mm
LEIDSCH DAGBLAD - Vijfde Blad
Dinsdag 31 December 1935
OUDEJAAR - NIFi'WEJAAR
MET OUDJAAR TROUWEN..!
ijproofyrs»!
F X^Anno1753
NIEUWJAARSVISITES
De stille wtyser gaet
en biyft geduerlgh wy#®n.
De tyt die heeft geen tyt,
de tyt moet verder reysen;
De wyeer wyat den wegh,
wy volghen met den tyt
Door heden uit verleen
naer toekomsteeuwlgheyt.
In kanselier Müller's „Erinnerungen"
wordt medegedeeld, dat op Nieuwjaars
morgen 1780 Qoethe met Seckendorlf en
Elnsledel het druk hadden met het ver
zenden van nieuwjaarswenschen. ZIJ had
den Jachtplannen ln de buurt van Thal-
borgel Om niet naar Weimar terug te
gaan en de wenschen persoonlijk rond te
brengen, lieten zij een ijlbode komen, die
voor hen al het geschrevene zou bezorgen-
Er was heel wat! Den halven Sylvester-
nacht hadden zij met hun drieën humo
ristische, ironische, guitige en ondeugende
rijmpjes geschreven, waarvan slechts één
enkel, een weinig beteekenend quatrljn aan
Frauleln von Góchhausen overgebleven ls,
een lelt, waarmede we de nakomeling
schap kunnen gelukwenschen, want der
gelijke gelegenheidspoëzie, die aardig moet
zijn, ls ln den regel, zelfs bij groote man
nen als Goethe, vrij smakeloos.
Maar Goethe, die aldus een deel van
zijn nachtrust offerde aan de modegril der
nieuwjaarsrijmelarij, volgde daarmede een
oud Dultsch gebruik. De jaarwisseling had
al heel lang tot „dichten" geprikkeld.
Dultsche couranten hadden den len Ja
nuari haar lezers verheugd of verveeld
met berijmde wenschen. In een cultuur
historisch werk van E. Buchner, dat „Das
Neueste von gestern" heet. zijn daarvan
talrijke voorbeelden te vinden. Naar mate
men verder teruggaat, vindt men waarde
voller uitingen. Ziehier een van het jaar
1682, te vinden In een Nieuwjaarsmorgen-
uitgaaf van de „Mereurll Relation Oder
Wochentllche Relchs Ordinarl Zeltungen"
te Milnchen:
Jesu! Anfang aller Dlnge,
Hllff, das dlsz Jahr uns gellnge.
Jesu! der du bist das Ende,
Alles Unhell von uns wende.
Wann wlr thun werden was wlr sollen,
Wird auch Gott thun was wlr wollen.
Wann aber thut dlsz nlt geschehen,
Wirds nach unserm Willen nlt gehen.
De ernst van dit lied, dat 's menschen
lot ln hooger hand legt en het vertrouwen
uitspreekt, dat. zoo de mensch zijn plicht
doet, God zijn wensch zal vervullen, doet
denken aan een oud liedeke, dat te vinden
is ln een verzameling van „Nog enkele
Kerstgedichten" van A. M. van de Laar
Krafft en L van de Laar KraftWiJ-
naendts van Resandt en dat tot titel draagt
„al ln dit soete Nieuwe Jaer". De aanvang
van den nieuwen tijdkring, beginnende
met Kerstfeest, worde gesteld ln de aan
bidding van hem. die het licht bracht in
de donkerte der wereld. Het zijn drie
kleine strophen, vol eenvoud, ootmoel en
geloof:
In Jesu naeme
broeders eersaeme
stelt u eenpaer
om te beghinnen
hem te beminnen
al ln dit soete nleuwe-Jaer.
Een herte reene
en anders gheene
dat sal, voorwaer,
winnen alleene
't kindeken cleene
al ln dit soete nieuwe-Jaer.
Vader almagtlgh
Sone eendrachtigh
Hehllgh Geest klaer,
en Godt dryvuldlg
verheft ons schuldig
al ln dit soete nleuwe-Jaer.
