mm LEIDSCH DAGBLAD - Vijfde Blad Dinsdag 31 December 1935 OUDEJAAR - NIFi'WEJAAR MET OUDJAAR TROUWEN..! ijproofyrs»! F X^Anno1753 NIEUWJAARSVISITES De stille wtyser gaet en biyft geduerlgh wy#®n. De tyt die heeft geen tyt, de tyt moet verder reysen; De wyeer wyat den wegh, wy volghen met den tyt Door heden uit verleen naer toekomsteeuwlgheyt. In kanselier Müller's „Erinnerungen" wordt medegedeeld, dat op Nieuwjaars morgen 1780 Qoethe met Seckendorlf en Elnsledel het druk hadden met het ver zenden van nieuwjaarswenschen. ZIJ had den Jachtplannen ln de buurt van Thal- borgel Om niet naar Weimar terug te gaan en de wenschen persoonlijk rond te brengen, lieten zij een ijlbode komen, die voor hen al het geschrevene zou bezorgen- Er was heel wat! Den halven Sylvester- nacht hadden zij met hun drieën humo ristische, ironische, guitige en ondeugende rijmpjes geschreven, waarvan slechts één enkel, een weinig beteekenend quatrljn aan Frauleln von Góchhausen overgebleven ls, een lelt, waarmede we de nakomeling schap kunnen gelukwenschen, want der gelijke gelegenheidspoëzie, die aardig moet zijn, ls ln den regel, zelfs bij groote man nen als Goethe, vrij smakeloos. Maar Goethe, die aldus een deel van zijn nachtrust offerde aan de modegril der nieuwjaarsrijmelarij, volgde daarmede een oud Dultsch gebruik. De jaarwisseling had al heel lang tot „dichten" geprikkeld. Dultsche couranten hadden den len Ja nuari haar lezers verheugd of verveeld met berijmde wenschen. In een cultuur historisch werk van E. Buchner, dat „Das Neueste von gestern" heet. zijn daarvan talrijke voorbeelden te vinden. Naar mate men verder teruggaat, vindt men waarde voller uitingen. Ziehier een van het jaar 1682, te vinden In een Nieuwjaarsmorgen- uitgaaf van de „Mereurll Relation Oder Wochentllche Relchs Ordinarl Zeltungen" te Milnchen: Jesu! Anfang aller Dlnge, Hllff, das dlsz Jahr uns gellnge. Jesu! der du bist das Ende, Alles Unhell von uns wende. Wann wlr thun werden was wlr sollen, Wird auch Gott thun was wlr wollen. Wann aber thut dlsz nlt geschehen, Wirds nach unserm Willen nlt gehen. De ernst van dit lied, dat 's menschen lot ln hooger hand legt en het vertrouwen uitspreekt, dat. zoo de mensch zijn plicht doet, God zijn wensch zal vervullen, doet denken aan een oud liedeke, dat te vinden is ln een verzameling van „Nog enkele Kerstgedichten" van A. M. van de Laar Krafft en L van de Laar KraftWiJ- naendts van Resandt en dat tot titel draagt „al ln dit soete Nieuwe Jaer". De aanvang van den nieuwen tijdkring, beginnende met Kerstfeest, worde gesteld ln de aan bidding van hem. die het licht bracht in de donkerte der wereld. Het zijn drie kleine strophen, vol eenvoud, ootmoel en geloof: In Jesu naeme broeders eersaeme stelt u eenpaer om te beghinnen hem te beminnen al ln dit soete nleuwe-Jaer. Een herte reene en anders gheene dat sal, voorwaer, winnen alleene 't kindeken cleene al ln dit soete nieuwe-Jaer. Vader almagtlgh Sone eendrachtigh Hehllgh Geest klaer, en Godt dryvuldlg verheft ons schuldig al ln dit soete nleuwe-Jaer. Uit belde dichtsels spreekt de gedachte van menschelljke afhankelijkheid en men- schelijke onderworpenheid. Tegenover den eeuwig voortschrijdenden tijd, waarin de jaren van ons leven verglijden, staat de groote macht, de eeuwige, die blijft, ter wijl alles vergaat, wat wij om ons heen zien en onze jaren zooals het bekende kerstlied zegt „als een schaduw heen- vliegen". Daarheen richten wij ons levens- compas en op den 