ZOO'N DOM EZELTJE!
EEN MISVERSTAND
Op een der weilanden, in de nabijheid
van een groote fabrieksstad, graasde de
ezel van molenaar de Wit. De molenaar
•had het dier den vorlgen dag gekocht van
een der boeren, die elke week zijn schapen
en ook wel eens kalfjes, op de groote
markt in de stad kwam verkoopen
't Ezeltje had dus in zijn leven niet veel
meer gezien dan ae boerderijen en de wei
landen van 't dorp, waar hij geboren was,
een rustig dorp, waar hij nooit andere
geluiden had gehoord dan het geloei der
koeien, het geblèr der schapen en het
ezelgebalk van Moeder Ezel. Ja. zelfs geen
auto-getoeter hoorde men op de zoo afge
legen boerderij van den beer, in wiens
stal hij geboren was.
't Was dan ook geen wonder, dat het
ezeltje eerst vreeselijik schrikte en daarna
met zijn wat domme ezelsoogen verbaasd
staarcl* naar den hoogen schoorsteen van
een der greote fabrieken, die niet ver van
het weiland stond. Want in dien schoor
steen zat beslist een groot dier, dat het
akelige geluid maakte, zoo juist door hem
gehoord.
Op ditzelfde oogenblik loeide weer de
fabrieks-sirene. ,,Daar brult dat leelijke
dier weer" dacht het ezeltje. Waarom
zou het toch zoo brullen? 't Heeft zeker
honger".
Een paard, dat dichtbij het ezeltje liep
te grazen en dus verstond, wat het eenigs-
zins angstig en heel zacht balkte, ant
woordde met zacht gehinnik: „neen,
vriendje het dier brult niet van den
honger; hij laat alleen zijn stem hooren
van vreugdehij is zoo blij
„Waarom is het dier blij?" vroeg het
ezeltje.
„Omdat de zon uit de donkere wolken
te voorschijn komt", hinnikte het paard,
nu óók heel luid. „En 't is hier de ge
woonte, dat wij, dieren als we de zon uit de
donkere wolken zien komen, haar met ge
juich begroeten".
't Paard hield veel van een grapje en,
wel begrijpende, dat het ezeltje dom was,
vond hij het wel aardig, hem voor den
mal te houden, 't Begon daarom weer te
hinniken alsof ook hij zijn vreugde ovei
liet verschijnen der zon wilde uiten.
Toen nu het ezeltje het geloei der sirene
nogmaals hoorde, begjreep hij, toch óók zijn
vreugde over het verschijnen der zon te
moeten toonen. Hij begon toen op eens
zóó luid te balken, dat alle dieren, die op
de nabij gelegen weilanden graasden,
kwamen aanloopen. Ja, zelfs de Waak
honden kwamen kijken, wat er toch op het
land van den molenaar gebeurde.
,,'t Is het ezeltje, dat zoo te keer gaat!"
blaften zij elkander toe. ,,'t Is zeker door
een zwerm wespen overvallen! We moeten
den molenaar waarschuwen.
Alle honden hieven toen zulk 'n akelig
gehuil aan, dat 'n paar boeren, die bezig
waren met een omgevallen hek te herstel
len. hun werk in den steek lieten en vlug
het weiland opliepen. Nog luider balkte
toen juist weer de ezel, terwijl de honden
weer opnieuw begonnen te huilen.
,,'t Is de nieuwe ezel van molenaar De
Wit", zei toen een der boeren, ,,'k Loop
er even heen om hem te waarschuwen,
't Dier is misschien ziek".
't Duurde toen niet lang of de molenaar
stond voor zijn ezel en bekeek en beklopte
het nog steeds balkende dier van alle kan
ten en daarna joeg hij de huilende hon
den over de greppel en gaf, met zijn stok,
het ezeltje een paar flinke tikken, waar
van het dier wellicht nog meer schrikte,
dan van het geloei der sirene, die reeds
lang zweeg. Want nauwelijks voelde het
de stokslagen op zijn ezelsrug, of hij
staakte zijn gebalk. En daarna keek hij
naar den stok in de hand van zijn meester
en dacht: „De klappen, met zoo'n stuk
hout, deden mijn rug wel pijn. En dat beest
dat straks zoo heel erg luid brulde, zal nu
óók wel klappen krijgen. Maar om zoo'n
groot beest te slaan, zal de molenaar wel
een boomstam moeten nemen en dan zal
het dier wel weer gaan brullen van pijn.
Neen. nooit begroet ik weer met vreugde
de zonWat doen de menschen toch
vreemd".
TANTE JOH.
(Nadruk verboden).
