DE KLOKJES
VAN AMRAS
Rond den gezelligen Kerstdisch
Jaargang
LE1DSCH DAGBLAD, Dinsdag 24 December 1935
Derde Blad
No. 23237
Onverwacht Kerstbezoek.
EEN
OUDE
TIROOLSCHE
KERSTSAGE.
DE MIRT.
ALS 'T MET KERSTMIS
SLECHT WEER IS
MARETAKKEN.
-aassss
onder z'n armen en zijn handen in z'n
broekzakken. Bateli nam grootmoeders
bonten muts, die het oudje altijd droeg,
als ze naar de kerk ging. En toen stapten
ze met hun drietjes vol moed het huisje uit.
De klokken hadden opgehouden met lui
den. Langzamerhand begon het te
sneeuwen en de nachtwind blies scherp om
hen heen. De kinderen hadden geen lan
taarn meegenomen, maar de maan en de
sterren schenen zoo helder aan den he
mel. dat ze het voetspoor van hun ouders
duidelijk in de sneeuw konden zien en
volgen. Zoo liepen ze een tijdje hand in
hand verder op de hardbevroren. schitte
rende en krakende paden, totdat de steeds
dichter en sneller neerdwarrelende vlok
ken elk spoor op den weg uitwischten. En
de kleinen wisten spoedig niet meer, wat
te doen: ze konden voor- noch achteruit.
Somber gierde de wind beneden door het
dennewoud, en daar boven, op het smalle,
steile voetpad, te midden dier onherberg
zame, woeste rotsen, was het ijzig-koud.
Bateli werd heel bang, zoo tusschen he
mel en sneeuw. En zc dacht bij zichzelf,
dat het thuis, in haar warme bedje, nu
toch veel prettiger moest zijn. Ook Kon-
radl, die anders nogal eens 'n groot woord
had, zonk het hart in de schoenen.
„Het ijsmannetje heeft ons voor den gek
gehouden," zei hij.
Bateli beefde en stiet plotseling een
angstkreet uit: ze zag in haar gedachten
den vreeselijken gletschergeest in levenden
lijve voor zich staan, met z'n langen,
sneeuwwitten baard fladderend in den
wind, het verweerde, gerimpelde gelaat met
de groote, ernstige, blauwe oogen. Reeds
voelde ze zijn ijskoude armen om haar
heen. „Daar staat hij. Daar is hij." was
alles, wat ze nog zeggen kon. Konradl ging
op de vlucht, maar de dikke Hans hield
hem glimlachend tegen. „Domme jongen."
zei hij, „en jij ook, Bateli, wees toch wij
zer. Wat daar staat, is niets anders dan
kruishout, het besneeuwde Christushout.
Dat doet zeker niemand kwaad en men-
schen. die naar de Middernachtsmis van
Amras willen, allerminst."
Konradl herademde. ..Laten we een Onze
Vader bidden," begon hij, „dan komt het
Kerstkindje misschien, om ons den goeden
weg te wijzen!"
Bateli vond 't ook goed. De jongens na
men hun muts af, en alle drie knielden ze
neer op de besneeuwde treden van het
kruisbeeld. Beneden, in de vallei, van ach
ter het vooruitstekende rotsblok, drong een
helder, vriendelijk schijnsel tot hen door.
't Was de glans der kaarsen in het feeste
lijk verlichte kerkje van Amras, die door
de hooge boogvensters viel en van verre
zichtbaar was. Ze hoorden zacht, en ondui
delijk, heel, heel in de verte, het gezang
der gemeente
„Het Kerstkindje komt al." zei Bateli,
„wat zingen de engelen mooi!"
Alle drie luisterden en wachtten met
kloppende hartjes. Maar het Kerstkind
kwam niet. En steeds dichter viel de
sneeuw, die de verdwaalde kinderen om
het kruisbeeld weldra als een hooge. be
schermende, witte muur omringde, 't Was
bitter, bitter koud! Zelfs de maan scheen
te bevriezen, want zij hulde zich in een
dikken, zwarten wolkenmantel.
Bateli werd moe en slaperig. Als 'n ang
stig vogeltje dook ze aan den voet van het
kruisbeeld in elkaar en sliep in. Ook Kon-
radl's oogen vielen toe. Alleen Hans bleef
wakker. Hij omklemde het scheef gatrok
ken kruishout, dat aan den afgrond stond,
met beide handen, richtte zich strak in de
hoogte, keek onafgebroken in 't dal, naar
dien vertroostenden Kerstglans, en luister
de naar het vermeende engelengezang.
