Feest der Catherinettes - Parade voor den Negus DE ONBUIGZAMEN 76,te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. DER traditie getrouw leggen de Parijsche Catherinettes bloemen bij Ehet beeld van haar schuts- patrone St. Catherine. PRINS STARHEMBERG SPREEKT TOT OOSTENR1JKSCHE ARBEIDERS - tijdens een massabebooging jn, Leoben (Stiermarken) aan de marechaussee en gemeen te-p o l1tie van oss werden door den procureur-generaal van het ge^ rechtshof in 's-Hertogenbosch, mr. E. L. N. H. baron Speyart van Woerden, ónderscheidingen uitgereikt. Het uitredkoö der onderscheidingen aan de moedige speurders. als nieuw raadhuis voor vught - dienen de groote villa op het landgoed ,,Leeuwenstein". de keizer van abessynie - inspecteert in tegenwoordigheid van zijn beide zoons en den gene- ralen staf, een nieuw regiment. huwelijk in de filmwereld. Paula Wessely trad in het huwelijk met den Oostenrijk- schen filmacteur Attila Hörbiger. het materiaal voor de ambulance naar abessïnie wordt van het hoofdgebouw van het Roode Kruis in de residentie, per auto overgebracht naar Rotterdam, om ingescheept te worden in het iu;s. ,,Kota Radja" met bestemming Djibouti. tia? ljet Engelsch van J- S. FLETCHER door mx. H. J. H. HOOFDSTUK XIX. Weer in zijn oude doen! h de weelderige kamer, door miss Benia "W hem in orde gebracht, sliep Rawlin- J111 rustig door, totdat hij om half acht ™or een der dienstboden gewekt werd. Bij herinnering aan wat er den vorlgen hond gebeurd was, trok hij haastig zijn ''•'Mijnen open, vreezend een donkere ï®t en stroomenden regen te zullen zien. ■hor het was een stralende morgen en *teden in den tuin, gekleed en verzorgd ~f' rijn gewone keurigheid, stond Oliver Rmoedelijk met zijn tuinman te praten, Jjw er geen vuiltje aan de lucht was. Winson gevoelde onwillekeurig bewon ing voor zijn gastheer. Hij kleedde zich ijjj aan en voegde zich bij Oliver in den I f,^!orean.morgenriep Oliver vrien- I met uitgestoken hand naar hem l?*omende. „Goed geslapen? Het ziet er Hiïorgen heel wat beter uit, niet?" ver- I met welbehagen naar de iraske lucht kijkende en de frissche l/01 opsnuivende. „Louis zei gisteren al. It!er Wa storm zou komen Hij heeft ■J? goeden kijk op het weer. zooals de hste lui jjjer op de heide". „En.het gevaar?" vroeg Rawlinson, met een blik in de richting van het wa terreservoir. „U hebt zeker al berichten gehad?" „Ik ben er, toen het nog schemer was, al heeri geweest..:, twee uur geleden", antwoordde Oliver. „Crabtree zei, dat voor zoover hij wist, er in den nacht geen verdere schade is aangericht. Maar van middag komen die ingenieurs. Gisteren avond was ik er echt door van streek", vervolgde hij, den arm van zijn gast ne mend op het hooren van de bel voor het ontbijt. „Maar nu ben ik er weer boven opalhoewel ik slecht geslapen heb. Maar ik heb de zaak nog eens rustig over dacht en ben van plan de leiding zelf in handen te nemenBulten Washington en het heele bestuur van de waterwerken om. Ik stel niet te veel vertrouwen in zulke besturen.ik zal het-zaakje wel zelf op knappen op mijn manier. Zoo lang ik maar iets tegenover me heb, dat ik kan aanraken, dan ben ik nergens bang voor, reken maar!" „Maar weet u dan nu. wat of wie u te genover u hebt?" vroeg Rawlinson. „Ik ben er vrij zeker van", antwoordde Oliver met een grimmig lachje. „Maar we zullen zien. Vanavond kan ik u denkelijk meer vertellen". Na het ontbijt stond zijn auto al voor en samen met zijn gast reed Oliver naar Halfirth, waar hij Rawlinson, die in een naburige stad zaken wilde doen, aan het station afzette. En inplaats van volgens gewoonte naar zijn fabriek te rijden, gaf Oliver zijn chauffeur order naar het andere stadsdeel te rijden, waar Louis de werkplaats had, waar hij aan zijn uitvin ding bezig was. Midden tufschen arbeiderswoningej} ep fabrieken in een zijstraat lag die werk plaats. Naderbij komend, zag Oliver, dat Louis aan het verbouwen was geweest en dat er nu op de plek van de oude gebou wen een nieuw, vierkant gebouw stond met massieve muren, dat blijkbaar zijn licht alleen van boven ontving en slechts één ingang had, die met een