31en December-avond, den avond van den laatsten dag van een der stukken tijd, waarin we ons leven ver- deelen, zouden we wenschen, dat „de stille wljser" een oogenblik zijn onstultbaren, zijn onafgebroken kringloop op de plaat van ons levensuurwerk kon staken en ons even rust gunnen tusschen het oude. dat heengaat, en het nieuwe, dat komt. Maar de tijd kent geen schaft; „de tljt heeft geen tljt" en de uren van den Oudejaars avond zijn even kort als die van andere avonden. Tóch maken wij die langer door de bewustheid, waarmede wij die door brengen, voor één enkele maal ln 't Jaar indachtig, hoe kostbaar en hoe korl ze zijn. Dat ls de rijkdom en de zegen van den Oudejaarsavond. Met bewustheid be leven we hem; niet ln de sleur van het ge wone gaat hij voorbij, maar als een spanne tijds, dia ons dierbaar ls. die we wilden tegenhouden ln haar snel rhythme, lang zamer zien voorbijglijden, omdat we bij den naderenden klokslag, die de samen vloeiing van Oud ên Nieuw beteekent, het begrip verduidelijkt voelen van onze aard- sche vergankelijkheid. In die stemming ls het goed den Syl- vester-avond te vieren. ZIJ geeft waarde aan den tijd, die de onze ls, aan de uren, die van ons zijn. Op den laatsten avond van het Jaar beleven wij die, beter, dieper, dan anders. Om ons heen zoeken wij het contact met hen, die wij liefhebben en die ons nabij zijn, en te za- men gaan we, door het heden, uit het ver den de toekomst ln, versterkt door dien band het onbekende tegemoet Oudejaarsavond ls voor den ernstlgen mensch eenlgszins als dl" „nachtwake der wapenen", waarin eertijds zij, die tot rid der geslagen zouden worden, zich voorbe reidden tot het ontvangen van den ridder slag. Een onbekende toekomst ligt voor hem: daarin zullen veel krachten op hem aanstormen, die hij zal moeten overwin nen. Het zal van hem. van zijne voorbe- ïeldlng afhangen, hoe hij haar stoot zal opvangen. De „nachtwake" kan hem ver sterken en met vreugde doen aanvaarden, wat de toekomst brengt. Zulk een kracht, zulk een geestelijke verjonging brenge de Oudejaarsavond van 1935 aan zeer velen in dezen tijd van groote moeilijkheden en donkere vooruitzichten! A. J. B. B. Het liep tegen Oudjaar. Een vochtige, koude Zuidwestenwind Joeg over haven en stroom en voerde stortregens met zich mede. In minder dan geen tijd lag het heele haven-bedrijf onder een grauwe wade. Als voorwereld lijke dieren rekten zich de hooge kranen als IJzeren geraamten omhoog en teeken den de plompe transbordeurs ln hunne vage omlijningen zich eveneens spook achtig af tegen de lucht. Jan van Beek stond bulten bij het loods- huls aan de haven. Onderzoekend en onrustig gleed zijn blik over de lange rij van stoombooten. die ginds ln de verte werkeloos en als uitgestorven in de bocht lagen gemeerd. HIJ droeg een versleten, door t zoute water aangevreten regenjas en had op zijn hoofd een ouwe, slappe pet. In de typische houding van zeeman-aan- wal stond van Beek te kijken: wijdbeens, de knleèn wat ingedrukt, terwijl zijn for- sche schouders en krachtige bovenarmen de dunne jas dreigden te doen scheuren. Zijn hoofd echter hield hij eigenaardig gebogen, alsof hij een zware druk op zijn nek had mee te torschen. Zijn gezicht was Week. de jukbeenderen staken bonkig uit en zijn lippen hield hij stijf op elkaar ge kneld. In zijn turende oogen lag lets van een onuitgesproken vraag. Geen der menschen, die indertijd aan boord van de driemaster Elllnor, toen zij voor de verwenschte zandbanken bij