Doch het schijnsel verbleekte, het ge
zang verstomde. Géén Kerstkindje ver
scheen. Maar Hans verloor den moed niet.
Hij begon met heldere stem te jodelen en
te zingen, om zich te laten hooren en het
Kerstkindje bij de duisternis op het spoor
te helpen in de sneeuw.
Konradl werd wakker en tastte om zich j
heen. Toen hij echter de ijskoude sneeuw
deken voelde, in plaats van z'n warme
bedje, werd 't hem opeens duidelijk. En
ook Hans voelde zich niet rustig meer.
„Ik geloof," zoo sprak hij, „dat we beter
gedaan hadden, als we thuis gebleven
waren. We hadden niet zoo weg moeten
loopen, want grootmoeder zal het vast niet
goed hebben gevonden!"
„Nee. zeker niet," antwoordde Konradl,
„eigenlijk heeft ze 't ons ook niet toege
staan, want ze knikt altijd door, wanneer
ze slaapt."
,,'t Was verkeerd," ging Hans door, „en
dat hebben we er nu van!"
Na dit gesprek ontstond er een oogen-
blik stilte, 't Duurde niet lang. of Konradl
vroeg op schreienden toon weer: „maar
Hans, kun je dan heelemaal niets meer
verzinnen?" „Nee, ik weet niets, niets meer.
Maar laten we een gezang zingen. Mis
schien helpt dat!" Toen begonnen beiden
te zingen!
Het moet wel een wonderbaar lied ge
weest zijn, dat de kleine, verdwaalde men-
schenkinderen daar boven in al hun ellende
en verlatenheid, met angstig hart, doch vol
vertrouwen, aanhieven! De maan kwam
van achter de wolken te voorschijn. De
boomen in het dennenwoud ruischten
zachter, en de wind nam de vrome klan
ken mee op zijn vleugelen, en droeg ze
naar beneden, in 't dal.
Toen begonnen opeens, zachtkens. de
klokjes van Amras te luiden. De koster,
die juist de kerk wilde sluiten, liet den
sleutelbos van schrik en ontsteltenis uit
'n hand vallen, toen hij de klokken in den
toren hoorde slaan, zonder dat iemand het
touw in beweging bracht. „Heer, Heer, sta
mij bij!" riep hij uit en hij liep de kerk
gangers achterna, die met fakkels en lan
taarns reeds op den terugweg waren.
In Amras ging namelijk sinds onheuge
lijke tijden de sage. dat de kerkklokjes
soms vanzelf geluid hadden, wanneer
iemand uit het dorp in groot, gevaar ver
keerde. En ofschoon dit sinds menschen-
heugenis niet voorgekomen was, schoot nu
ieder die merkwaardige sage te binnen.
Niemand ging naar huis: allen wilden eerst
helpen, zoeken en rédden.
Men hoefde echter niet lang naar de
ongeluksvogeltjes uit te zien. want de beide
zangers op de hoogte hieven nog juist bij -
t'jds, uit volle borst, het tweede cou
plet aan.
Met eerbiedig ontzag bleven de men-
schen in het dal staan luisteren, op een
nieuw wonder voorbereid. Maar toen Jakel
en z'n vrouw die lieve, heldere, welbekende
stemmetjes hoorden, snelden ze, met een
angstkreet op de lippen, allen voorbij, het
steile bergpad op, naar het, aan den ga
penden afgrond staande kruisbeeld. God
dank! ze kwamen nog tijdig genoeg.
Met tranen van vreugde in de oogen,
sloten ze hun geredde kinderen in de ar
men. Ook Bateli was weer wakker gewor
den, hoewel ze reeds heelemaal verstijfd
en verkleumd was in het koude sneeuwbed.
Grootmoeder zat nog op haar zelfde
plaatsje, achter het vuur. en knikkebolde.
Jakel maakte haar wakker en vertelde
haar het heele. wonderlijke voorval.
„Jakel, dat was Gods hand!" sprak de
oude vrouw, „en alle drie kunnen ze er
een les uit putten voor hun verder leven."
Dit gebeurde ook: ze werden voorzichti
ger, En sinds dien tijd hebben de jongens
altijd hun best gedaan om steeds de waar
heid te betrachten.
