DE KLOKJES VAN AMRAS Rond den gezelligen Kerstdisch Jaargang LE1DSCH DAGBLAD, Dinsdag 24 December 1935 Derde Blad No. 23237 Onverwacht Kerstbezoek. EEN OUDE TIROOLSCHE KERSTSAGE. DE MIRT. ALS 'T MET KERSTMIS SLECHT WEER IS MARETAKKEN. -aassss onder z'n armen en zijn handen in z'n broekzakken. Bateli nam grootmoeders bonten muts, die het oudje altijd droeg, als ze naar de kerk ging. En toen stapten ze met hun drietjes vol moed het huisje uit. De klokken hadden opgehouden met lui den. Langzamerhand begon het te sneeuwen en de nachtwind blies scherp om hen heen. De kinderen hadden geen lan taarn meegenomen, maar de maan en de sterren schenen zoo helder aan den he mel. dat ze het voetspoor van hun ouders duidelijk in de sneeuw konden zien en volgen. Zoo liepen ze een tijdje hand in hand verder op de hardbevroren. schitte rende en krakende paden, totdat de steeds dichter en sneller neerdwarrelende vlok ken elk spoor op den weg uitwischten. En de kleinen wisten spoedig niet meer, wat te doen: ze konden voor- noch achteruit. Somber gierde de wind beneden door het dennewoud, en daar boven, op het smalle, steile voetpad, te midden dier onherberg zame, woeste rotsen, was het ijzig-koud. Bateli werd heel bang, zoo tusschen he mel en sneeuw. En zc dacht bij zichzelf, dat het thuis, in haar warme bedje, nu toch veel prettiger moest zijn. Ook Kon- radl, die anders nogal eens 'n groot woord had, zonk het hart in de schoenen. „Het ijsmannetje heeft ons voor den gek gehouden," zei hij. Bateli beefde en stiet plotseling een angstkreet uit: ze zag in haar gedachten den vreeselijken gletschergeest in levenden lijve voor zich staan, met z'n langen, sneeuwwitten baard fladderend in den wind, het verweerde, gerimpelde gelaat met de groote, ernstige, blauwe oogen. Reeds voelde ze zijn ijskoude armen om haar heen. „Daar staat hij. Daar is hij." was alles, wat ze nog zeggen kon. Konradl ging op de vlucht, maar de dikke Hans hield hem glimlachend tegen. „Domme jongen." zei hij, „en jij ook, Bateli, wees toch wij zer. Wat daar staat, is niets anders dan kruishout, het besneeuwde Christushout. Dat doet zeker niemand kwaad en men- schen. die naar de Middernachtsmis van Amras willen, allerminst." Konradl herademde. ..Laten we een Onze Vader bidden," begon hij, „dan komt het Kerstkindje misschien, om ons den goeden weg te wijzen!" Bateli vond 't ook goed. De jongens na men hun muts af, en alle drie knielden ze neer op de besneeuwde treden van het kruisbeeld. Beneden, in de vallei, van ach ter het vooruitstekende rotsblok, drong een helder, vriendelijk schijnsel tot hen door. 't Was de glans der kaarsen in het feeste lijk verlichte kerkje van Amras, die door de hooge boogvensters viel en van verre zichtbaar was. Ze hoorden zacht, en ondui delijk, heel, heel in de verte, het gezang der gemeente „Het Kerstkindje komt al." zei Bateli, „wat zingen de engelen mooi!" Alle drie luisterden en wachtten met kloppende hartjes. Maar het Kerstkind kwam niet. En steeds dichter viel de sneeuw, die de verdwaalde kinderen om het kruisbeeld weldra als een hooge. be schermende, witte muur omringde, 't Was bitter, bitter koud! Zelfs de maan scheen te bevriezen, want zij hulde zich in een dikken, zwarten wolkenmantel. Bateli werd moe en slaperig. Als 'n ang stig vogeltje dook ze aan den voet van het kruisbeeld in elkaar en sliep in. Ook Kon- radl's oogen vielen toe. Alleen Hans bleef wakker. Hij omklemde het scheef gatrok ken kruishout, dat aan den afgrond stond, met beide handen, richtte zich strak in de hoogte, keek onafgebroken in 't dal, naar dien vertroostenden Kerstglans, en luister de naar het