-o-
door
C. E. DE LILLE HOGERWAARD.
't Was de avond van 24 December en de
familie van Veen zat in de huiskamer.
Vader las de krant. Moeder legde de laat
ste hand aan een jurk van haar jongste
dochtertje. Jaap was In zijn meccano ver
diept. terwijl Mies en To een spelletje
halma deden.
Daar werd gebeld!
„Doe eens gauw open, Jaap! Het is zoo
koud!" zei Vader.
Maar Jaap, die op het oogenblik niets
zoo gewichtig vond als zijn groote spoor
brug. hie.ld zich Oost-Indisch doof.
„Jaap!" klonk het nu kortaf en de
jongen bedacht dat hli het vlugst weel
bij zijn meccano terug zou zijn, als hij
dadelijk ging. Hij stond dus op liep naar
de voordeur, deed open enzag
niets! Ja toch. daar stond een doos op
de stoep. Maar wie zou die gebracht heb
ben? Had-ie nou maar eerder opengedaan!
IJverig zochten Jaaps donkere oogen naar
weerszijden de straat af. maar hoe goed
hij ook keek van den brenger der doos
kon hij geen spoor ontdekken!
Moeder vond zeker, dat hij erg lang weg
bleef. Zij kwam ten minste eens kijken en
vroeg:
..Wat is er. Jaap?"
„Een doos!" antwoordde de jongen.
..Wie heeft die gebracht?"
..Dat weet ik niet. Moeder!"
..Heb ie dan niemand gezien?"
„Nee. Moeder. De doos stond op de stoep.
Ik begrijp er niets van!"
„Laten wij de doos binnen maar eens
openmaken", zei Moeder praktisch Mis
schien is er een briefje bü of worden wij
wijzer uit den inhoud".
Onder groote belangstelling werd de
doos 't was eigenlijk een houten kistje
nu onder de lamp opengemaakt. Tien
oogen tuurden naar hetzelfde voorwerp,
want Vader, die anders niet zou gauw van
zijn krant opkeek als hi.i in de buiten-
landsche politiek verdiept was keek even
gretig als de anderen.
„Ha! fijn! een kerstkrans!" juichte Mies.
„Die zal lekker smaken! Hoera!" kon
To niet nalaten te roepen.
,.'t Is een groote!' prees Jaap.
„Maar ik beerijo er niets van.
'k Heb toch niets besteld!" zei Moeder
weifelend, even naar Vader kijkend, of die
er misschien meer van wist. Vader hield
nu eenmaal van verrassingen. Misschien.
„O. hij is van Vader!" riep Mies blij uit,
den gedachtengang van haar moeder
volgend.
„Ik weet er werkelijk niets van!" ver
klaarde Vader met zóó'n onschuldig ge
zicht. dat allen hem wel gelooven moesten.
„Laten we 'm maar eens proeven!"
vond Jaap. die oo elk uur van den dag
waarschijnlijk ook van den nacht eten
kon en den heerlijk uitzienden kerst
krans stellig alle eer aangedaan zou
hebben.
„Nee. mannetje!" besliste Moeder. „We
snijden 'm niet aan. vóór we weten, of
hij werkelijk voor ons is".
.Als we daar maar ooit achter komen!"
zei Jaap met een zucht en hij keek zóó
ongelukkig, dat allen moesten lachen.
Moeder deed de doos weer dicht en vond
het maar het veiligst haar hoogst-eigen-
handig in den kelder te zetten
..'t Is natuurlijk een vergissing!" gaf
Vader als zijn meening te kennen.
„Als wij maar wisten waar de kerst
krans bezorgd moet worden!" zei Moeder.
„Wanneer hij niet opgehaald wordt, moe
ten wij den banketbakker om opheldering
vragen Hij is van Lagers".
,.'t Zou toch kunnen, dat hij voor ons
was!" vond To.
Ook Jaap en Mies wilden alle hoop nog
niet opgeven. Wie weet, wie hen met
Kerstmis eens had willen verrassen! 'tKon
natuurlijk wel en hun gedachten gingen
naar:
Ooms Hans die pas uit Indië gekomen
was en steeds allerlei verrassingen uit zijn
tasch of zijn zakken te voorschijn tooverde.
Tante Mia. Moeders vriendin, die altijd
precies wist. waarin je nu juist zin had.
Opa. die wel eens meer op een kerst
krans of een taart getrakteerd had.
Meneer Jonker, die beweerde, dat hij
zelf niet van zoetigheid hield en er daar
om anderen mee ..opknapte".
Mevrouw de Boer zelfs, waar net zoo'n
stelletje kinderen was als bij hen en uit
wier keuken altlid de heerlijkste verras
singen kwamen. Maar neen. dat kan niet.
wa-nt de doos kwam van Lagers!