Maar in Amras kwam de oude sage weer
in eere. En het volk leeft tot op den hui-
digen dag in het vrome geloof, dat God's
hand de klokjes in dien Kerstnacht in be
weging heeft gebracht, om den braven
Jakel en zijn vrouw hun drie in de sneeuw
verdwaalde kinderen weer te geven.
Van den altijd groenen, met fijne blaadjes
toorzienen mirt. die als zinnebeeld geldt,
jat twee harten zich voor altijd met elkaar
rerbonden hebben, wordt reeds in de aller
oudste sagen en legenden gesproken.
Zoo verhaalt men, dat Adam, toen hij uit
het Paradijs verbannen werd, de mirte
struik meenam om aan de aarde toch een
enkele plant uit het Eden na te laten.
Volgens de meening van anderen komt
de mirt uit Perzië, vanwaar hij in de vroeg
ste tijden naar Egypte gebracht werd.
De mirt was bij de Israëlieten de voor
geschreven plant, waarvan zij zich tijdens
het Loofhuttenfeest moesten bedienen.
Hiertoe werd hij in Juda en Palestina op
grooten schaal gekweekt.
Op geheel andere wijze maakte zich de
fantasie der Grieken van deze plant
meester. Naar zij meenden, kon zulk een
plant slechts door den wil eener godin zijn
ontstaan. Vandaar de volgende mythe:
De schoone Atheensche nimf Myrtive was
de lieveling van Minerva; daar zij echter,
slank en vlug als zij was, de godin in het
loopen en worstelen overtrof, werd deze
ijverzuchtig en doodde haar. Op die plaats
nu ontsproot de slanke, sierlijke heester.
Minerva, reeds berouw gevoelende over
haar daad, omarmde de plant, die haar aan
de geliefde Myrtive herinnerde.
Het staat vast, dat de mirt bij de Grie
ken een voorwerp van vereering en aan
Venus gewijd was. Vandaar dan ook, dat
men zich in het begin van de maand Apëll,
de maand van Venus, met mirtekransen
sierde, terwijl bruid en bruidegom bij het
huwelijksfeest op dezeflde wijze getooid
waren.
Bij de Romeinen gold de mirt als een
zinnebeeld der liefde. De voorname Ro-
meinsche vrouwen baadden in April onder
mirtetakken en riepen daarbij Venus aan.
om haar jeugd en schoonheid te bewaren.
En nog heel lang hebben de Italiaansche
vrouwen mirtetinctuur in het bad gegoten,
overtuigd, dat deze haar schoonheid en
jeugdige frlschheid zou verleenen.
Ook in de geneeskunde van die dagen
stond de mirt hoog in eere. Zoo gold de :n
wijn gestampte bes als gelukaanbrengend,
en de invalide hoopte van dit elixer gene
zing voor zijn zieke ledematen.
De jonge aromatische knoppen en de nog
niet volkomen rijpe vruchten werden als
maagversterkend middel gebruikt
In Duitschland vervingen nog tot in het
begin dezer eeuw de mirtebloemen bij
huwelijksfeesten de bij ons gebruikelijke
oranjebloesem.
Voor dit doel werd hij het eerst gebruikt
in Neurenberg en Augsburg, steden, die met
Griekenland en Italië handelsbetrekkingen
hadden. In 1583 zou de toen nog zeer kost
bare mirtekrans voor het eerst de in ge
bruik zijnde rosmarijnkransen hebben ver
vangen.
Nog thans levert de mirt, die tot een
plantenfamilie behoort, die vooral op
Nieuw-Holland en in Amerika voorkomt,
specerijnen en aromatische oliën op. In
Europa komt alleen voor, de gemeene of
gewone mirt (mirtus communis), een altijd
groen heester met eironde of lljn-lancet-
vormlge bladeren, alleen staande witte
bloemen en donkerblauwe bessen.
In ons land kent men de benaming
„Brabantsche mirt".
AARDIG TIJDVERDRIJF:
EEN TOOVERSCHIJF.
Als 't met Kerstmis slecht weer is, werpt
U zich dan eens op dit probleem. Het is
een aardig tijdverdrijf.
De getallen 1 tot 21 moeten zoodanig in
de 21 cirkeltjes geplaatst worden, dat elk
van de 4 ringen en elke straal i telkens dus
5 cirkeltjes tezamen), bij optelling 55 te
zien geeft.
Als aanwijzing diene, dat in het midden
het cijfer 11 komt.
