Koning Haakon van Noorwegen in Londen - Jubileum corps mariniers DE ONBUIGZAMEN 76»te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Bl»d FEUILLETON. J Oliver wilde ongeduldig de hal verlaten |war Rawlinson hield hem tegen en lonkte beide mannen tegelijkertijd, dat ze |j| eetkamer binnen zouden gaan. Hij lacht er Oliver ook heen. KONING HAAKON VAN NOORWEGEN (RECHTS) BIJ AAN- KOMST IN LONDEN waar hij door den hertog van Glou cester werd ontvangen. De koning zal de bijzettingsplechtig heden van 't stoffelijke overschot van prinses Victoria bijwonen. DE MARINIERS MAKEN ZICH GEREED voor de feestelijke herdenking van het 270-jarig bestaan van hetr corps, op Maandag a.s. Upka de zangers houden generale repetitie, rechts extra inspectie der kleeding. DE AGITATIE IN DE EGYPTISCHE HOOFDSTAD. Behalve van helmen is de politie in Cairo voorzien van schilden, teneinde beschut te zijn tegen het werpen "met steenen, e.d. OP HUN DOORREIS NAAR HET H00GE NOORDEN arr geerden op Schiphol de Kroonprins en Kroon prinses yan Zweden. DOOR HET SPRINGEN VAN EEN BUS VAN DE WATERLEIDING is in het straatdek van de Oosterkade in Rotterdam een groot gat ontstaan. Op den achtergrond het Witte Huis. LEDEN VAN DE NED. R00DE KRUIS-AMBULANCE NAAR ABE SS YN IE aaa de thee, aan boord van het m.s. ,,Kota Radja". War het Engelsch van J. S. FLETCHER door mr. H. J. H. ■Ui -Luistert u nu liever naar wat ze te ver ijlen hebben. Het kan immers van belang zei hij op overredenden toon. Oliver bedwong zich met moeite, hoewel hem aan te zien was, dat hij voortdu- stond te luisteren, of hij buiten nog SU hoorde aankomen. Onwillig keek hij aan. .-"ouwat is er dan?" vroeg hij «ommerig. ,,Ik wil over dien dam niets "Wen die dam kan voor mijn part. Mijnheer Carsdale", viel Bew hem in 'ede, „het is nog erger dan dat. Er is Jtiaag een moord gebeurd in de hoeve Miriam Scarpe!de vermoorde ligt 'log en het is een van de werklui vanl reservoir. En vanmorgen is Abe Hoy- op de hoeve geweest en ik geloof, dat - nog jn was, toen wij er binnen dron- maar in donker achteruit ontsnapt Jjt zijn. En Miriam Scarpe is ook van de -te weggegaan en.en.laat ik het jj'r ronduit zeggen, mijnheer.u hebt verkeerd gedaan met alle bewaking den dam weg te halen.... die lui zijn door het dolle heen en vannacht zal er nog een ramp gebeuren!" Oliver had als versuft toegeluisterd en wendde zich hulpbehoevend tot Rawlinson Ik kan mezelf niet voldoende uitdruk ken". zei hij. „Toe vertelt u even. „Enwanneer heb je die vrouw.die Miriam Scarpe zien weggaan?" vroeg hij aan Bew. „Vlak voor het vallen van de duisternis. Maar het was toch nog licht genoeg om haar ook op een afstand te herkennen". „En welke richting is ze ingeslagen?" Ze ging langs het boschje, dat tusschen de Reuzenpijlen en de vallei ligt. Daar neb ik haar uit het oog verloren", zei Bew. Rawlinson keek Oliver van terzijde aan. Hij voor zichzelf was er nu zeker van, dat Miriam Scarpe het kind moest ontvoerd hebben, maar hij durfde zijn overtuiging niet tegenover den zoo jammerlijk ge- kwelden man uitspreken. Maar Ravidge mengde zich onverwachts in het gesprek. „Wat dien kleinen jongen betreft, mijn heer Carsdale", zei hij bruusk, „als we re kening houden met alles, wat bekend is, en bedenken, dat zij zich op u willen wre ken, dan zou ik zoo zeggen, dat Abe Hoy- land en die oude vrouw het kind gestolen moeten hebben. Als we den jongen willen vinden, dan moeten we naar die twee zoe ken, mijnheer!" „Juist, dat is de zaak!" stemde Bew in. „En er zijn op de heide aan deze zijde van de vallei plekjes genoeg, waar al het zoe ken in donker toch geen steek helpt We zullen moeten wachten, tot het dag is, mijnheer Carsdale!" Oliver hief de handen wanhopig op en liet zich in een s'toel neervallen. „Wraak!" riep hij uit. „Zouden ze hun v/raak willen koelen aan dat onschuldige kind? Och. ik wou maar. Rawlinson had zich tot den boschwach ter gewend. „Kun je nog niet iets aangeven, wat we zouden kunnen doen? Weet je geen plek, waar ze eens heel in het bijzonder zoeken kunnen?" vroeg hij. „Neen, mijnheer", antwoordde Ravidge hoofdschuddend. „Het is net als Naylor zooeven al