maart
1844 maakte de Praeses der Commissie den
leden bekend, „met het verval der Socië
teit op het Rapenburg en de misrekeningen
te onzen nadeele". Daar kwam bij dat de
heer Bose hem voordeelige voorslagen had
gemaakt, wanneer men de Sociëteit vestig
de in zijn pand aan de Breestraat op den
hoek van de Vrouwensteeg. Reeds terstond
werd heftig geopponeerd wegens de laagte
der zalen, waardoor de ruimte zeer spoedig
benauwd zou zijn. Men heeft desondanks
niet naar deze Cassandra-stemmen willen
hooren; later was dit juist de reden die tot
verbouwing aanleiding gaf.
Verder was bezwaarlijk, dat nog vele
leden schuld hadden bij den kastelein Mul
ler. dien men na 27-jarigen trouwen dienst
ook niet aan den dijk meende te mogen
zetten. Muller nam echter een nieuw con
tract niet aan. Hij vond naar Vlissingen
een goed heenkomen. Voor de schulden
werd een af doende oplossing gevonden door
te bepalen voortaan contant te leveren en
de bestaande schulden binnen het jaar af
te lossen.
Slechts vrij kort heeft het kasteleinschap
yan den héér Bose geduurd. Reeds in April
1849 ontviel hij aan de Sociëteit. Zijn broer
volgde hem terstond als kastelein op, welke
betrekking hij na een zestal jaren ook
door den dood ontruimde. Sinds September
1855 stond de eerzame weduwe nu zelve
achter het buffet om de heeren te bedie
nen. Zij had evenwel geen gezag bij de
knechts, waarvan Emeis al 18 jaren aan
de Sociëteit verbonden was geweest. De
klachten der leden bleven niet uit, zoodat
weldra besloten werd een pachter aan te
nemen.
Als zoodanig werden achtereenvolgens
benoemd een zekere Overeem uit Delft en
J. K. Adriaans, een Amsterdammer. Deze
laatste behartigde de belangen der socië
teit niet bijzonder goed, waaronder het
bezoek leed. Voor het avondeten was er
o.a. een niet te overtreffen concurrent in
den pasteibakker Hogenstraten, die later
als conservenfabrikant een groote bekend
heid ook buiten Leiden zou krijgen. Het
was dan ook niet te verwonderen, dat stu
denten bij het blusschen van een ten zij-
nent uitgebroken brand de behulpzame
hand boden. De roem van dit etablisse
ment staat in de herinnering der ouderen
even hoog als bij latere geslachten die van
bakker Hulst.
De opvolger van Adriaans, zekere Maks
bracht het er weinig beter af. Het kostte
heel wat moeite, voordat deze laatste zelfs
bereid was het gebouw als pachter te ont
ruimen!
Daarover werd zelfs geruimen tijd ge
procedeerd
Toen verschillende oproepingen in de
courant geen geschikten opvolger wisten
te ontdekken, besloot de Commissie na de
vacantie haar eigen kastelein te worden.
Een directeur genaamd Gout werd be
last met het bedrijf, terwijl Juffr. Gout
maandelijks haar boekje presenteerde. Het
dienstdoend personeel werd op twee na
ontslagen.
Met 15 September 1871 ging zoo de eer
ste periode van eigen beheer in.
Ondanks de juichtonen op de ledenver
gadering na de eerste maand, waarbij een
winst van ruim f. 580,werd geboekt, bleek
het eigen beheer geen succes. Het was ech
ter ook nooit als blijvende maatregel be
doeld geweest, daar men reeds in Maart
1872 in bespreking was met van der Eer
den, een kastelein uit Tiel. Men was dan
ook blij aan deze bevoegde hand de zaak
te kunnen overgeven, zonder dat uit het
eigen beheer voor de Sociëteit nadeelige
gevolgen waren voortgekomen.
Het gebouw verkeerde evenwel in toe
nemend slechten staat en in 1872 vroeg de
president machtiging tot verbouwing der
societeit en aankoop der huizen van de
weduwe Bosse en den heer Dee, die het
belendend pand bewoonde.