Hoe plaatst U de cijfers, opdat aan deze
voorwaarden voldaan worde?
Na Kerstmis zullen wij de oplossing pu-
bliceeren.
v?
De heilige Kerstnacht breidde zijn vleu
gelen uit over de hoogten en valleien der
Tiroolsche Alpen. Helder en vriendelijk
stond de maan aan den hemel, door dui
zenden schitterende sterren omringd.
Een doodsche stilte heerschte tusschen
die met sneeuw en ijs bedekte heuvelen en
Alpenweiden en in op de hellingen der
bergen en in het dal verspreide huisjes
van het dorp.
In het dorpje van Amras luidden de
klokken en riepen de bewoners der hutten
naar de Middernachtsmis. Plechtig weer
klonken de tonen, die door de rotsen weer
kaatst werden door de sluimerende, be
sneeuwde streek.
Toen ontstond eensklaps leven en bewe
ging in de woningen. Van verre en nabij
zag men vrome kerkgangers, met lantaarns
en fakkels van dennenhout op de stelle
bergpaden en donkere ravijnen daarheen
trekken.
Ook Jakel en zijn vrouw kwamen uit hun
huisje, dat hoog bij de oude denneboomen
aan den loodrechten rotswand stond, of
eigenlijk hing gelijk een zwaluwnest. Op
geruimd en vol moed liepen ze naast elkaar
voort, naar de helder-verlichte kerk. Zij,
de beste zangers van het kerspel, mochten
bij het „Gloria" der Middernachtsmis niet
ontbreken! Jakel verheugde er zich reeds
in stilte op, vandaag, ter eere Gods, weer
eens uit volle borst te kunnen zingen, en
Mirzel zong even graag en goed als haar
man.
In het v/arme vertrek van Jakels huisje,
zag het er echt vroolijk uit: 'n Kerststem
ming. De oude hangklok, in haar door
Jakel zelf ■'gemaakte kastje, slingerde en
tikte zoo vroolijk. alsof ze den voortsnel
lenden tijd wilde tegenhouden. De oude
grootmoeder was op de bank achter het
vuur ingedommeld, over haar grooten
Bijbel, met letters zoo lang als een vinger
lid. 't Oudje droomde van den schoonen
tijd, toen ze zelf nog jong was en ook vroo-
li.ik en opgewekt met haar Hlesel naar de
Kerst-mis ging en het ..Gloria" zong. even
goed en even graag als Jakel en Mirzel nu.
Helder scheen de maan door het kleine
venster van het aangrenzende vertrekje,
op de bedjes van de kinderen. Konradl
hief z'n kroeskopje op, luisterde een poosje
naar het luiden daar buiten en porde toen
den dikken Hans in z'n zij, waardoor hij
wakker werd en zich den slaap uit de
oogen wreef.
„Hoor. nu komt het Kerstkindje, en de
engelen met hun gouden vleugels uit den
hemel, die zoo mooi zingen!"
Hup! Met één sprong was Hans z'n bed
uit, en Konradl hem achterna.
Toen stak ook Bateli het kleine neusje
boven de dekens; nieuwsgierig keek ze
met haar rond, blozend gezichtje naar alle
kanten. Ze kwamen met hun drieën over
een, om naar de middernachtsmis van
Amras te gaan, net zooals de groote men-
schen. Vlug trokken ze hun schamele
kleertjes aan. Alleen Hans trok een be
denkelijk gezicht. Vader en moeder had
den hen niet willen meenemen, omdat het
zoo koud was en vanwege de onzekere, ge
vaarlijke wegen bij nacht. Ook was het hun
eens voor altijd streng verboden, 's avonds
na de vesper het huis te verlaten.
„Och wat," zei Konradl. ,.'t is maar eens
in het jaar Kerstmis! Bateli kan het aan
grootmoeder vragen."
Bateli vroeg het. De oude vrouw zat nog
altijd, slacht sluimerend, in haar warm
hoekje, toen 't kind. 'n beetje onzeker en
bang, haar vraag deed. Maar grootmoeder
knikte toestemmend.
Na deze onverhoopte vergunning sloop
ze als een wezeltje weg, ze had heelemaal
geen tijd om te zien, dat grootmoeder
eigenlijk sliep.