Uit belde dichtsels spreekt de gedachte
van menschelljke afhankelijkheid en men-
schelijke onderworpenheid. Tegenover den
eeuwig voortschrijdenden tijd, waarin de
jaren van ons leven verglijden, staat de
groote macht, de eeuwige, die blijft, ter
wijl alles vergaat, wat wij om ons heen
zien en onze jaren zooals het bekende
kerstlied zegt „als een schaduw heen-
vliegen". Daarheen richten wij ons levens-
compas en op den 31en December-avond,
den avond van den laatsten dag van een
der stukken tijd, waarin we ons leven ver-
deelen, zouden we wenschen, dat „de stille
wljser" een oogenblik zijn onstultbaren,
zijn onafgebroken kringloop op de plaat
van ons levensuurwerk kon staken en ons
even rust gunnen tusschen het oude. dat
heengaat, en het nieuwe, dat komt. Maar
de tijd kent geen schaft; „de tljt heeft
geen tljt" en de uren van den Oudejaars
avond zijn even kort als die van andere
avonden. Tóch maken wij die langer door
de bewustheid, waarmede wij die door
brengen, voor één enkele maal ln 't Jaar
indachtig, hoe kostbaar en hoe korl ze
zijn. Dat ls de rijkdom en de zegen van
den Oudejaarsavond. Met bewustheid be
leven we hem; niet ln de sleur van het ge
wone gaat hij voorbij, maar als een spanne
tijds, dia ons dierbaar ls. die we wilden
tegenhouden ln haar snel rhythme, lang
zamer zien voorbijglijden, omdat we bij
den naderenden klokslag, die de samen
vloeiing van Oud ên Nieuw beteekent, het
begrip verduidelijkt voelen van onze aard-
sche vergankelijkheid.
In die stemming ls het goed den Syl-
vester-avond te vieren. ZIJ geeft waarde
aan den tijd, die de onze ls, aan de
uren, die van ons zijn. Op den laatsten
avond van het Jaar beleven wij die,
beter, dieper, dan anders. Om ons heen
zoeken wij het contact met hen, die wij
liefhebben en die ons nabij zijn, en te za-
men gaan we, door het heden, uit het ver
den de toekomst ln, versterkt door dien
band het onbekende tegemoet
Oudejaarsavond ls voor den ernstlgen
mensch eenlgszins als dl" „nachtwake der
wapenen", waarin eertijds zij, die tot rid
der geslagen zouden worden, zich voorbe
reidden tot het ontvangen van den ridder
slag. Een onbekende toekomst ligt voor
hem: daarin zullen veel krachten op hem
aanstormen, die hij zal moeten overwin
nen. Het zal van hem. van zijne voorbe-
ïeldlng afhangen, hoe hij haar stoot zal
opvangen. De „nachtwake" kan hem ver
sterken en met vreugde doen aanvaarden,
wat de toekomst brengt. Zulk een kracht,
zulk een geestelijke verjonging brenge de
Oudejaarsavond van 1935 aan zeer velen
in dezen tijd van groote moeilijkheden en
donkere vooruitzichten!
A. J. B. B.
Het liep tegen Oudjaar.
Een vochtige, koude Zuidwestenwind
Joeg over haven en stroom en voerde
stortregens met zich mede. In minder dan
geen tijd lag het heele haven-bedrijf
onder een grauwe wade. Als voorwereld
lijke dieren rekten zich de hooge kranen
als IJzeren geraamten omhoog en teeken
den de plompe transbordeurs ln hunne
vage omlijningen zich eveneens spook
achtig af tegen de lucht.
Jan van Beek stond bulten bij het loods-
huls aan de haven. Onderzoekend en
onrustig gleed zijn blik over de lange rij
van stoombooten. die ginds ln de verte
werkeloos en als uitgestorven in de bocht
lagen gemeerd. HIJ droeg een versleten,
door t zoute water aangevreten regenjas
en had op zijn hoofd een ouwe, slappe pet.
In de typische houding van zeeman-aan-
wal stond van Beek te kijken: wijdbeens,
de knleèn wat ingedrukt, terwijl zijn for-
sche schouders en krachtige bovenarmen
de dunne jas dreigden te doen scheuren.
Zijn hoofd echter hield hij eigenaardig
gebogen, alsof hij een zware druk op zijn
nek had mee te torschen. Zijn gezicht was
Week. de jukbeenderen staken bonkig uit
en zijn lippen hield hij stijf op elkaar ge
kneld. In zijn turende oogen lag lets van
een onuitgesproken vraag.
