fato bij Pijnacker door trein gegrepen - Opening Carnegie-tentoonstelling
DE ONBUIGZAMEN
76sfe Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
ym
FEUILLETON.
DE ZESDE OVERSPANNING VAN DE MOERDIJKBRUG -
nadert op de werf van Penn ©n Bauduin te Dordrecht haaj* vol
tooiing. Reeds is men bezig met den bouw van de volgende. Li&kfl
de zesde, rechts de zevende overspanning.
bft
WAT ER OVER BLEEF VAN DE A F TO
wel,ke gisteren op den overweg bij het
station Pijnacker door de spoorboomen
peed en door een trein uit Rotterdam
werd gegrepen. De bestuurster van de
auto werd (hierbij gedood.
DE HERDENKING VAN DEN HONDERDSTEN GEBOORTEDAG - van den stichter van het
Vredespaleis, Andrew Carnegie. Bij de opening van de Carnegie-tentoonstelling in het Vredespaleis,
v.l.n.r. prof. Francois, mr. S. J. R. de Monchy, minister de Graeff, mevr. Hurst,
dr. ter Meulen en jhr. Snouck Hurgronje.
IN DEN NACHT VAN ZONDAG OP
MAANDAG werd door inbrekers de
brandkast van het Rembrandt-theater in
Amsterdam opengescheurd, 5000 werd
buitgemaakt.
DE PSYCHIATRISCHE INRICHTING „VOORBURG" TE TIGHT BESTAAT 50 JAAR. De
herdenking hiervan, werd o.m. bijgewoond door den minister van Binnenlandsche Zaken,
mr. J. A. de Wilde, (vierde van links).
DE IN nET BUITENLAND WONENDE ITALIANEN HEBBEN
VRIJWILLIGERS-CORPSEN GEVORMD voor den dienst U
Oost-Afrika. Een der corpsen, ,,Tevere" genaaj&d, bij een
marsch door Rome.
taai het Engelsch van J. S. FLETCHER
door mr. H. J. H.
140)
Oliver luisterde zonder iets te zeggen,
I vant hij wist maar al te goed, dat zijn
I Jwn de waarheid sprak. En, voor het eerst
113 rijn heele leven, voelde hij zich mach-
Iv»os. Al zijn werk.... al zijn plan-
l'fi.... al zijn luchtkasteelenalles en
Ies was overgeleverd aan den willekeur
I "n een wraakzuchtigen man, die in het
I Ifrt)orgene werkte.
I >,We moeten hem in handen zien te krij-
liEJ De politie
«nils schudde het hoofd.
Wies goed. en welmaar waar is
pi?" vroeg hij met een veelzeggenden blik.
I ilen heeft Abe Hoyland in langen tijd
pel in Halfirth gezien. Na den dood van
p» oude moeder heeft hij zijn huis weer
I -fsocht en is weggegaan.en niemand
I '*1, waarheenDat weet ik allemaal heel
ger. ik hoor dat van BewNaylor
17 is een groote kletsmeier en ik
l^het wel. zoo wat nieuwtjes uit de stad
l^hem te hooren. Ik liet hem maar pra-
J®. terwijl we samen aan het werk zijn
pEoodoende hoor ik heel veel En zoo
17' de zaak nu. ziet u? Hoyland zullen
l''TO0 gemakkelijk nog niet te pakken
1
1 Jja.at". merkte Oliver op. „Als dit zijn
■pk is geweest. dan moet hij toch in de
17' zijn, Louis?"
imaar zoek hem naar eens Itler op
de helde en in de moerassen! Een heel
detachement politie zou hem niet kunnen
vinden, al zochten ze ook dagen lang. U
kent hier de heide toch ook wel. en
dan een man, die de streek kent, zooals
hijNou?"
„Tja, maar.wat moeten we dan
doen? vroeg Oliver. „Het is zoo'n afschu
welijk dreigend iets! -Van alles en nog
wat. ja, wat heb ik niet aan dat
nieuwe huis besteed.en dan te moeten
denken, dat zoo'n kerelenkel uit
wraakzucht
Louis stond op en maakte aanstalten om
heen te gaan.
„Ik moet weg", zei hij. „Ik kan u slechts
één ding aanraden. Als ik u was, dan zou
lk er geen woord over sprekenover
wat wij nu samen besproken hebben
tegen geen mensohzeker niet tegen
Washington, ook niet tegen Crabtree
allerminst tegen de politie. Als u morgen
ochtend even bij me aanloopt in mijn
werkplaats, dan zullen we zien, wat Bew
kan doen om Hoyland op het spoor te ko
men. Bew is een handige kerel en kan
goed zijn mond houden, als het noodig is.
Laten we probeeren Hoyland op te spo
ren. als we kunnen!"
„Je zou beter doen met vannacht hier
te blijven, Louis", zei Oliver. „Het is ge
woonweg hondenweer".
„Neen", antwoordde Louis. „Ik heb mijn
auto in uw garage staan en ik ben met
twintig minuten thuis. Doet u de moeite
maar niet om me uit te laten".
Maar Oliver liep toch met zijn zoon mee
naar de deur. die tot de garage toegang
gaf en deed die voor hem open.
„Nou. ik ben in elk geval blij, dat je ge
komen bent, Louis", zei hij, opzij gaande
om hem door te laten. En dan voegde hij
er, een beetje onwennig, aan toe: „Je
vrouw maalst het, hoop ik, txxsh goed?"
„O, die maakt het best, dank u", zei
Louis bijna onverschillig. „Het zal met
den storm nog wel losloopen", vervolgde
hij, buiten de garage naar de lucht kij
kend. „De wind is wat gaan liggen en ge
draaid ook. Met een paar uur is het blad
stil. Nou... dan tot morgenochtend na
het ontbijt.... in mijn werkplaats!"