„Ze heeft „ja" geknikt." riep ze. stra
lend van vreugd, haar broertjes toe. Kon
radl lachte en knipoogde veelbeteekenend
tegen Hans. Toen deed hij een sprong in
de lucht en greep grootvaders wanten van
den spijker. Hans stak het gezangboek
Bij de nadering van Kerstmis, als het
feest gevierd wordt van het licht der lich
ten, dat uit 's werelds duistere wolken is
opgegaan, gaan de gedachten uit naar vele
dingen. Ook naar de tooi van blijvend
groen, die dan de huizen sieren zal. De
Kerstboom met zijn groene sparreloof, de
hulst met zijn stevige, donkere blad en zijn
helroode bessen zullen dan weer als een
symbool van het leven, dat den dood over
wint, van het nieuwe leven dat in dor
schijnende winterdagen opgaat over de
aarde, hun zinnebeeldige taal spreken.
Minder bekend is over het algemeen in
ons land de plant wier naam hierboven
staat, de maretak of mistletoe. Toch komt
niet alleen in het buitenland dit merk
waardige gewas voor. Ook binnen onze
grenzen in Zuid-Limburg zal, wie in den
winter door dit mooie deel van Nederland
reist, tusschen de kale takken van appel-
boomen en ratelpopulieren vooral, af en
toe de toeven groen opmerken van de
maretakken. Wat doen en hoe komen die
groenblijvende planten daar hoog in de
boomen van het Limburgsche heuvelland?
Het zijn parasieten, die voor een deel ten
minste, leven ten koste van de boomen
waarop zij door de vogels zijn uitgezaaid.
Allerlei boomsoorten kunnen als hulsves
ting van deze woekerplanten dienen, loof-
zoowel als naaldhout komt in aanmer-
king, alleen op eiken en beuken worden de
mistletoes zelden gevonden. In ons land
I zijn ze alleen in Limburg aan te treffen,
maar in Noord-Frankrijk bijvoorbeeld ko
men ze heel veel voor en tegen Kerstmis
worden ze uit Bretagne en Normandië in
groote hoeveelheden naar Engeland, waar
ze zeer geliefd zijn, vervoerd.
De wortels van de maretakken dringen
zich in het hout van den gastheer-boom
en maken dat de plant zich al steviger be
vestigt. Dit is een vrij langzaam proces,
van het oogenblik af, dat de kleverige bes
vrucht aan een jong takje wordt vastge
lijmd totdat een jaar of zes, zeven later bij
voortgaande ontwikkeling de plant pas be
gint te bloeien om straks zelf weer vrucht
te zetten. Om het gewas te verdrijven en
om maretakken te verhandelen worden ze
veel afgesneden, maar ze zijn taai: de wor-
tels, die voedende kracht verzamelen uit
j het hout van den boom, waarin zij binnen-
j gedrongen zijn, vormen na de afsnijding
der takken nieuwe knoppen, waaruit zich
I weer nieuwe planten ontwikkelen.
Het is niet zoo, dat de maretak alle voed
sel, dat zij noodig heeft, aan den voeden
den boom, die haar draagt onttrekt. Wel
kan zij aan vruchtboomen vooral schade
doen en wanneer deze sterk zijn aangetast
lijden de eigen vruchten er onder. Maar
een volslagen parasiet, zooals de bremraap,
de mooie en merkwaardige plant uit onze
duinen, is de mistletoe niet. Die bremraap,
geelbruin van kleur, mist het bladgroen,
Het was Kerstavond. Een mijner goede
kennissen in Denemarken, die buiten
woont, verscheidene kinderen en een ge
zellig thuis heeft, schreef mij
Hoe kan men eigenlijk in de stad over
Kerstfeest spreken? Neen, buiten moet
men zijn, om daarover te kunnen mee
praten. hier met de donkere Sond vlak
voor de ramen de sneeuw door een
scherpen zuidoostenwind voortgejaagd over
den weg de kleine visschershutten, de
herberg en het huls van den koopman, be
strooid met rijp een groote sneeuwhoop
van onzen tuindeur tot aan het strand.
Hier moet je de kinderen eens zien, als ze,
met roode neuzen door de sneeuw bagge
rend, buiten adem uit school komen! Hun
eerste vraag is dan natuurlijk naar den
Kerstboom, of er dit keer evenveel lichtjes
aan zullen branden als het vorige jaar.
Wanneer zij aangestoken worden? Of het
nog geen tijd is?
Dit laatste vragen zij ieder oogenblik,
maar dat weet je zelf ook wel.