Geen der menschen, die indertijd aan
boord van de driemaster Elllnor, toen zij
voor de verwenschte zandbanken bij
Schiermonnikoog ln den gevaarlijken
stroom geraakten en „de oude" evenals de
eerste stuurman het smadelijk opgaven
geen dezer menschen zouden nu dezen
man, die hier stond, herkend hebben. Deze
Jan van Beek. die met zijn zeemans gaven
en direct Ingrijpen het schip en de men
schen had weten te redden op het crltleke
oogenblik I Zóó kunnen zeven maanden
een gezonden, krachtlgen kerel verande
ren, wanneer hij gedoemd wordt tot wer
keloosheid.
Waarheen tuurde toch Jan van Beek
zoo halsstarrig en zoo grimmig? Och, hij
zou deze vraag zelf niet hebben weten te
beantwoorden. Telkens stond hij hier
buiten, uren achteréén: het was hem tot
een bittere gewoonte geworden. HIJ kon
het ln de stad en thuis niet uithouden.
Daarom was hij hier bulten. Wat zou hij
anders doen? In de stad omhangen? <1p
de kade bij de binnenhaven staan en m
het water spuwen? Neen. dat was niets
voor hem. Dikwijls kwam het hem voor,
als dreef de schaamte hem hier heen.
Of was het Antje, die hij uit den weg
wilde gaan?
Antje.
Jan van Beek verroerde zich niet, maar
zijn hoofd zakte nog een Ietsje dieper in
de schouders weg De Ijskoude regendrop
pels speurde hij niet. die langs zijn gezicht
striemden. HIJ zag niet de doode schepen
daarginds, waarvan hij er één dikwijls ln
de groeidagen, zelf naar Narvik had ge
stuurd. Temidden der koude windvlagen
kreeg hij een lichtend vlzloen. Evenals
menschen, die dicht aan den hongerdood
zijn, vage droomen van kostelijke tafel
geneugten ondergaan, zag nu Jan zich
ergens daarbuiten op de Zeven Meren aan
boord van een flink schip. Zij hadden een
goed vaartje De zee lag te droomen op
een zachte deining van haar blauwe gol
ven. Het was morgen eft een eeuwige
zomer. Hl) stond op de brug naast het
kaartenhuis. Opeens, daar klinkt een stap,
een vlugge pas. Hij kijkt d44r was
Antje Antje. Jong, met lichtblond haar
en grijs-blauwe oogen. Hoe blij. hoe warm
en krachtig klopten hun beider harten
Jan rilde HIJ had lets van een stier op
dit oogenblik, die zlln kop richt naar den
te ontvangen doodelljken steek. Oneens
voelde hij zich ijskoud worden: moeizaam
zette hij den gang erin en slenterde naar
de sluis. Hij voelde zich tollen als een be
schonken».
Waarom moest ook nu juist Antje hier
ln de stad bij haar familie zijn, terwijl hij
zoo aan lager wal zat! Had ze niet beter
op haar eiland kunnen blijven? Ja, de
Oudejaarsavond was niet ver meer en lokte
tot gezelligheidhij mokte en beet op
zijn koude lippen. Oh, wat hadden zij
samen al niet plannen gesmeed. Tegen de
herfst zou hij een erts-boot krijgen en
dan hadden ze willen trouwen en bil
Oudjaar....
Maar toen stak de duivel een spaak ln
't wiel. Hij, Jan van Beek bedierf zijn zaak
door op het kantoor der reederlj om een
of andere onnoozele zaak mot te maken.
Hij was een eerlijk mensch en voelde zich
ln zijn recht. Het kwam tot een wrijving
tusschen hem en een beambte, den zoon
van een invloedrijke reeder. Geprikkeld
door diens hatelijke gezegden raakte
stuurman van Beek dusdanig opgewonden,
dat hij het overmoedige jonge mannetje
een oorvijg toediende. Het gevolg hiervan
was: geen boot en ontslag uit den dienst
der reederlj.
Hij had zich misschien wel wat ruw ver
weerd. maar ten slotte ls het toch geen
misdaad, als een man voor zijn goed recht
opkomt. De oorvijg, dien hij had uitge
deeld. deed ook nu nog Jan geen sikke
pitje verdriet. Reeds lang had het hem
dwars gezeten, dat de gepommadeerde
meneer naar Antje keek, ook al was het
van uit de verte. Die melkmuil! Maar dit
leege bestaan, dit omhangen nu, oh. het
maakte Je gewoon gek.