Schiermonnikoog ln den gevaarlijken stroom geraakten en „de oude" evenals de eerste stuurman het smadelijk opgaven geen dezer menschen zouden nu dezen man, die hier stond, herkend hebben. Deze Jan van Beek. die met zijn zeemans gaven en direct Ingrijpen het schip en de men schen had weten te redden op het crltleke oogenblik I Zóó kunnen zeven maanden een gezonden, krachtlgen kerel verande ren, wanneer hij gedoemd wordt tot wer keloosheid. Waarheen tuurde toch Jan van Beek zoo halsstarrig en zoo grimmig? Och, hij zou deze vraag zelf niet hebben weten te beantwoorden. Telkens stond hij hier buiten, uren achteréén: het was hem tot een bittere gewoonte geworden. HIJ kon het ln de stad en thuis niet uithouden. Daarom was hij hier bulten. Wat zou hij anders doen? In de stad omhangen? <1p de kade bij de binnenhaven staan en m het water spuwen? Neen. dat was niets voor hem. Dikwijls kwam het hem voor, als dreef de schaamte hem hier heen. Of was het Antje, die hij uit den weg wilde gaan? Antje. Jan van Beek verroerde zich niet, maar zijn hoofd zakte nog een Ietsje dieper in de schouders weg De Ijskoude regendrop pels speurde hij niet. die langs zijn gezicht striemden. HIJ zag niet de doode schepen daarginds, waarvan hij er één dikwijls ln de groeidagen, zelf naar Narvik had ge stuurd. Temidden der koude windvlagen kreeg hij een lichtend vlzloen. Evenals menschen, die dicht aan den hongerdood zijn, vage droomen van kostelijke tafel geneugten ondergaan, zag nu Jan zich ergens daarbuiten op de Zeven Meren aan boord van een flink schip. Zij hadden een goed vaartje De zee lag te droomen op een zachte deining van haar blauwe gol ven. Het was morgen eft een eeuwige zomer. Hl) stond op de brug naast het kaartenhuis. Opeens, daar klinkt een stap, een vlugge pas. Hij kijkt d44r was Antje Antje. Jong, met lichtblond haar en grijs-blauwe oogen. Hoe blij. hoe warm en krachtig klopten hun beider harten Jan rilde HIJ had lets van een stier op dit oogenblik, die zlln kop richt naar den te ontvangen doodelljken steek. Oneens voelde hij zich ijskoud worden: moeizaam zette hij den gang erin en slenterde naar de sluis. Hij voelde zich tollen als een be schonken». Waarom moest ook nu juist Antje hier ln de stad bij haar familie zijn, terwijl hij zoo aan lager wal zat! Had ze niet beter op haar eiland kunnen blijven? Ja, de Oudejaarsavond was niet ver meer en lokte tot gezelligheidhij mokte en beet op zijn koude lippen. Oh, wat hadden zij samen al niet plannen gesmeed. Tegen de herfst zou hij een erts-boot krijgen en dan hadden ze willen trouwen en bil Oudjaar.... Maar toen stak de duivel een spaak ln 't wiel. Hij, Jan van Beek bedierf zijn zaak door op het kantoor der reederlj om een of andere onnoozele zaak mot te maken. Hij was een eerlijk mensch en voelde zich ln zijn recht. Het kwam tot een wrijving tusschen hem en een beambte, den zoon van een invloedrijke reeder. Geprikkeld door diens hatelijke gezegden raakte stuurman van Beek dusdanig opgewonden, dat hij het overmoedige jonge mannetje een oorvijg toediende. Het gevolg hiervan was: geen boot en ontslag uit den dienst der reederlj. Hij had zich misschien wel wat ruw ver weerd. maar ten slotte ls het toch geen misdaad, als een man voor zijn goed recht opkomt. De oorvijg, dien hij had uitge deeld. deed ook nu nog Jan geen sikke pitje verdriet. Reeds lang had het hem dwars gezeten, dat de gepommadeerde meneer naar Antje keek, ook al was het van uit de verte. Die melkmuil! Maar