vermeende engelengezang. Doch het schijnsel verbleekte, het ge zang verstomde. Géén Kerstkindje ver scheen. Maar Hans verloor den moed niet. Hij begon met heldere stem te jodelen en te zingen, om zich te laten hooren en het Kerstkindje bij de duisternis op het spoor te helpen in de sneeuw. Konradl werd wakker en tastte om zich j heen. Toen hij echter de ijskoude sneeuw deken voelde, in plaats van z'n warme bedje, werd 't hem opeens duidelijk. En ook Hans voelde zich niet rustig meer. „Ik geloof," zoo sprak hij, „dat we beter gedaan hadden, als we thuis gebleven waren. We hadden niet zoo weg moeten loopen, want grootmoeder zal het vast niet goed hebben gevonden!" „Nee. zeker niet," antwoordde Konradl, „eigenlijk heeft ze 't ons ook niet toege staan, want ze knikt altijd door, wanneer ze slaapt." ,,'t Was verkeerd," ging Hans door, „en dat hebben we er nu van!" Na dit gesprek ontstond er een oogen- blik stilte, 't Duurde niet lang. of Konradl vroeg op schreienden toon weer: „maar Hans, kun je dan heelemaal niets meer verzinnen?" „Nee, ik weet niets, niets meer. Maar laten we een gezang zingen. Mis schien helpt dat!" Toen begonnen beiden te zingen! Het moet wel een wonderbaar lied ge weest zijn, dat de kleine, verdwaalde men- schenkinderen daar boven in al hun ellende en verlatenheid, met angstig hart, doch vol vertrouwen, aanhieven! De maan kwam van achter de wolken te voorschijn. De boomen in het dennenwoud ruischten zachter, en de wind nam de vrome klan ken mee op zijn vleugelen, en droeg ze naar beneden, in 't dal. Toen begonnen opeens, zachtkens. de klokjes van Amras te luiden. De koster, die juist de kerk wilde sluiten, liet den sleutelbos van schrik en ontsteltenis uit 'n hand vallen, toen hij de klokken in den toren hoorde slaan, zonder dat iemand het touw in beweging bracht. „Heer, Heer, sta mij bij!" riep hij uit en hij liep de kerk gangers achterna, die met fakkels en lan taarns reeds op den terugweg waren. In Amras ging namelijk sinds onheuge lijke tijden de sage. dat de kerkklokjes soms vanzelf geluid hadden, wanneer iemand uit het dorp in groot, gevaar ver keerde. En ofschoon dit sinds menschen- heugenis niet voorgekomen was, schoot nu ieder die merkwaardige sage te binnen. Niemand ging naar huis: allen wilden eerst helpen, zoeken en rédden. Men hoefde echter niet lang naar de ongeluksvogeltjes uit te zien. want de beide zangers op de hoogte hieven nog juist bij - t'jds, uit volle borst, het tweede cou plet aan. Met eerbiedig ontzag bleven de men- schen in het dal staan luisteren, op een nieuw wonder voorbereid. Maar toen Jakel en z'n vrouw die lieve, heldere, welbekende stemmetjes hoorden, snelden ze, met een angstkreet op de lippen, allen voorbij, het steile bergpad op, naar het, aan den ga penden afgrond staande kruisbeeld. God dank! ze kwamen nog tijdig genoeg. Met tranen van vreugde in de oogen, sloten ze hun geredde kinderen in de ar men. Ook Bateli was weer wakker gewor den, hoewel ze reeds heelemaal verstijfd en verkleumd was in het koude sneeuwbed. Grootmoeder zat nog op haar zelfde plaatsje, achter het vuur. en knikkebolde. Jakel maakte haar wakker en vertelde haar het heele. wonderlijke voorval. „Jakel, dat was Gods hand!" sprak de oude vrouw, „en alle drie kunnen ze er een les uit putten voor hun verder leven." Dit gebeurde ook: ze werden voorzichti ger, En sinds dien tijd hebben de jongens altijd hun best gedaan om steeds de waar heid te betrachten. Maar in Amras kwam de oude sage weer in eere. En het volk leeft tot op den hui- digen dag in het vrome geloof, dat God's hand de klokjes in dien Kerstnacht in be weging heeft