De avond viel. Lichten doken uit de
nevelen op. De bul was overgedreven.
Van Beek was bij de sluis aangeland. Hij
bleef staan en zag om zich heen
Bh de trap van het blnnenvaart-water
blonken het groene en het roode licht van
een havenbarkas. Meteen daverde de tram
over de brug voorbij, naar de stad toe.
Jan mompelde een vloek. Nu kon hij ook
nog te voet naar de stad gaan! Te zelfder
tijd viel zhn blik nogmaals op de barkas
bij de landingsplaats der booten. Stoere
gestalten ln ollekleeren stapten erheen.
Eén herkende hh. hetwas Fblkert de Vries,
een kameraad uit den tijd van den we
reldoorlog. ZIJ waren later op den drie
master Elllnor aangesteld geworden.
Folkert ging ln de boot en keek om zich
heen en opeens ontdekte hh den langen,
breedschouderlgen man. d44r, op den
slulsdam, ln den schemer.
„Hallo, Jan!" riep hh, „wat slenter Jh
hier om. Kom mee, hier op de schuit. Ik
heb trouwens nieuws voor je".
Jan van Beek zweeg even. Dat lag niet
ln zhn plan om met hen daarginds van de
water-politie, die hun vaste betrekking
bezaten, naar de stad mee te gaan. Maar
de tram was weg.wachten dus op een
volgende? Vooruit dan maar!
„Ja", riep hh rauw. terwijl hij de stee-
nen trap naar beneden liep, „Ja. lk ga
meel"
De boot voer weg. Jan zat ln de directe
nabijheid van den motor. Hier was het
lekker warm. Nu pas bemerkte hij hoe
koud, hoe door en door koud hh was De
andere mannen rookten. Het rook zoet en
zwaar naar bekende baal. Onwillekeurig
tastte van Beek naar zijn zakken, naar
zhn php. HIJ had dat bepaalde gevoel,
zeelleden eigen, dat men, ln gezelschap
zijnde, mee rookt. Maar hh had geen pijp
meer bh zich.
Folkert stuurde. Niemand sprak. ZIJ
zwegen, tezamen zittend, ln volle overtui
ging; een leder moe en nat van den
dienst De motor ronkte zooals een warm,
braaf machine-hart doen kan.
Na een thdje gaf Folkert het stuurrad
één der kameraden over, waarop hh naast
Jan schoof
„Ik moet je wat gewichtigs vertellen",
zei hh.
,Nou, vooruit maar", gromde Jan.
RECLAME.
6357
gen be eenige
rooffiten W in 1926
I ooorliopboempn
f' lïMfon t>an genof
ïv yan Douioe Egfcerfs
„Heb je nog steeds niets?"
„Neen; waarom?"
„Ik weet een bijzondere gelegenheid,
hoor maar". EU Folkert de Vries vertelde
zhn vriend Iets, wat den verbitterden man
ademloos deed toeluisteren
„De reederh van de Elllnor heeft daar
Juist een telegram gezonden, het werd mh
naar bulten overgebracht. Men vroeg of lk
weer wilde aanmonsteren en waar of Jh Je
bevond. Men had een eersten stuurman
noodlg en zh willen Jou, kerel! Een nieuw
schip en naar Rangoon! Hier heb lk het
formulier".
En Folkert haalde een verkreukeld tele
gramformulier voor den dag. „Neem dit",
vervolgde hh, „zeg ln mijn naam af, lk
heb Immers een goeie post, maar jh, jh
laat je natuurlijk aanmonsteren. Het loopt
al naar het Oudejaar. Begin Januari moet
Je aan boord zhn".
Jan van Beek nam het formulier ln de
koude handen. Hh kon geen woord uit
brengen. Dat was toch niet mogelijk
Zoo opeens dit!Antje! 't Schoot hem
alles vliegensvlug door het hoofd. En
dan. Oudjaar, dat naderde, Oudjaar,
waar zh belden zooveel van verwacht had
den. zou het dan toch.
Oh, en nu dus weer een kans. goede
hemel, weer de kans! En naar zee, naar
zee!
Hij zat in een wereld vol hoop, vol ver
wachtingen opeens en bemerkte niet, dat
door
OOM PAUL.