dit leege bestaan, dit omhangen nu, oh. het maakte Je gewoon gek. De avond viel. Lichten doken uit de nevelen op. De bul was overgedreven. Van Beek was bij de sluis aangeland. Hij bleef staan en zag om zich heen Bh de trap van het blnnenvaart-water blonken het groene en het roode licht van een havenbarkas. Meteen daverde de tram over de brug voorbij, naar de stad toe. Jan mompelde een vloek. Nu kon hij ook nog te voet naar de stad gaan! Te zelfder tijd viel zhn blik nogmaals op de barkas bij de landingsplaats der booten. Stoere gestalten ln ollekleeren stapten erheen. Eén herkende hh. hetwas Fblkert de Vries, een kameraad uit den tijd van den we reldoorlog. ZIJ waren later op den drie master Elllnor aangesteld geworden. Folkert ging ln de boot en keek om zich heen en opeens ontdekte hh den langen, breedschouderlgen man. d44r, op den slulsdam, ln den schemer. „Hallo, Jan!" riep hh, „wat slenter Jh hier om. Kom mee, hier op de schuit. Ik heb trouwens nieuws voor je". Jan van Beek zweeg even. Dat lag niet ln zhn plan om met hen daarginds van de water-politie, die hun vaste betrekking bezaten, naar de stad mee te gaan. Maar de tram was weg.wachten dus op een volgende? Vooruit dan maar! „Ja", riep hh rauw. terwijl hij de stee- nen trap naar beneden liep, „Ja. lk ga meel" De boot voer weg. Jan zat ln de directe nabijheid van den motor. Hier was het lekker warm. Nu pas bemerkte hij hoe koud, hoe door en door koud hh was De andere mannen rookten. Het rook zoet en zwaar naar bekende baal. Onwillekeurig tastte van Beek naar zijn zakken, naar zhn php. HIJ had dat bepaalde gevoel, zeelleden eigen, dat men, ln gezelschap zijnde, mee rookt. Maar hh had geen pijp meer bh zich. Folkert stuurde. Niemand sprak. ZIJ zwegen, tezamen zittend, ln volle overtui ging; een leder moe en nat van den dienst De motor ronkte zooals een warm, braaf machine-hart doen kan. Na een thdje gaf Folkert het stuurrad één der kameraden over, waarop hh naast Jan schoof „Ik moet je wat gewichtigs vertellen", zei hh. ,Nou, vooruit maar", gromde Jan. RECLAME. 6357 gen be eenige rooffiten W in 1926 I ooorliopboempn f' lïMfon t>an genof ïv yan Douioe Egfcerfs „Heb je nog steeds niets?" „Neen; waarom?" „Ik weet een bijzondere gelegenheid, hoor maar". EU Folkert de Vries vertelde zhn vriend Iets, wat den verbitterden man ademloos deed toeluisteren „De reederh van de Elllnor heeft daar Juist een telegram gezonden, het werd mh naar bulten overgebracht. Men vroeg of lk weer wilde aanmonsteren en waar of Jh Je bevond. Men had een eersten stuurman noodlg en zh willen Jou, kerel! Een nieuw schip en naar Rangoon! Hier heb lk het formulier". En Folkert haalde een verkreukeld tele gramformulier voor den dag. „Neem dit", vervolgde hh, „zeg ln mijn naam af, lk heb Immers een goeie post, maar jh, jh laat je natuurlijk aanmonsteren. Het loopt al naar het Oudejaar. Begin Januari moet Je aan boord zhn". Jan van Beek nam het formulier ln de koude handen. Hh kon geen woord uit brengen. Dat was toch niet mogelijk Zoo opeens dit!Antje! 