zware ijze ren deur was afgesloten. Oliver drukte op de electrische bel naast die deur. Even later gleed gerulschloos een luikje open en keken een paar heldere oogen hem onder zoekend aan, voordat de deur geopend werd. Oliver ging naar binnen en zag Naylor Bew voor zich staan. Hij was het factotum van Louis, een rossige gespierde, lenige man van een jaar of dertig met een schrander uiterlijk en verstandige oogen. „Nou, lk moet zeggen, beste jongen, dat jullie blijkbaar hier geen menschen bin nenlaten, als Je niet eerst goed weet, wie het zijn!" zei Oliver lachend. „Wanneer Is het zaakje hier zoo verbouwd?" Naylor Bew sloot lachend de geluidloos draaiende deur. „O, dat is al een jaar of twee geleden, mijnheer Carsdale. We moesten er niets van hebben, dat de lui hier maar in en uit konden loopen, zooals ze zin had den. we hebben hier geheimen, niet waar?" „En daar weet jij natuurlijk alles van af, is het niet zoo?" vroeg Oliver, den man nauwkeurig opnemend. „Nou. nog niet alles", antwoordde Bew. .Mijnheer houdt er enkele nog heelemaal voor zichzelf: Er is hier een plek. waar ik nog nooit geweest ben", ver volgde hij. op een andere ijzeren deur wijzend, die naar een binnenvertrek voer de „Ik geloof, dat de koning zelf er nog niet binden zou mogen -kragen!" „Zeg, waar is hij?" vroeg Oliver, rond kijkend naar de verschillende opgestelde machines, draaibanken en verdere werk tuigen. „Ik had afgesproken dat we elkan der vanmorgen hier zouden treffen!" „Hij zal zoo dadelijk wel hier zijn", ant woordde Bew, een schetsteeekening, die op een werkbank lag, opnemende, hoewel zijn scherpe oogen Oliver voortdurend gadesloegen. „Ik meen, dat u ook een en ander met mij wilde bespreken, nietwaar mijnheer Carsdale?" „Ik zou wel eens graag willen weten waar en hoe je aan het nieuwtje bent ge komen, dat je gisterenavond tegen mijn zoon verteld hebt", zei Oliver, recht op den man af. „Je weet ook wel, dat het van heel groot belang is, niet?" „Ja, ik weet er alles van", antwoordde Bew. „Maar ik ben niet van plan te ver tellen van wien ik het heb. U bent nu ge waarschuwd, mijnheer Carsdale..nu ligt het aan u om voor uzelf te zorgen". Oliver klopte Bew op zijn schouder. „Ik heb wel iemand op het oog", zei hij. „En jij?" „Ja.ik ook", antwoordde Bew met een lachje. „Dat is het werk van Abe Hoy- land. mijnheer! Die wacht al jaren op een gelegenheid om u te pakken te krijgen!" „De zaak isBewde zaak is waar hij heeft zitten wachten! Ik heb namelijk hooren zeggen, dat ze hem al dien tijd in Halfirth niet meer gezien hebben". Voordat Bew antwoord geven kon, werd een sleutel in de voordeur gestoken en kwam Louis Carsdale binnen. Hij knikte zijn vader kampjesstoe. „Ik zeg daar juist tegen Bew. dat de zaak hierom gaat waar Abe Hoyland zit", zei Oliver met een even nuchter knikje. „Dat is het eerste, waarmede we rekening hebben te houden". Louis trok zijn jas uit en hing hem op, gooide zijn hoed op een bank en streek met de vingers door zijn dikke haar. „Vanmorgen al bij den dam geweest?" vroeg hij kortweg. „Natuurlijk!" antwoordde Oliver. „En alles is, naar het schijnt, in orde. Ik zal er vanmiddag weer heen gaan, om die inge nieurs te spreken. Maar nu dit geval?" Louis keek Bew aan. „Is er naar jouw meening iemand in Halfirth. die weet waar Abe Hoyland zijn kan, Naylor?" vroeg hij. „Neen, ik weet wel zeker van niet", ant woordde Bew. „Toen zijn oude moeder dood was, heeft hij zijn heele boeltje ver kocht en is heengegaanniemand weet waarheen. Maarwe kunnen hem wel vinden!" „Daar twijfel lk aan", zei Louis. „Wie zou dat moeten doen?" Bew gaf Oliver een knipoogje. „Ik zal hem vindenals ik er op dracht toe krijg", antwoordde hij. Vader en zoon keken elkaar aan en Oli ver klopte den werkman op zijn schouder. „Als je het doet, dan zal dat geen ver loren dag voor je zijn, beste jongen", riep hu uit. „Hij is de man, dien we hebben moeten". „Maar er komt nog iets bij", bemerkte Louis „Denkelijk zijn er nog anderen bij betrokken". „Jabest mogelijk", zei Oliver. „Maar zeg eens. Bew wat denk jij dan te gaan doen?" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5