Omdat zh slechts neven waren hielden
Jan Smithulzen en Kees Verstraten van
elkaar, alsof zh broers waren en belden
beminden hun eenlge nog ln leven zijnde
bloedverwante, mevrouw Helena van der
Struyck De eerlijkheid gebiedt te zeggen,
dat het hulzen- en effectenbezit van
tante Helena in niet geringe mate de liefde
en genegenheid van haar belde neven Je
gens haar stimuleerde.
Jan Smithulzen was chef de bureau bh
„Blnnenlandsche Zaken" en Kees Ver
straten chef van de dassenafdeellng in een
der groote magazijnen. Iedere avond trof
fen zh elkaar, hetzij bh den een of bh den
ander thuis of ln een café en speelden een
dominotje onder genot van een glaasje
bier. Twee avonden per week waren zh
echter niet samen. Den Dinsdagavond
bracht Smithulzen bh zhn tante Helena
door, terwhl Kees Verstraten de Vrijdag
avond bh mevrouw van der Struyck door
bracht. Langen tijd waren de belde neven
Iedere week gezamenlijk bh hun tante op
bezoek gegaan. Na samen ln de stad ge
geten te hebben, kwamen zh omstreeks
half negen ten huize van mevrouw van der
Struyck. Een kopje thee werd geserveerd
met droge, harde koekjes en men sprak
over politiek en over den goeden ouden
tijd. Dien goelen ouden tijd, waarin de
koekjes van tante Helena naar aller waar
schijnlijkheid gebakken waren!
Op zeiteren avond, tijdens hun traditio
neel dom notje besloten de twee neven, die
van elkaar hielden als broers, om niet
meer gezamenlijk, doch leder apart, hun
tante te bezoeken. Zh werden het eens,
de een zou op Dinsdagavond gaan, de an
der op Vrijdagavond. Op deze wijze zou de
goede vrouw met het niet onbelangrijke
hulzen- en effectenbezit, twee ln plaats
van één visite per week ontvangen en zoo
doende den Indruk krijgen, dat haar toe
komstige erfgenamen twee keer zooveel
attenties voor haar hadden.
Zoo ging dus Kees Verstraten voor het
eerst op een Vrijdagavond bh zhn tante
op bezoek. Beleefd verorberde hh de koek-'
Jcs van zhn tante en vanzelfsprekend
kwam het gesprek op Jan Smithulzen. Kees
gaf toe. dat het een beste vent was, doch
dat het lammer was, dat zoo een intelli
gente 1' rel niet de fut had om het saaie
ei duffe mln'sterie voor een betere positie
te verruilen Inderdaad, zoo besloot Kees.
ik vraag me af of Jan eigenlijk wel zoo in
telligent, is.
De Dinsdag daaropvolgend, visite van
Jan Sm'thulzen. Natuurlijk kwam het ge
sprek op Kees Verstraten. O, die Kees, een
bovenst beste jongen, maar zegt u nu zelf,
tante, blijft iemand met een gezond ver
stand nu zhn heele leven in een „afdee-
Ung dassen"? Kees ls mijn beste vriend,
maar lk moet eerlijk toegeven, hh ls een
aartsstommerik.
En Iedere week speelde zich dezelfde
comedie af. Vijf van de zeven avonden ln
de week speelden Jan en Kees In de beste
harmonie hun domtnotjo. De twee andere
avonden spraken zij ieder op hun beurt
kwaad van elkaar En toch haatten zh
elkaar niet. Het eenlge wat zh beoogden,
was de ander zoo veel mogelijk van het
hu'zen- en effectenbezit te verwijderen.
I Dit duurde tot Kees Verstraten op ze
keren dag een zakje theebanket voor zhn
tante meenam. Zoodra Jan van dit feit
i kennis nam, besloot hh het aan zhn be-
langen dienstig te maken. En den vol-
1 genden D'nsdag, toen hh op visite kwam,
piesenteerde zhn tante hem een banketje.
met de woorden; „Hier jongen, neem er
eentje, ze zhn heerlijk. Neef Kees heeft ze
voor me meegebracht. Met een buitenge
woon goed gespeelde verontwaardiging
sprong Jan op „Wat", zei hh, „Kees
hoe durft hij!" Tante van der Struyck was
met stomheid geslagen en met rappe woor
den legde Jan haar uit, dat, Indien Kees
banketjes voor haar had meegenomen, dit
een platte manier was om haar aan het
verstand te brengen, dat haar eigen koek
jes niet te genieten waren.