gebracht, om den braven Jakel en zijn vrouw hun drie in de sneeuw verdwaalde kinderen weer te geven. Van den altijd groenen, met fijne blaadjes toorzienen mirt. die als zinnebeeld geldt, jat twee harten zich voor altijd met elkaar rerbonden hebben, wordt reeds in de aller oudste sagen en legenden gesproken. Zoo verhaalt men, dat Adam, toen hij uit het Paradijs verbannen werd, de mirte struik meenam om aan de aarde toch een enkele plant uit het Eden na te laten. Volgens de meening van anderen komt de mirt uit Perzië, vanwaar hij in de vroeg ste tijden naar Egypte gebracht werd. De mirt was bij de Israëlieten de voor geschreven plant, waarvan zij zich tijdens het Loofhuttenfeest moesten bedienen. Hiertoe werd hij in Juda en Palestina op grooten schaal gekweekt. Op geheel andere wijze maakte zich de fantasie der Grieken van deze plant meester. Naar zij meenden, kon zulk een plant slechts door den wil eener godin zijn ontstaan. Vandaar de volgende mythe: De schoone Atheensche nimf Myrtive was de lieveling van Minerva; daar zij echter, slank en vlug als zij was, de godin in het loopen en worstelen overtrof, werd deze ijverzuchtig en doodde haar. Op die plaats nu ontsproot de slanke, sierlijke heester. Minerva, reeds berouw gevoelende over haar daad, omarmde de plant, die haar aan de geliefde Myrtive herinnerde. Het staat vast, dat de mirt bij de Grie ken een voorwerp van vereering en aan Venus gewijd was. Vandaar dan ook, dat men zich in het begin van de maand Apëll, de maand van Venus, met mirtekransen sierde, terwijl bruid en bruidegom bij het huwelijksfeest op dezeflde wijze getooid waren. Bij de Romeinen gold de mirt als een zinnebeeld der liefde. De voorname Ro- meinsche vrouwen baadden in April onder mirtetakken en riepen daarbij Venus aan. om haar jeugd en schoonheid te bewaren. En nog heel lang hebben de Italiaansche vrouwen mirtetinctuur in het bad gegoten, overtuigd, dat deze haar schoonheid en jeugdige frlschheid zou verleenen. Ook in de geneeskunde van die dagen stond de mirt hoog in eere. Zoo gold de :n wijn gestampte bes als gelukaanbrengend, en de invalide hoopte van dit elixer gene zing voor zijn zieke ledematen. De jonge aromatische knoppen en de nog niet volkomen rijpe vruchten werden als maagversterkend middel gebruikt In Duitschland vervingen nog tot in het begin dezer eeuw de mirtebloemen bij huwelijksfeesten de bij ons gebruikelijke oranjebloesem. Voor dit doel werd hij het eerst gebruikt in Neurenberg en Augsburg, steden, die met Griekenland en Italië handelsbetrekkingen hadden. In 1583 zou de toen nog zeer kost bare mirtekrans voor het eerst de in ge bruik zijnde rosmarijnkransen hebben ver vangen. Nog thans levert de mirt, die tot een plantenfamilie behoort, die vooral op Nieuw-Holland en in Amerika voorkomt, specerijnen en aromatische oliën op. In Europa komt alleen voor, de gemeene of gewone mirt (mirtus communis), een altijd groen heester met eironde of lljn-lancet- vormlge bladeren, alleen staande witte bloemen en donkerblauwe bessen. In ons land kent men de benaming „Brabantsche mirt". AARDIG TIJDVERDRIJF: EEN TOOVERSCHIJF. Als 't met Kerstmis slecht weer is, werpt U zich dan eens op dit probleem. Het is een aardig tijdverdrijf. De getallen 1 tot 21 moeten zoodanig in de 21 cirkeltjes geplaatst worden, dat elk van de 4 ringen en elke straal i telkens dus 5 cirkeltjes tezamen), bij optelling 55 te zien geeft. Als aanwijzing diene, dat in het midden het cijfer 11 komt. Hoe plaatst U de cijfers, opdat aan deze voorwaarden voldaan worde? Na Kerstmis zullen wij de oplossing pu- bliceeren. v? De heilige Kerstnacht breidde zijn vleu