Een als gevolg daarvan benoemde bouw
commissie verkreeg in 1874 de gevraagde
machtiging.
Nu besloot men de Sociëteit te sluiten en
den slooper een handje te helpen. Op Vrij
dag 22 Mei 1874 werd de sluitingsjool ge
houden, waarbij het volgens een oogge-
tuigenverhaal vrij „Spaansch" schijnt te
zijn toegegaan.
Het volgende hoofdstuk is geheel gewijd
aan de geschiedenis van het huis en den
grond aan de Breestraat voor 1844.
Interessant is het o.a. daarbij te verne
men. dat op de plaats, waar men nu de
stoep opgaat, in 1574 liet huis stond van
den lakenbereider Gijsbrecht Cornelisz.
Schaeck, den man die op den grauwen 3
October-morgen den befaamden pot met
hutspot vond.
Tijdens de studie van Prins Frederik aan
onze Hoogeschool hield deze in dit huis
verblijf.
De sociëteit van 1875 tot heden.
In Mei 1873 waren, zooals wij zagen, de
leden der Bouwcommissie benoemd. Het
waren de heeren J. d'Aulnis de Bourouill,
Joh. Enschedé Jr., T. A. J. van Eysinga,
W. J. Snouck Hurgronje en A. L. Pincoffs,
die de moeilijke en verantwoordelijke taak
voor den bouw eener nieuwe Sociëteit op
zich namen. Nog in dezelfde maand Mei
had de Commissie een bespreking met den
Delftschen hoogleeraar E. Gugel, die ge
heel belangeloos op zich genomen had de
teekeningen te vervaardigen en het bestek
op te maken.
Er werd bovendien een commissie van
tien leden benoemd om de plannen grondig
te bestudeeren.
De begrooting zag er als volgt uit:
Aankoop van het terrein 27,000,
Bouw van het nieuwe gebouw 75,000,
Ventilatie 5.000.—
Architect 4.000,
Meubilair 15.000,
Kegelbaan, drukkosten en on
voorziene uitgaven 9.000,
135.000,—
Onder groote spanning werd na de
Kerstvacantie de inschrijving geopend.
Deze had een schitterend verloop, reeds op
8 Februari 1874 was het bedrag volteekend.
De aanbesteding werd echter een groote
ontgoocheling; de laagste inschrijver bleek
nog f. 119.000,te vragen. Terstond ging
men naar bezuinigingen op zoek, welke na
lang wikken en wegen f. 12.700 bedroegen.
Bij de herbesteding kwam men evenwel nog
niet tot een gunstig resultaat, daar de zes
nieuwe inschrijvingen varieerden tusschen
f. 105.457,— en f. 81.300,— zoodat toch nog
een bedrag van f. 94.000,— benoodigd zou
zijn.
Verdere bezuiniging was niet mogelijk;
men moest door een suppletoire leening
van f. 15,000 de kosten dekken. Ook deze
leening werd volteekend en in Juni 1874
werd de bouw gegund aan H. Wienhoven
te Schiedam en reeds op 8 Februari d.a.v.
konden reünisten en studenten, voor het
300-jarig bestaan der Academie naar Lei
den samengestroomd, een galabezoek bren
gen aan het in wording zijnde gebouw, na
afloop der rectorale oratie.
Met grooten ijver werd het werk voort
gezet om tijdig met het oog op het komen
de lustrum gereed te zijn. Er was toch be
paald, dat de groote zaal en de eetzaal bij
de feesten voor alle gasten moesten open
gesteld zijn. Met groote letters stond op
het feestprogramma te lezen „Maandag
middag 14 Juni, te half vier uren, opening
der nieuwe Sociëteit „Minerva".
Na de redevoering van den praeses der
reünisten, Professor Beets, begaven zich
studenten en reünisten langs de Breestraat
naar het gebouw, waar de opening en de
overdracht zouden plaats vinden. De Socië
teit, „die kolossaal groot is", was echter een
oogenblik voor die massa te klein. Nadat
men zat of stond en niets te drinken kreeg,
omdat het over de hand liep, klom het
lid der bouwcommissie, de heer Snouck
Hurgronje op de leestafel, om in een gloed
volle rede allen welkom te heeten en de
zorgen voor het nieuwe gebouw aan de
Commissie der Sociëteit over te dragen.