Den volgenden dag liet Kees zhn neef
een brief zien, waarin zhn tante hem
(Kees) voortaan den toegang tot zhn huls
ontzegde. Kees zei, dat hh er niets van be
greep. Jan, na den brief gelezen te hebben,
verklaarde ook er totaal niets van te be
grijpen. En ln de zekerheid van het ef
fecten- en hulzenbezlt bestelde hij een half
fleschje wijn. Kees, die het dominospelle
tje verloor, betaalde de consumptie.
De twee neven bleven van elkaar hou
den als broers. Zes keer per week speel
den zh hun dominotje, den zevenden
avond ging Jan Smithulzen bh zhn tante
op visite tot den 31sten December van
dat Jaar. Doch den lsten Januari daarop
volgend deed zich een gebeurtenis voor, die
een geheele ommekeer bracht ln de gun
stige positie, die Jan bh zhn tante Innam.
Op Nieuwjaarsdag had onze „chef du
bureau van het ministerie" de gewoonte
een rondgang bh al zhn superieuren en
kennissen te maken en zhn visitekaartje
ln de bus te deponeeren. De eerste, bh wie
hij zhn kaartje afgaf, was tante Helena.
Kees Verstraten had een. groote hekel aan
deze Nieuwjaarsgewoonte. Gewoonlijk bleef
hij thuis en bracht de dag door met kauw-
gumml en kruiswoordraadsels. Wees men
hem op zhn nalatigheid, dan zei hh. dat
hh erg bijgeloovig was en er van overtuigd
was, dat als men Iemand iets toewenscht,
juist het omgekeerde gebeurt- Bijgevolg
was zijn meening. dat je Iemand een
slechten dienst bewijst, door hem op
Nieuwjaar „alles goeds" te wenschen.
Slechts één uitzondering maakte hh. Hh
wist hoezeer zhn neef Jan Smithuizen aan
deze oude traditie gehecht was en aange
zien hh zhn dominopartner niet beleedi-
gen wilde, stuurde hh hem leder Jaar zhn
visitekaartje met de volgende woorden, die
het noodlot niet konden beïnvloeden: „Al
weer een Jaar voorbij! Wat gaat de tijd
toch snel!"
Dezen Nieuwjaarsdag ln kwestie toog
Jan er reeds vroeg op uit. Hh stak een
tiental visitekaartjes ln zhn portefeuille.
Het was nog vroeg, pas acht uur en hh
wist, dat zhn tante nooit voor negen uur
opstond HIJ kon dus gemakkelijk zhn
kaartje ln de bus stoppen, voordat zh op
stond. En als zh naar de voordeur liep,
zou zh, gelhk leder Jaar, het kaartje van
haar neef Jan ln de bus vinden en vaster
dan ooit besloten zhn haar effecten- en
hulzenbezlt aan haar neef Jan na te laten.
Toen Jan bij het huls van tante Helena
kwam, zag hh, dat de gordijnen al ln de
hoogte waren. Zh was dus reeds op. Op zhn
teenen sloop hh naar de hulsdeur en de
poneerde zhn kaartje ln de bus, op het
moment zelf, dat zijn tante de knippen
van de deur deed. Snel sprong hh op zh
en verborg zich ln het naastgelegen por
tiek. Tante maakte de deur open, keek la
chend naar bulten, maar toen zij niemand
zag, sloot zh de deur weer. Na vijf minuten
verliet Jan zhn schuilplaats en ging zhn
overige visites afleggen. Toen hh hiermede
gereed was. ging hh naar Kees toe, die
juist aan zhn vijftiende pakje kauwgumml
en zhn zevenendertigste kruiswoordraadsel
begonnen was- Na een weinig gepraat te
hebben, maakten zh hun eerste doml-
no'tje In het nieuwe Jaar.
Den volgenden avond, toen zh elkaar
ontmoetten, zelde Jan: „stel Je voor" en
Kees: „Raad eens.. Belde hielden
een brief ln de hand, dezelfde soort enve
loppe met hetzelfde schrift. Jan liet het
eerste zhn brief zien. Tante Helena ver
bood hem eens en voor altijd haar weer
onder de oogen te komen. Vervolgens Het
Kees zhn brief zien, waarin zhn tante hem
schertsend „mijn schalkje" noemde, vroeg
hoe het met hem ging en hem weer voor
Vrijdagavond Inviteerde, een kopje thee
te komen drinken.