't Schoot hem alles vliegensvlug door het hoofd. En dan. Oudjaar, dat naderde, Oudjaar, waar zh belden zooveel van verwacht had den. zou het dan toch. Oh, en nu dus weer een kans. goede hemel, weer de kans! En naar zee, naar zee! Hij zat in een wereld vol hoop, vol ver wachtingen opeens en bemerkte niet, dat door OOM PAUL. Omdat zh slechts neven waren hielden Jan Smithulzen en Kees Verstraten van elkaar, alsof zh broers waren en belden beminden hun eenlge nog ln leven zijnde bloedverwante, mevrouw Helena van der Struyck De eerlijkheid gebiedt te zeggen, dat het hulzen- en effectenbezit van tante Helena in niet geringe mate de liefde en genegenheid van haar belde neven Je gens haar stimuleerde. Jan Smithulzen was chef de bureau bh „Blnnenlandsche Zaken" en Kees Ver straten chef van de dassenafdeellng in een der groote magazijnen. Iedere avond trof fen zh elkaar, hetzij bh den een of bh den ander thuis of ln een café en speelden een dominotje onder genot van een glaasje bier. Twee avonden per week waren zh echter niet samen. Den Dinsdagavond bracht Smithulzen bh zhn tante Helena door, terwhl Kees Verstraten de Vrijdag avond bh mevrouw van der Struyck door bracht. Langen tijd waren de belde neven Iedere week gezamenlijk bh hun tante op bezoek gegaan. Na samen ln de stad ge geten te hebben, kwamen zh omstreeks half negen ten huize van mevrouw van der Struyck. Een kopje thee werd geserveerd met droge, harde koekjes en men sprak over politiek en over den goeden ouden tijd. Dien goelen ouden tijd, waarin de koekjes van tante Helena naar aller waar schijnlijkheid gebakken waren! Op zeiteren avond, tijdens hun traditio neel dom notje besloten de twee neven, die van elkaar hielden als broers, om niet meer gezamenlijk, doch leder apart, hun tante te bezoeken. Zh werden het eens, de een zou op Dinsdagavond gaan, de an der op Vrijdagavond. Op deze wijze zou de goede vrouw met het niet onbelangrijke hulzen- en effectenbezit, twee ln plaats van één visite per week ontvangen en zoo doende den Indruk krijgen, dat haar toe komstige erfgenamen twee keer zooveel attenties voor haar hadden. Zoo ging dus Kees Verstraten voor het eerst op een Vrijdagavond bh zhn tante op bezoek. Beleefd verorberde hh de koek-' Jcs van zhn tante en vanzelfsprekend kwam het gesprek op Jan Smithulzen. Kees gaf toe. dat het een beste vent was, doch dat het lammer was, dat zoo een intelli gente 1' rel niet de fut had om het saaie ei duffe mln'sterie voor een betere positie te verruilen Inderdaad, zoo besloot Kees. ik vraag me af of Jan eigenlijk wel zoo in telligent, is. De Dinsdag daaropvolgend, visite van Jan Sm'thulzen. Natuurlijk kwam het ge sprek op Kees Verstraten. O, die Kees, een bovenst beste jongen, maar zegt u nu zelf, tante, blijft iemand met een gezond ver stand nu zhn heele leven in een „afdee- Ung dassen"? Kees ls mijn beste vriend, maar lk moet eerlijk toegeven, hh ls een aartsstommerik. En Iedere week speelde zich dezelfde comedie af. Vijf van de zeven avonden ln de week speelden Jan en Kees In de beste harmonie hun domtnotjo. De twee andere avonden spraken zij ieder op hun beurt kwaad van elkaar En toch haatten zh elkaar niet. Het eenlge wat zh beoogden, was de ander zoo veel mogelijk van het hu'zen- en effectenbezit te verwijderen. I Dit duurde tot Kees Verstraten op ze keren dag een zakje theebanket voor zhn tante meenam. Zoodra Jan van dit feit i kennis nam, besloot hh het aan zhn be- langen dienstig te maken. En den vol- 1 genden D'nsdag, toen hh op visite kwam, piesenteerde zhn tante hem een banketje. met de woorden; „Hier jongen, neem er eentje, ze zhn heerlijk. Neef Kees heeft ze voor me meegebracht. Met een buitenge woon goed gespeelde verontwaardiging sprong Jan op „Wat", zei hh, „Kees hoe durft hij!" Tante van der Struyck was met stomheid geslagen en met rappe woor den legde Jan haar uit, dat, Indien Kees banketjes voor haar had meegenomen, dit een