gelen uit over de hoogten en valleien der Tiroolsche Alpen. Helder en vriendelijk stond de maan aan den hemel, door dui zenden schitterende sterren omringd. Een doodsche stilte heerschte tusschen die met sneeuw en ijs bedekte heuvelen en Alpenweiden en in op de hellingen der bergen en in het dal verspreide huisjes van het dorp. In het dorpje van Amras luidden de klokken en riepen de bewoners der hutten naar de Middernachtsmis. Plechtig weer klonken de tonen, die door de rotsen weer kaatst werden door de sluimerende, be sneeuwde streek. Toen ontstond eensklaps leven en bewe ging in de woningen. Van verre en nabij zag men vrome kerkgangers, met lantaarns en fakkels van dennenhout op de stelle bergpaden en donkere ravijnen daarheen trekken. Ook Jakel en zijn vrouw kwamen uit hun huisje, dat hoog bij de oude denneboomen aan den loodrechten rotswand stond, of eigenlijk hing gelijk een zwaluwnest. Op geruimd en vol moed liepen ze naast elkaar voort, naar de helder-verlichte kerk. Zij, de beste zangers van het kerspel, mochten bij het „Gloria" der Middernachtsmis niet ontbreken! Jakel verheugde er zich reeds in stilte op, vandaag, ter eere Gods, weer eens uit volle borst te kunnen zingen, en Mirzel zong even graag en goed als haar man. In het v/arme vertrek van Jakels huisje, zag het er echt vroolijk uit: 'n Kerststem ming. De oude hangklok, in haar door Jakel zelf ■'gemaakte kastje, slingerde en tikte zoo vroolijk. alsof ze den voortsnel lenden tijd wilde tegenhouden. De oude grootmoeder was op de bank achter het vuur ingedommeld, over haar grooten Bijbel, met letters zoo lang als een vinger lid. 't Oudje droomde van den schoonen tijd, toen ze zelf nog jong was en ook vroo- li.ik en opgewekt met haar Hlesel naar de Kerst-mis ging en het ..Gloria" zong. even goed en even graag als Jakel en Mirzel nu. Helder scheen de maan door het kleine venster van het aangrenzende vertrekje, op de bedjes van de kinderen. Konradl hief z'n kroeskopje op, luisterde een poosje naar het luiden daar buiten en porde toen den dikken Hans in z'n zij, waardoor hij wakker werd en zich den slaap uit de oogen wreef. „Hoor. nu komt het Kerstkindje, en de engelen met hun gouden vleugels uit den hemel, die zoo mooi zingen!" Hup! Met één sprong was Hans z'n bed uit, en Konradl hem achterna. Toen stak ook Bateli het kleine neusje boven de dekens; nieuwsgierig keek ze met haar rond, blozend gezichtje naar alle kanten. Ze kwamen met hun drieën over een, om naar de middernachtsmis van Amras te gaan, net zooals de groote men- schen. Vlug trokken ze hun schamele kleertjes aan. Alleen Hans trok een be denkelijk gezicht. Vader en moeder had den hen niet willen meenemen, omdat het zoo koud was en vanwege de onzekere, ge vaarlijke wegen bij nacht. Ook was het hun eens voor altijd streng verboden, 's avonds na de vesper het huis te verlaten. „Och wat," zei Konradl. ,.'t is maar eens in het jaar Kerstmis! Bateli kan het aan grootmoeder vragen." Bateli vroeg het. De oude vrouw zat nog altijd, slacht sluimerend, in haar warm hoekje, toen 't kind. 'n beetje onzeker en bang, haar vraag deed. Maar grootmoeder knikte toestemmend. Na deze onverhoopte vergunning sloop ze als een wezeltje weg, ze had heelemaal geen tijd om te zien, dat grootmoeder eigenlijk sliep. „Ze heeft „ja" geknikt." riep ze. stra lend van vreugd, haar broertjes toe. Kon radl lachte en knipoogde veelbeteekenend tegen Hans. Toen deed hij een sprong in de lucht en greep grootvaders wanten van den spijker. Hans stak het gezangboek Bij de nadering van Kerstmis, als het feest gevierd wordt van het licht der lich ten, dat uit 's werelds duistere