De belde neven begrepen er niets van.
Kees, die het effecten- en hulzenbezlt te
ruggewonnen had, bestelde ter gelegenheid
van het nieuwe Jaar een fijne flesch cham
pagne en Jan, die het domino'tje verloor,
betaalde.
Na een slapeloozen nacht kwam Jan
Smithulzen eindelijk achter het mysterie.
Nieuwjaarsmorgen had hij, ln plaats van
zijn eigen visitekaartje, het kaartje, dat
zijn neef Kees hem gestuurd had, bh tante
Helena ln de brievenbus geworpen.
Sinds dien thd maakt Jan Smithulzen
geen Nieuwjaarsvisites meer.
Folkert opnieuw aan het stuurrad stond
en dat de anderen hem zwijgend aan
staarden of verlegen aan hun phpen zo
gen. Hh kwam overeind, boog zich over de
stuurboord-reellng en trachtte het tele
gram bh het onzekere schijnsel van de
groene lantaarn te lezen. De letters dans
ten hem voor de oogen, maar daar stond
het toch duidelijk: men wachtte zhn be
scheid af. Niet de minste twijfel bestond
er meer. Loodzwaar zakte hh weer op zhn
zitplaats neer. Ze hadden hem dus ln
Hamburg niet vergeten
De boot was de binnenhaven ln geko
men. De andere lui wenschten goelen-
avond en gingen aan wal. Folkert de Vries
doofde de lichten. Toen zei hh:
„Hallo, maat! Zouden wij nu ook niet
eens naar huis toe gaan?"
Als uit een verdoovlng ontwaakte de
ander.
„Folkert, kerel I" en de stem had weer
lets van de oude zegepraalklanken uit
Schiermonnikoog, „Folkert, dat ls me toch
maar geen geringe tijding, die Je me over
bracht. Natuurlijk, lk sla toe. Maar wil jij
as. week op Oudjaar mijn getuige zhn,
kameraad?"
„Afgesproken, sturman", antwoordde
Folkert, „en de naam van je Jonge vrouw
behoef Je me niet meer te zeggen. Ad-
juus!"
Als ln zevenmijlslaarzen rende Jan de
buitenwijken door naar het huisje, waar
Antje logeerde. Zh deed hem zelf open
en voordat er opheldering was gegeven, had
hij haar tegen zich aangedrukt en hoorde
zh hem stotterend zeggen:
„Oudjaar, Antje, Oudjaar1 Kind.
kom je dan voor goed bh me? Ik heb
werklk heb werkl En Oudjaar trou
wen we. trouwen we...."
„God, Jan, Ja, lk wil alles wel, alles wel,
als Jh 'tzoo wilt. Maar kom nu naar
binnen, Jan, en vertel op....!"
NIEUWJAARSGEBRU1KEN
IN HET SAUERLAND.
In het Sauerland komen ln den Nieuw
jaarsnacht de Jonge mannen uiit Rlemke,
Brockhausen, Aprlcke, Lendringsen en
andere gemeenten bijeen. Zh trekken van
huls tot huls en zingen een oud liedje.
Overal worden daarbij pistoolschoten af
gevuurd. Het getal van het nieuwe jaar
wordt met krijt op deuren of trappen ge
schreven; de bewoners werpen daarop den
zangers een worst of een geldstuk toe,
waarop deze met „Prost Neujahr" danken.
In alle hulzen worden eierkoeken of wafels
gebakken. Hierbij komt vaak het oude
wafelijzer te pas, dat zich reeds meer dan
een eeuw ln het bezit der familie bevindt.
Ook Driekoningen wordt ln deze streken
nog ln eere gehouden. Op dien dag trek
ken Jongens van 12 tot 15 jaar, verkleed,
door de straten. Soms dragen zij een bezem
waarmede het ongeluk uit de hulzen moet
worden geveegd. Passende oude liederen
worden ook hierbij gezongen.
MIS 1
Zalig Nieuwjaar, mijnheer 1 ik ben de
man, die uw vuilnisbak leegmaakt!
Zalig Nieuwjaar, vuilnisman. Ik ben
dé man, die hem vol maakt I
Steunt, bij gelijken prijs
en kwaliteit,
De Nederlandsche Industrie.
rmede dient gij Uw land
En bestrijdt gij de werkloosheid.
2—S