De avond was bijna voorbij. De jongsten
waren goed ingepakt naar bed gebracht
met hun speelgoed. De beide oudsten had
den verlof gekregen „laat" te mogen op
blijven, Zij zaten bij ons, maar konden hun
oogen van slaap bijna niet openhouden.
In de kamer hing een lucht van wal
mende kaarsen, van dennengroen en war
men wijn. Mijn zat in zijn leuningstoel de
krant te lezen en zijn pijp te rooken. In de
tuinkamer raasde de wind tegen de tocht
deur, en toen ik eens uit het raam keek,
was buiten alles pikdonker. Alleen zag ik
een kleine scheepslantaarn als een dwaal
licht heen en weer bewegen, 't Was waar
schijnlijk 't kleine scheepje, dat de laatste
dagen daar voor anker gelegen had.
Op dat oogenblik kwam het dienstmeisje
binnen met een blad vol glazen en porse
lein.
„O, mevrouw!", riep ze verschrikt, ter
wijl ze met een beweging van het hoofd
naar het raam wees.
Ik keek dien kant uit en zag een
grauwwit gezicht van buiten tegen de ra
men gedrukt.
Mijn man had hetzelfde gezien', hij stond
op. scheen zich eerst even te bedenken,
maar opende het volgende oogenblik met
moeite de tuindeur en vroeg in de duister
nis naar buiten'
„Wat is er? Wie is daar?"
In de geopende deur kwam een man te
voorschijn van middelmatige grootte, een
zwarten doek om den hals, wanten aan,
baard en wenkbrauwen met rijp bedekt.
Achter hem stond een jongere man. precies
zoo gekleed, maar zonder baard. Ik dacht
onwillekeurig aan die grijze motten of
vleermuizen, die tegen het licht vliegen.
De man maakte een buiging en sprak:
„Neem mij niet kwalijk dat ik u op zulk
een heiligen avond kom storen, maar is
hier ook een herberg?"
„Nee, hier is geen herberg!" antwoordde
mijn man, ietwat verbaasd en kortaf.
„Dan vraag ik u duizendmaal excuus,"
zei de man goedig. „Ik ben de schipper van
het kleine scheepje en dat is mijn zoon,
die is kok aan boord. We hebben een lange
en zware reis gehad, hebben nu bijna geen
eten meer aan boord, en kunnen onmoge
lijk bij dezen wind verder gaan. Toen nam
ik eindelijk de jol en sprak tot mijn jon
gen: „We zullen maar eens zien, of we aan
land vanavond niet een kerstmaal kunnen
krijgen!"
„Dat zullen jullie bij ons hebben!" riep
mijn man.
En zoo kregen wij nog laat op den avond
Kerstgasten.
(Naar het Deensch),
dat de maretak wel bezit en waaraan ze
juist haar waarde met Kerstmis ontleent.
Met haar groene blad kan deze zelf kool
zuur uit de lucht opnemen en verwerken
en daardoor voor een deel zelf haar leven
in stand houden. Het is een half-parasiet,
als zoodanig te vergelijken met de ratelaar
en het katelblad, de gele en roode bloemen
van de lage weilanden, die door middel van
zuignapjes voedsel uit de wortels van an
dere planten halen.
In de folklore speelt de mistletoe van
oudsher een belangrijke rol. Zooals ver
schillende gebruiken door de oude Chris
tenpredikers uit de rellgieuse gewoonten
van de Germanen zijn overgenomen, zoo
wordt ook wel verondersteld, dat het ge-
bruik van de maretakken op Kerstmis zijn
oorsprong aan de natuurreligie van het
voorgeslacht zou ontleenen. De oude Druï
den. de Keltische priesters, vertelt Plinius
in zijn Naturalis Historia, sneden de heilige
en geneeskrachtige maretakken af, gehuld
in witte gewaden en gewapend met een
gouden sikkel, bij het feest van de Zonne
wende in de dagen als de kortste dag voor
bij was en de tijd weer was aangebroken
van het winnende licht.
Zoo zweeft over deze merkwaardige plan
ten de sfeer van oude legenden en wonde
re verhalen. Zoo mogen zij met hun win-
tersch groen ook ons bij de nadering van
Kerstmis getuigen van het leven zijn en
boden van het goddelijke licht, dat de ban
den van dood en duisternis overwint.
OOM UIT AMERIKA VERTELT VAN HET KERSTFEEST IN AMERIKA.