wolken is opgegaan, gaan de gedachten uit naar vele dingen. Ook naar de tooi van blijvend groen, die dan de huizen sieren zal. De Kerstboom met zijn groene sparreloof, de hulst met zijn stevige, donkere blad en zijn helroode bessen zullen dan weer als een symbool van het leven, dat den dood over wint, van het nieuwe leven dat in dor schijnende winterdagen opgaat over de aarde, hun zinnebeeldige taal spreken. Minder bekend is over het algemeen in ons land de plant wier naam hierboven staat, de maretak of mistletoe. Toch komt niet alleen in het buitenland dit merk waardige gewas voor. Ook binnen onze grenzen in Zuid-Limburg zal, wie in den winter door dit mooie deel van Nederland reist, tusschen de kale takken van appel- boomen en ratelpopulieren vooral, af en toe de toeven groen opmerken van de maretakken. Wat doen en hoe komen die groenblijvende planten daar hoog in de boomen van het Limburgsche heuvelland? Het zijn parasieten, die voor een deel ten minste, leven ten koste van de boomen waarop zij door de vogels zijn uitgezaaid. Allerlei boomsoorten kunnen als hulsves ting van deze woekerplanten dienen, loof- zoowel als naaldhout komt in aanmer- king, alleen op eiken en beuken worden de mistletoes zelden gevonden. In ons land I zijn ze alleen in Limburg aan te treffen, maar in Noord-Frankrijk bijvoorbeeld ko men ze heel veel voor en tegen Kerstmis worden ze uit Bretagne en Normandië in groote hoeveelheden naar Engeland, waar ze zeer geliefd zijn, vervoerd. De wortels van de maretakken dringen zich in het hout van den gastheer-boom en maken dat de plant zich al steviger be vestigt. Dit is een vrij langzaam proces, van het oogenblik af, dat de kleverige bes vrucht aan een jong takje wordt vastge lijmd totdat een jaar of zes, zeven later bij voortgaande ontwikkeling de plant pas be gint te bloeien om straks zelf weer vrucht te zetten. Om het gewas te verdrijven en om maretakken te verhandelen worden ze veel afgesneden, maar ze zijn taai: de wor- tels, die voedende kracht verzamelen uit j het hout van den boom, waarin zij binnen- j gedrongen zijn, vormen na de afsnijding der takken nieuwe knoppen, waaruit zich I weer nieuwe planten ontwikkelen. Het is niet zoo, dat de maretak alle voed sel, dat zij noodig heeft, aan den voeden den boom, die haar draagt onttrekt. Wel kan zij aan vruchtboomen vooral schade doen en wanneer deze sterk zijn aangetast lijden de eigen vruchten er onder. Maar een volslagen parasiet, zooals de bremraap, de mooie en merkwaardige plant uit onze duinen, is de mistletoe niet. Die bremraap, geelbruin van kleur, mist het bladgroen, Het was Kerstavond. Een mijner goede kennissen in Denemarken, die buiten woont, verscheidene kinderen en een ge zellig thuis heeft, schreef mij Hoe kan men eigenlijk in de stad over Kerstfeest spreken? Neen, buiten moet men zijn, om daarover te kunnen mee praten. hier met de donkere Sond vlak voor de ramen de sneeuw door een scherpen zuidoostenwind voortgejaagd over den weg de kleine visschershutten, de herberg en het huls van den koopman, be strooid met rijp een groote sneeuwhoop van onzen tuindeur tot aan het strand. Hier moet je de kinderen eens zien, als ze, met roode neuzen door de sneeuw bagge rend, buiten adem uit school komen! Hun eerste vraag is dan natuurlijk naar den Kerstboom, of er dit keer evenveel lichtjes aan zullen branden als het vorige jaar. Wanneer zij aangestoken worden? Of het nog geen tijd is? Dit laatste vragen zij ieder oogenblik, maar dat weet je zelf ook wel. De avond was bijna voorbij. De jongsten waren goed ingepakt naar bed gebracht met hun speelgoed. De beide oudsten had den