In 1878 werd de Bouwcommissie gede
chargeerd en haar voorzitter, dé heer W.
J. Snouck Hurgronje, tot eerelid der Socië
teit benoemd.
De Kroegcommissie stond nu alleen voor
de omvangrijke taak van beheer en orde.
Het werd hoe langer hoe bezwaarlijker
personen te vinden die tijd en capaciteiten
voor deze dubbele opdracht hadden. Ein
delijk kwam na een initiatief-voorstel van
den heer Vissering de bevrijding, door
scheiding van politie en beheer in 1889.
Ondanks oppositie van verschillende zij
den. kreeg de hervorming haar beslag. In
Febr. 1890 trad zoo de eerste Commissie van
Orde en Vertegenwoordiging op.
De scheiding had echter niet een Com
missie van Beheer, zooals ons thans be
kend. ten gevolge. Twee zeer belangrijke
functionarissen ontbraken nog, die naast
de zorgen voor het gebouw, verantwoorde
lijk waren voor de exploitatie der buffetten
en de betaling der verteringen. Doch het
„Eigen Beheer" liet niet lang op zich
wachten.
Onder pachter van der Eerden ging alles
voortreffelijk. Men vond vrijwel geen klach
ten in de notulen, over zijn leveranties.
Bijna twintig jaar diende hij trouw de
leden en zijn eigen belangen. In 1896 trok
ken zijn zoons, die sedert eenige jaren hun
vader hadden vervangen, zich terug uit
de spheer der Sociëteit.
De opvolger Aggma wist reeds bij zijn
optreden, dat zijn rijk niet van even lan
gen duur zou zijn. Sinds 1896 is elke Com
missie van Beheer druk bezig met de voor
bereiding van het Eigen Beheer. Waar
schijnlijk heeft het heengaan van van dei-
Eerden bij de leden de gedachte wakker
geroepen, dat het, door zelf de zaak te
exploiteeren, mogelijk zou zijn dezelfde
winsten als een pachter te kunnen boeken.
Hoezeer de algemeene stemming voor het
Eigen Beheer rijp was, blijkt wel uit het
feit, dat op de ledenvergadering in 1900
slechts twee leden zich daartegen ver
klaarden.
In het directeurskantoor, vroeger een
gewone ingang, troonde sedert de instel
ling van het Eigen Beheer de vroegere
buffetchef Louis, voor lateren: Mijnheer
Bienen. Toen hij, zeer betreurd, na een
kortstondige ziekte in December 1926 stierf,
was hij 38 jaar aan de Sociëteit verbonden
geweest. Een kort intermezzo volgde. In
Augustus 1928 betrok de 2de chef uit Delft,
J. Pitlo, het kantoor, waar hij sedert zijn
door de Commissie zeer gewaardeerde dien
sten bewijst.
Voor zijn omvangrijke voorbereidende
werkzaamheden, die tot het instellen van
het Eigen Beheer hadden geleid, werd den
aftredenden Praeses van Beheer H. F. de
Boer, het Eerelidmaatschap door de ver
gadering verleend (1901).
Vijf-en-twintig jaar later ruim (1927)
verkreeg de scheidende Praeses Quaestor S.
J. Fockema Andreae deze zelfde waardig
heid, omdat hij door zijn rigoureuze poli
tiek van afbetaling en maximumverlaging,
het systeem van een wissen ondergang
redde.
Tenslotte werd nog in 1931 de naam van
den praeses-quaestor P. Flantenga aan de
lijst van eereleden toegevoegd, daar door
zijn grooten ijver en toewijding de nood
zakelijk geworden verbouwing vlot verliep.
Zoo staat Minerva weer in oude hecht
heid. Het kan weer langen tijd het studen
tendom in al zijn bonte afwisseling herber
gen. Want steeds weer vernieuwt zich de
Afbeelding 7.
INTERIEUR DER SOCIËTEIT IN 1874,
INTERIEUR DER SOCIËTEIT 01 T876,
Sflieelding 9.