Menschen genoeg, die den kerstkrans
gestuurd konden hebben. Ééntje had het
natuurlijk maar gedaan, doch hoe konden
ze uitvinden wie die ééne was. Je kon
toch niet op den man (of de vrouw) af
vragen: ..Hebt u ons soms een kerstkrans
gestuurd?"
Neen dat begrepen ze allen best. al was
het jammer, doodjammer: een heerlilken
kerstkrans in huls te hebben, waarvan ie
heelemaal niet proeven en waarnaar je
maar nauwelijks kijken mocht. Wat een
strop, dat ze geen telefoon hadden! Dan
konden ze Lagers onmiddellijk opbellen.
Nu was 't zoo'n eind loopen en 't sneeuwde
geducht, 't Leek wel een sneeuwstorm!
,,'k Wou dat-ie maar heelemaal niet
bezorgd was!" mopperde Jaap. wiens be
langstelling voor zijn brug geheel verdwe
nen was.
Moeder krees werkelijk medelijden met
haar drietal. Zij vond het evenwel het ver
standigst hen oo het ergste voor te be
reiden en zei:
„Ik denk dat de kerstkrans straks nog
we' teruggehaald zal worden"
Maar er kwam niemand om de doos en
het eeval werd hoe langer hoe raadsel
achtiger. tot.er e'ndelijk weer gebeld
werd.
De jeugd las al onder de wol en hoorde
niets van de bel. Vader sing eens kijken,
wie er was.
Een jongen, mlssclren een jaar ouder
dan Jaap nam beleefd zijn pet af en
vroeg:
„Neemt u me niet kwallik meneer, maar
Is hier soms een doos verkeerd bezorgd?"
Daar was dus de oplossing van het
raadsel!
En de jongen vertelde, dat hii Wim
Volkers heette en van zijn opgespaarde
zakgeld een kerstkrans voor zijn Moeder
bij Lagers besteld had Ze waren pas naast
de familie van Veen komen wonen. Hij
Wim was juist met zijn Vader en zijn
zusje uit geweest toen er een doos ge
bracht werd en teruggekomen op het
oogenblik dat Jaap haar wesgenomen
had en er mee naar binnen gegaan was.
Zijn Moeder die wat doof was had de
bel blijkbaar niet gehoord.
,,'t Is natuurlijk een misverstand!" voeg
de hii er aan toe. .De iongen had hem
tusschen de beide deuren in gezet en Jaap
kon niet weten, dat...."
„De doos voor de buren bestemd was!"
maakte meneer van Veen den zin af.
Intusschen had Moeder het bewuste
voorwerp weer uit den kelder gehaald en
kwam zij er al mee aan blij dat de kerst
krans terecht was al speet het haar na
tuurlijk geducht, dat de jeugd teleurge
steld zou zijn.
Terwijl hun buurman met zijn schat
huiswaarts keerde, zei zij dan ook tegen
Vader:
Wat een tegenvaller voor de kinderen!"
Op Kerstmorgen stond Wim Volkers
weer op de stoep bii de familie van Veen,
toen Jaap opendeed, en vroeg hij. geheim
zinnig lachend:
..Compliment van Moeder en of jullie
vanmoreen om elf uur allemaal een kopje
koff'e komt drinken?"
„Wij met ons drieën?" vrloeg Jaap ter
wijl hii naar binnen ging om te vragen,
of het mocht.
„En je Vader en Moeder ook!" riep Wim
hem nog achterna.
Mevrouw van Veen kwam zelf het ant
woord brengen en zei:
„Zeg maar aan je Moeder dat we alle
maal heel graag zullen komen".
En toen de familie van Veen dien mor
gen een kopje koffie bij de nieuwen buren
dronk, prijkte de kerstkrans op een groo-
ten schotel en werd gul rondgediend. Zoo
kregen allen er toch een stuk van!
,Wat een grappig misverstandzei
meneer Volkers. „Eerst scheen het. of we
den kerstkrans moesten missen en nu
heeft Jaap niet alleen een vriend, maar
onze Jetteke zelfs twee vriendinnetjes ge
vonden. Wat zoo'n kerstkrans al niet ver
mag!"
Allen waren van oordeel, dat het net
v/as. of zij elkaar al veel langer kenden.
Bij de familie van Veen was dit jaar geen
kerstboom, omdat Vader al eenigen tijd
zonder betrekking was en bii de familie
Volkers niet omdat zij pas verhuisd waren,
maar toch hadden de buurtjes gezellige
Kerstdagen.
En goede vrienden bleven ze!
(Nadruk verboden).