zeihet zit hier vol gaten en holen, waar je in donker niet zoeken kunt. Maarwilt u misschien even meegaan.... buiten de kamer?" Rawlinson volgde hem en Bew in de hal en sloot de deur achter zich. „Ik zeg dit liever niet, waar mijnheer bij is, meneer Rawlinson", fluisterde de bosch wachter, „maar ais dat kind in handen van Miriam Scarpe en Hoyland gevallen is, dan ziet het er leelijk uit. Aan uw spraak te ooideelen bent u uit het zuiden des lands en u kent de lui in het noorden zoo niet. De oude heer daar", vervolgde hij met een knikje naar de eetkamer, „heeft tegenover die twee menschen iets ge daan, wat ze hem nooit zullen vergeven en ze zullen hun best doen, om zich te wre ken! Als ze hem kunnen treffen op zijn teerste plekjedoor middel van dat kind Een plotseling lawaai buiten de hal deed de drie mannen opkijken. Een auto was de laan komen opstuiven; er zaten politie agenten in Een inspecteur sprong er uit en haastte zich de hal in en tegelijkertijd kwam Oliver de eetkamer uitsnellen: „Nieuws?" vroeg hij. „Is de politie daar? En Maar de inspecteur wees op de beide mannen, die naast Rawlinson stonden. „Ik moet een woordje met die twee spre ken, mijnheer Carsdale. Het meerendeel van mijn mannen is op de hei aan het zoeken, maar ik hoorde, dat Bew de hoeve bewaakt heeft. Zeg, verdenk je Hoyland er van met dit zaakje iets te maken te hebben?" vroeg hij aan Bew. „Ik heb hoo- ren zeggen, dat je hem vanmorgen op de hoeve gezien hebt". „Jaen ik had niet gedacht, dat het hem ooit gèlukken zou er vandaan te komen!" antwoordde Bew doodnuchter. „Maar hij is me ontsnapt!" „Dat heb je mis, man! Abe Hoyland is den heelen dag in Halfirth geweest, den kelijk voor zaken, in alle geval zoo open lijk mogelijk. Ik heb hem zelf in den voormiddag gesproken en een van mijn mannen zag hem nog om een uur of vijf. Hij zou zich niet zoo openlijk durven ver- toonen, als hij met dit geval iets te maken had. Het is alleen die vrouw Scarpeen ze heeft iemand anders, die haar helpt. Weet u, wat ik er van denk, mijnheer Carsdale?" „Ik wil alles graag weten, wat er toe leiden kan om dat kind gezond en wel terug te krijgen", antwoordde Oliver. „Anders niet!" „Wat is uw meening?" vroeg Rawlinson. „Naar mijn meening, mijnheer, zit die vrouw achter den aanslag op dat reser voir, Eerst in den namiddag heb ik iets heel bijzonders gehoord. Ze heeft groote bedragen van haar bank opgenomen in de laatste dagen en een van de werklui bij de waterwerken heeft in den laatsten tijd meer geld verteerd, dan hij kan verdiend hebben. En, als zij het werkelijk is, die dat kind heeft ontvoerd, dan heeft ze dat alleen gedaan, om de aandacht van den dam af te leiden. Zij wist. dat de kleine jongen vaak op de heide uit rijden ging en daar heeft ze gebruik van gemaakt en hem ontvoerd, om aller opmerkzaamheid op dat gestolen kind te richten. En daar om, mijnheer Carsdale, moeten we uw menschen zoo gauw mogelijk terug heb ben bij het reservoir om te waken als een aanslag vannacht zou gelukken, dan zouden we morgen honderden en honder den dooden in Halfirth te betreuren heb ben. Die vrouwof haar helper heeft vandaag al één man vermoord we moeten nog niet meer dooden krijgen!" Oliver's gelaat was onder het spreken van den inspecteur hoe langer hoe meer betrokken en nu maakte hy opeens een bevelend gebaar met al zijn oude onver zettelijkheid. „Ik wil dat kind terug hebben, voordat ik ergens anders aan denk! Ik roep geen enkele van mijn mannen terug! Laat de gemeenteraad voor zijn eigen boeltje zor gen! Ik geef mijn menschen niet af!" Hij keerde in de eetzaal terug en wenkte Rawlinson hem te volgen, maar voordat; deze daaraan gevolg kon geven, reed een andere auto vliegensvlug de oprijlaan in. Louis Carsdale sprong er uit en holde de stoep op, gevolgd door zijn vrouw. Hij had een prachtigen grooten hond aan een riem bij zich een prachtexemplaar van een bloedhond. Allen keken hem ver wonderd aan. „De hond van Craddock!" zei Bew op gelucht. „Drommels, dat is een ver standige zet van u, mijnheer Louis! Waarom hebben we daar niet eerder aan gedacht?" .(Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5