„Goedtusschen negen en tien!" zei
Oliver.
Zoodra Louis weg was, keerde Oliver
naar zijn werkkamer terug en bleef daar
geruimen tijd voor den haard staan, diep
in gedachten verzonken.
Hij voelde, dat Louis gelijk had. Hoy
land, dat was de man, die het gevaar ver
oorzaakte! Hij herinnerde zich nu, als
den dag van gisteren, wat Hoyland gezegd
had, hoe hij hem had aangekeken, en
hoe zijn houding was geweest op den dag,
dat hij hem was komen zeggen, dat hij
met zijn ouden vader en moeder het
huisje verlaten moest. Hij was een som
bere, gevaarlijke kerelhij had hem
niet zoo tegen zich in het harnas moeten
jagen! Want, zooals de zaken nu stonden,
had Hoyland hem volkomen in zijn macht
en hij was er den man niet naar, om zijn
vreeselijke wraakplannen te laten varen.
Oliver wist goed genoeg, dat hij een be
kwaam werktuigkundige waseen man
met een vrij algemeene ontwikkeling en
technisch goed onderlegd. Als Hoyland uit
wraak besloten had om den dam te doen
springen, dan zou hij dat vast en zeker
doorzetten. Ditmaal was het hem nog
mislukt.maar hij zou het niet op
geven.
Maar Olivers werkzame geest zocht naar
een uitweg. Het was ook mogelijk, dat
Hoyland hem alleen angst wilde aan
jagen dat hij hem in benauwdheid
wilde laten zittendat hij hem wilde
laten voelep, 4a,t hem ieder aogejrbük ge
vaar dreigde. Daar was Hoyland toe in
staat. hij had er verbeeldingskracht
genoeg voor. hij zou inwendig kunnen
genieten van de gedachte, dat Oliver nu
voortdurend in zorg en angst leefde. Maar
ook hij was een man, die in staat was
toch op het laatste den genadeslag te
geven.
Langen tijd stond hij daar den toestand
van alle zijden te bekijken en te over
wegen. Het was in huis stil geworden: zijn
zuster en schoondochter waren al naar
bed en de bedienden ook; een doodsche
stilte heerschte door het heele huis, toen
hy zijn gewone ronde ging doen om alles
te grendelen en te sluiten. Maar buiten
huilde de wind toch nog en kletterde de
regen tegen de vensters. Louis mocht dan
geiyk hebben, dat het weer zou omslaan,
maar de wind was toch nog aan den hoo-
gen kant en de regen stroomde nog
steeds.... en Oliver dacht telkens weer
met angst aan de wijde wateroppervlakte
achter den beschadigden dam. Als de gol
ven, door den wind opgezweept, over den
dam zouden slaan en het water in die
scheur zou binnendringen.
Eindeiyk ging hy toch naar zijn slaap
kamer, maar inplaats van naar bed te
gaan, liep hy door naar zyn kleedkamer,
trok een waterdichten regenjas aan en
knoopte die stevig om zijn hals dicht. Hij
zette een zuidwester op, die hy wel eens
gebruikte als hij naar zee ging en trok
dien vast om zijn kin Daarna begaf hy
zich naar een uitzichttoren, die aan het
uiteinde van dien vleugel van zyn huis
stond. Hy klom in donker de wenteltrap
op, duwde een luik boven zyn hoofd open
en klom op het dak van den toren Bo
venop stond een stevige vlaggestok. Hy
sloeg er zyn arm omheen en aldus ge
steund staarde hy de verte in, door den
regeo en de duisternis tieen.
Op heldere dagen kon Oliver van dia
hoogte af heel den omtrek overzien. De
toren was ruim twintig meter hoog en de
oppervlakte van het reservoir was van
daaruit heel goed zichtbaar. Maar nu was
het zoo donker, dat hy niets kon onder
scheiden. En toch keek hy met alle In
spanning In het rond, al wist hy zelf
eigeniyk niet. wat hy zou kunnen zien. Hij
luisterde en keek in de richting van den
dam. Maar na langen tyd vruchteloos ge
keken te hebben, wendde hy zyn blikken
in een andere richting ,de heide over en
toen zag hy, heel ver weg, een flauwe
lichtschemering, die, dat wist hy, uit het
raam van het huis, waarin de oude vrouw
Scarpe nog steeds woonde, moest komen.
Miriam was dus midden in den nacht nog
wakker en op! En opeens schoten hem
hare dreigende woorden te binnen, die ze
nog zoo kort geleden, tot schrik van Raw-
linson, tegen hem gezegd had:
„Je zult er nooit wonen, Carsdale!
Bouwbouw zooveel als je wilt, Cars
dale er In wonen zul je nooit!"
Tenslotte ging hy, huiverend van kou,
omlaag. Maar hij kon niet slapen en lag
uren achtereen te luisteren naar wind en
regen, zich afvragend, hoe het met den
dam zou staan. Met al zyn weelde en rijk
dom was hy toch weerloos tegen de krach
ten van wina en water. En hy voelde zich
machteloos als een veertje in den storm
wind.
Tegen den morgen sliep hy eindeiyk in.
En plotseling schrok hij wakker, sprong
uit bed en trok zijn gordijnen open. Een
diepe zucht van verlichting ontsnapte
hem. Louis had gelyk gehad. De storm was
geluwd en over de purperen heide en de
wijde moerasgronden scheen in goeden
gloed een stralende herfstzon.
.(Wordt vervolgd).