platte manier was om haar aan het verstand te brengen, dat haar eigen koek jes niet te genieten waren. Den volgenden dag liet Kees zhn neef een brief zien, waarin zhn tante hem (Kees) voortaan den toegang tot zhn huls ontzegde. Kees zei, dat hh er niets van be greep. Jan, na den brief gelezen te hebben, verklaarde ook er totaal niets van te be grijpen. En ln de zekerheid van het ef fecten- en hulzenbezlt bestelde hij een half fleschje wijn. Kees, die het dominospelle tje verloor, betaalde de consumptie. De twee neven bleven van elkaar hou den als broers. Zes keer per week speel den zh hun dominotje, den zevenden avond ging Jan Smithulzen bh zhn tante op visite tot den 31sten December van dat Jaar. Doch den lsten Januari daarop volgend deed zich een gebeurtenis voor, die een geheele ommekeer bracht ln de gun stige positie, die Jan bh zhn tante Innam. Op Nieuwjaarsdag had onze „chef du bureau van het ministerie" de gewoonte een rondgang bh al zhn superieuren en kennissen te maken en zhn visitekaartje ln de bus te deponeeren. De eerste, bh wie hij zhn kaartje afgaf, was tante Helena. Kees Verstraten had een. groote hekel aan deze Nieuwjaarsgewoonte. Gewoonlijk bleef hij thuis en bracht de dag door met kauw- gumml en kruiswoordraadsels. Wees men hem op zhn nalatigheid, dan zei hh. dat hh erg bijgeloovig was en er van overtuigd was, dat als men Iemand iets toewenscht, juist het omgekeerde gebeurt- Bijgevolg was zijn meening. dat je Iemand een slechten dienst bewijst, door hem op Nieuwjaar „alles goeds" te wenschen. Slechts één uitzondering maakte hh. Hh wist hoezeer zhn neef Jan Smithuizen aan deze oude traditie gehecht was en aange zien hh zhn dominopartner niet beleedi- gen wilde, stuurde hh hem leder Jaar zhn visitekaartje met de volgende woorden, die het noodlot niet konden beïnvloeden: „Al weer een Jaar voorbij! Wat gaat de tijd toch snel!" Dezen Nieuwjaarsdag ln kwestie toog Jan er reeds vroeg op uit. Hh stak een tiental visitekaartjes ln zhn portefeuille. Het was nog vroeg, pas acht uur en hh wist, dat zhn tante nooit voor negen uur opstond HIJ kon dus gemakkelijk zhn kaartje ln de bus stoppen, voordat zh op stond. En als zh naar de voordeur liep, zou zh, gelhk leder Jaar, het kaartje van haar neef Jan ln de bus vinden en vaster dan ooit besloten zhn haar effecten- en hulzenbezlt aan haar neef Jan na te laten. Toen Jan bij het huls van tante Helena kwam, zag hh, dat de gordijnen al ln de hoogte waren. Zh was dus reeds op. Op zhn teenen sloop hh naar de hulsdeur en de poneerde zhn kaartje ln de bus, op het moment zelf, dat zijn tante de knippen van de deur deed. Snel sprong hh op zh en verborg zich ln het naastgelegen por tiek. Tante maakte de deur open, keek la chend naar bulten, maar toen zij niemand zag, sloot zh de deur weer. Na vijf minuten verliet Jan zhn schuilplaats en ging zhn overige visites afleggen. Toen hh hiermede gereed was. ging hh naar Kees toe, die juist aan zhn vijftiende pakje kauwgumml en zhn zevenendertigste kruiswoordraadsel begonnen was- Na een weinig gepraat te hebben, maakten zh hun eerste doml- no'tje In het nieuwe Jaar. Den volgenden avond, toen zh elkaar ontmoetten, zelde Jan: „stel Je voor" en Kees: „Raad eens.. Belde hielden een brief ln de hand, dezelfde soort enve loppe met hetzelfde schrift. Jan liet het eerste zhn brief zien. Tante Helena ver bood hem eens en voor altijd haar weer onder de oogen te komen. Vervolgens Het Kees zhn brief zien, waarin zhn tante hem schertsend „mijn schalkje" noemde, vroeg hoe het met hem ging en hem weer voor Vrijdagavond Inviteerde, een kopje thee te komen drinken. De belde neven begrepen er niets van. Kees, die het effecten- en hulzenbezlt te ruggewonnen had, bestelde ter gelegenheid van het nieuwe Jaar een fijne flesch cham pagne en Jan, die het domino'tje verloor, betaalde. Na een slapeloozen nacht kwam Jan Smithulzen eindelijk achter het mysterie. Nieuwjaarsmorgen had hij, ln plaats van zijn eigen visitekaartje, het kaartje, dat zijn neef Kees hem gestuurd had, bh tante Helena ln de brievenbus geworpen. Sinds dien thd maakt Jan Smithulzen geen Nieuwjaarsvisites meer. Folkert opnieuw aan het stuurrad stond en dat de anderen hem zwijgend aan staarden of verlegen aan hun phpen zo gen. Hh kwam overeind, boog zich over de stuurboord-reellng en trachtte het tele gram bh het onzekere schijnsel van de groene lantaarn te lezen. De letters dans ten hem voor de oogen, maar daar stond het toch duidelijk: men wachtte zhn be scheid af. Niet de minste twijfel bestond er meer. Loodzwaar zakte hh weer op zhn zitplaats neer. Ze hadden hem dus ln Hamburg niet vergeten De boot was de binnenhaven ln geko men. De andere lui wenschten goelen- avond en gingen aan wal. Folkert de Vries doofde de lichten. Toen zei hh: „Hallo, maat! Zouden wij nu ook niet eens naar huis toe gaan?" Als uit een verdoovlng ontwaakte de ander. „Folkert, kerel I" en de stem had weer lets van de oude zegepraalklanken uit Schiermonnikoog, „Folkert, dat ls me toch maar geen geringe tijding, die Je me over bracht. Natuurlijk, lk sla toe. Maar wil jij as. week op Oudjaar mijn getuige zhn, kameraad?" „Afgesproken, sturman", antwoordde Folkert, „en de naam van je Jonge vrouw behoef Je me niet meer te zeggen. Ad- juus!" Als ln zevenmijlslaarzen rende Jan de buitenwijken door naar het huisje, waar Antje logeerde. Zh deed hem zelf open en voordat er opheldering was gegeven, had hij haar tegen zich aangedrukt en hoorde zh hem stotterend zeggen: „Oudjaar, Antje, Oudjaar1 Kind. kom je dan voor goed bh me? Ik heb werklk heb werkl En Oudjaar trou wen we. trouwen we...." „God, Jan, Ja, lk wil alles wel, alles wel, als Jh 'tzoo wilt. Maar kom nu naar binnen, Jan, en vertel op....!" NIEUWJAARSGEBRU1KEN IN HET SAUERLAND. In het Sauerland komen ln den Nieuw jaarsnacht de Jonge mannen uiit Rlemke, Brockhausen, Aprlcke, Lendringsen en andere gemeenten bijeen. Zh trekken van huls tot huls en zingen een oud liedje. Overal worden daarbij pistoolschoten af gevuurd. Het getal van het nieuwe jaar wordt met krijt op deuren of trappen ge schreven; de bewoners werpen daarop den zangers een worst of een geldstuk toe, waarop deze met „Prost Neujahr" danken. In alle hulzen worden eierkoeken of wafels gebakken. Hierbij komt vaak het oude wafelijzer te pas, dat zich reeds meer dan een eeuw ln het bezit der familie bevindt. Ook Driekoningen wordt ln deze streken nog ln eere gehouden. Op dien dag trek ken Jongens van 12 tot 15 jaar, verkleed, door de straten. Soms dragen zij een bezem waarmede het ongeluk uit de hulzen moet worden geveegd. Passende oude liederen worden ook hierbij gezongen. MIS 1 Zalig Nieuwjaar, mijnheer 1 ik ben de man, die uw vuilnisbak leegmaakt! Zalig Nieuwjaar, vuilnisman. Ik ben dé man, die hem vol maakt I Steunt, bij gelijken prijs en kwaliteit, De Nederlandsche Industrie. rmede dient gij Uw land En bestrijdt gij de werkloosheid. 2—S

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 18