76ste Jaargang Donderdag 6 Februari 1936 No. 6 DE DROOM-KANGOEROE ANEKDOTEN. Joost was een heele maand met vader en moeder op reis geweest, en toen ze weer in Amsterdam terug waren, kwam oma op een dag Joost halen; hij mocht met oma meer naar Artis. „Fijn!" juichte Joost, toen zijn moeder hem zijn jasje aantrok, omdat het niet meer zoo warm was op dien herfstdag. „En 'k neem Berie mee, mammie. Die wil ook wel graag zijn broertjes in Artis- zien. .,'k Zou Berie maar thuis laten, Joost", zei moeder, ,,'t Is veel te lastig voor oma, als je hem meeneemt Doch Joost zei: „Oma zal van Berie geen last hebben, kant 'k houd hem goed vast, hoor mammie „Laat hem zijn beer maar meenemen", lachte oma. Toe mocht Berie mee. en Joost hield zijn vriendje, zelfs in de tram, stevig in zijn arm. En nog steviger greep hij Berie vast, toen ze bij de wilde dieren kwamen, want een der groote leeuwen brulde juist heel woest en sloeg boos met zijn klau wen tegen de tralies van zijn hok. Joost scheen heel bang voor het gebrul. „Kom toch gauw mee, oma", fluisterde hij, „straks komt die stoute leeuw er mis schien wel uit". En of oma hem ook al vertelde, dat de tralies heel sterk waren, toch was Joost niet gerust, vóórdat hij op weg was naar de beertjes. Ze waren ook .zoo grappig, die kleine Maleische beertjes, vond hij. „Dat zijn nu je broertjes, Berie!" zei hij. „Vindt je ze niet lief?" Toen oma hem bij de hand nam, om verder te gaan, kon ze hem dan ook al leen meekrijgen, door te zeggen: „Nu gaan we naar die aardige kangoeroe's; je weet wel, die zoo leuk springen „Hè ja, oma", klonk het vroolijk. Nauwelijks waren ze bij de kangoeroe's gekomen, of Joost dacht niet meer aan de beertjes. Hij zei alleen tegen zijn Berie: „Wat springen ze eenig, hè Berie? En wat hebben ze leuke, korte voorpootjes, hè, oma!" riep hij lachende uit, toen een der kangoeroe's, met de voorpootjes, tegen de omrastering leunde. „Hij wacht zeker op wat lekkers", dacht Joost, en hij vond het jammer, dat hij zooveel beschuitjes aan de apen en de olifanten had gegeven, want nu was alles op. „*k Heb niets meer", zei hij tot de kangoeroe. Het dier keerde zich juist om en sprong terug naar zijn broertjes en zusjes. „De kangoeroe is zeker boos, dat hij niets krijgt, oma", zei Joost. Maar oma stelde hem gerust door te zeggen, dat het aardige dier alléén boos werd, als stoute kinderen hem plaagden, 't Was toen steeds de kangoeroe, waar Joost over sprak; zelfs naar zijn Beire keek hij niet. Wel hield hij hem stevig bij één poot, doch niets zei hij tegen zijn ruig vriendje. Ja, zelfs toen hij thuiskwam, begon hij 't aller eerste over de kangoeroe's die zoo grap pig sprongen, 't Duurde ook vrij lang, vóórdat Joost dien avond sliep, en al heel gauw riep toen een vreemde stem tegen hem: „Joost, wordt eens wakker!" „O, mammie, is 't nu al weer morgen?" vroeg het ventje met een slaperig stem metje. „'k Heb nog zoo'n slaap„Ik heb óók slaap", zei de vreemde stem, „en ik wil in je bedje slapen...." „Hé? Wat? In mijn bedje?!" riep Joost, en hij opende zijn nog slaperige oogen endaar zag hij, vlak vóór zijn bedje, dekangoeroe, die heel brutaal met de korte voorpootjes leunde tegen 't hekje van het bedje. „O, 't is de kangoeroe!" fluisterde hij verschrikt. „Ja, die ben ik", zei het dier. „En ik wil je vriendje worden, juist zooals dat dier, dat j\j Berie noemt". „Dat is lief van je", zei Joost. „En ben je nu heelemaal alleen hierheen gekomen? Mocht je dat van je mammie?" Toen Joost dit vroeg, schudde de kan goeroe zijn kopje, en zijn stemmetje zei droef: „Mijn mammie woont niet in Artis; die woont heelemaal in Australië". Joost, die pas vijf jaar was, had nog nooit van Australië gehoord. Daarom vroeg hij weer: „Maar je mammie komt toch zeker ook wel eens in Artis, juist zooals mijn oma, die heelemaal met de spoor uit Den Haag is gekomen?" „Ik vind je erg dom", zei de kangoeroe. ,,'k Ben heelemaal niet dom!" riep Joost wat beleedigd uit. ,,'k Kan al tot twintig tellen!" De kangoeroe schudde zijn kop en zei: „'k Heb nooit van tellen gehoord, ^k Kan alleen hoog springen „Nou, dat kan mijn groote broer, die al acht jaar is, ook!" vertelde Joost. De kangoeroe schudde weer zijn kop en maakte zoo'n gek geluid, dat Joost meende door het dier uitgelachen te wor den. „Als je