verlof gekregen „laat" te mogen op blijven, Zij zaten bij ons, maar konden hun oogen van slaap bijna niet openhouden. In de kamer hing een lucht van wal mende kaarsen, van dennengroen en war men wijn. Mijn zat in zijn leuningstoel de krant te lezen en zijn pijp te rooken. In de tuinkamer raasde de wind tegen de tocht deur, en toen ik eens uit het raam keek, was buiten alles pikdonker. Alleen zag ik een kleine scheepslantaarn als een dwaal licht heen en weer bewegen, 't Was waar schijnlijk 't kleine scheepje, dat de laatste dagen daar voor anker gelegen had. Op dat oogenblik kwam het dienstmeisje binnen met een blad vol glazen en porse lein. „O, mevrouw!", riep ze verschrikt, ter wijl ze met een beweging van het hoofd naar het raam wees. Ik keek dien kant uit en zag een grauwwit gezicht van buiten tegen de ra men gedrukt. Mijn man had hetzelfde gezien', hij stond op. scheen zich eerst even te bedenken, maar opende het volgende oogenblik met moeite de tuindeur en vroeg in de duister nis naar buiten' „Wat is er? Wie is daar?" In de geopende deur kwam een man te voorschijn van middelmatige grootte, een zwarten doek om den hals, wanten aan, baard en wenkbrauwen met rijp bedekt. Achter hem stond een jongere man. precies zoo gekleed, maar zonder baard. Ik dacht onwillekeurig aan die grijze motten of vleermuizen, die tegen het licht vliegen. De man maakte een buiging en sprak: „Neem mij niet kwalijk dat ik u op zulk een heiligen avond kom storen, maar is hier ook een herberg?" „Nee, hier is geen herberg!" antwoordde mijn man, ietwat verbaasd en kortaf. „Dan vraag ik u duizendmaal excuus," zei de man goedig. „Ik ben de schipper van het kleine scheepje en dat is mijn zoon, die is kok aan boord. We hebben een lange en zware reis gehad, hebben nu bijna geen eten meer aan boord, en kunnen onmoge lijk bij dezen wind verder gaan. Toen nam ik eindelijk de jol en sprak tot mijn jon gen: „We zullen maar eens zien, of we aan land vanavond niet een kerstmaal kunnen krijgen!" „Dat zullen jullie bij ons hebben!" riep mijn man. En zoo kregen wij nog laat op den avond Kerstgasten. (Naar het Deensch), dat de maretak wel bezit en waaraan ze juist haar waarde met Kerstmis ontleent. Met haar groene blad kan deze zelf kool zuur uit de lucht opnemen en verwerken en daardoor voor een deel zelf haar leven in stand houden. Het is een half-parasiet, als zoodanig te vergelijken met de ratelaar en het katelblad, de gele en roode bloemen van de lage weilanden, die door middel van zuignapjes voedsel uit de wortels van an dere planten halen. In de folklore speelt de mistletoe van oudsher een belangrijke rol. Zooals ver schillende gebruiken door de oude Chris tenpredikers uit de rellgieuse gewoonten van de Germanen zijn overgenomen, zoo wordt ook wel verondersteld, dat het ge- bruik van de maretakken op Kerstmis zijn oorsprong aan de natuurreligie van het voorgeslacht zou ontleenen. De oude Druï den. de Keltische priesters, vertelt Plinius in zijn Naturalis Historia, sneden de heilige en geneeskrachtige maretakken af, gehuld in witte gewaden en gewapend met een gouden sikkel, bij het feest van de Zonne wende in de dagen als de kortste dag voor bij was en de tijd weer was aangebroken van het winnende licht. Zoo zweeft over deze merkwaardige plan ten de sfeer van oude legenden en wonde re verhalen. Zoo mogen zij met hun win- tersch groen ook ons bij de nadering van Kerstmis getuigen van het leven zijn en boden van het goddelijke licht, dat de ban den van dood en duisternis overwint. OOM UIT AMERIKA VERTELT VAN HET KERSTFEEST IN AMERIKA.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 9