mij uitlacht, ga dan maar weer naar Artis terug!" riep hij boos. Maar wat deed nu de stoute kangoe roe? Hij greep Berie, die op zijn vaste plaats naast Joost lag, enwierp het leuke beertje op de vacht, die vóór het bedje op den grond lag, en daarna neen, dat was toch al te brutaal! vond Joost. Want op eens sprong de kangoeroe in 't bedje en ging liggen op Berie's plaatsje! „Ga er uit!" schreeuwde Joost. ..Ga er uit, of Joost schreeuwde zóó luid, dat moeder er door wakker werd. Dadelijk kwam ze Joostje's kamertje binnen en vroeg: „Wat heb je, mijn ventje?" „O, mammie, die stoute kangoeroe uit Artis, die heeft Berie Doch vóórdat Joost haar alles kon ver tellen, begon zijn moeder vroolijk te lachen. „O, jou dom Joostje!" proestte ze. „Kijk toch eens naast je! Wie ligt daar?" Joost keek. Ja, daar laag zijn Berie rustig op 't kussentje. „Maar 'k zag toch echt die kangoeroe, en hij kon spreken ook, mammie," vertelde het baasje. „Hij zei, dat 'k dom was, Nou, en dat ben 'k toch niet, hè mammie?" „Een heel klein beetje dom was je wel, hoor! Want je denkt, dat de kangoeroe er echt was, en 't was toch maar een droom-kangeroe..O, jou dom baasje!" lachte moeder. Toen even later moeder weer was heengegaan en Joost ook nog graag wat wilde slapen, zei hij tegen zijn beertje: „Zoo'n droomkangoeroe is toch heelemaal niet aardig, hè Berie? Maar een droom-leeuw zal er toch niet zijn, hè?" 't Beertje zei natuurlijk niets; hij keek alleen Joost aan. Doch den volgenden dag was Joost nog niet uitgepraat over de droom-kangoeroe. „Droom-leeuwen zullen er wel niet zijn, hè pappie?" vroeg hij, toen ze dien mid dag aan tafel zaten en hij wat knoeide met het eten op zijn bordje. „Er zijn alleen echte leeuwen," zei vader. „En die hebben altijd honger, Maar Ingezonden door Aafje van Haalem Juffrouw op een dorpsschool: „Maar Arie hoe komen je handen zóó vreeselijk zwart, het lijken wel.... Keesje (die de juffrouw wil helpen): ,Het lijken wel voeten zoo zwart". Ingezonden door Toos Lieshout. Jan en Rie Uiterdijk. Piet tegen een lieven maar ongelukkig leelijken oom: ..Zeg Oom. Jan zegt altijd dat ik op u lijkt". Oom: „Wel mijn jongen wat heb je toen geantwoord?" Piet: „Niets Oom ik durfde niet want Jan is veel sterker dan ik". eet nu eerst eens netjes je bordje leeg. En denk aan den pudding, die zoo dade lijk komt. „Ik wil het eten op mijn bordje voor de leeuwen bewaren," zei Joost. „En als ik morgen weer naar Artis ga, dan geef ik alles aan de leeuwen, want die brulden zoo heel hard, en dat komt, omdat ze honger hebben Joost noemde alles, wat later nog kon gebeuren, „morgen". Daarom zei vader: „De leeuwen zullen het niet prettig vin den, als ze zóó lang op 't eten moeten wachten Kom, eet 't nu vlug zelf op, dan kun je de leeuwen later wat brengen Doch Joost schoof zijn bordje weg en riep: „Ik weet wat, pappie! Telefoneert u maar even, dat ik eten voor de leeuwen kom berngen Op ditzelfde oogenblik werd er gebeld. Gewoonlijk ging Bertha, het dienstmeisje, kijken wie er was. Doch vandaag ging vader eens kijken, ,,'k Zal dan meteen de leeuwen telefoneeren, Joost," beloofde hij. Dat vond Joost best. Doch vader bleef wel wat lang weg, dacht hij. Maar daar hoorde hij in de gang een vreemd ge luid; 't was juist, alsof hij het gebrul van een leeuw hoorde. 'tLijks wel of er een leeuw aankomt," zei Jan, die acht jaaar was. Joost keek grooten broer wat angstig aan. Maar juist kwam vader weer binnen, ,,'k Heb maar gevraagd, of de leeuw hierheen wilde ko men," vertelde hij. „Maar hij wil pudding en geen bloemkool. Hoe moet het nu, Joost?" vroeg hij. „O, ik zal dan mijn bordje wel leeg eten," zei Joost haastig. „Moet ik dan tegen den leeuw zeggen: ,,'t Is Joostje's stuk pudding?" vroeg vader weer. Joost knikte, keek daarna wat angstig naar de deur en fluisterde: „Als u den leeuw mijn stuk pudding geeft, pappie, zegt u dan, dat hij niet meer zoo akelig mag brullen. Maar u moet het hem héél vriendelijk vragen, hoor, anders wil hij misschien niet naar Artis teruggaan, en dan wordt hij een „droom-leeuw"; u weet wel, pappie, zooals die „droom-kangoe roe", die kwam, toen 'k sliepNeen, toen begreep Joost niet, waarom allen zóó moesten lachen! (Nadruk verboden) TANTE JOH.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1936 | | pagina 13