Prinses Juliana in Apeldoorn - Het proces te Aix en Provence DE ONBUIGZAMEN 76*te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. ÏBINSES JULIANA BRACHT EEN BEZOEK aan het paedagogium voor jeugdige patiënten der psychiatrische inrichting „het Apeldoornsche boscb" in Apeldoorn. De Prinses waijd rond geleid door den directeur-geneesheer, dr. J. Kat. 8TUDENTENJ00L. De ,,pseudo-burgemeester van Wageningen" vergezeld van zijn wet houders yoltrekt de plechtige handeling, welke vereischt is, bij de traditioneele voetbalmatch tusschen Wageningsche studenten en bewoners van de Ommelanden" en welke bestaat in het ontsluiten van een denkbeeldige poort met een eveneens denkbeeldig en sleutel. „GERTHA" DE VEELBESPROKEN LEEUWIN IN HAAR NIEUWE HOME in de roof dierengalerij van, den Dierentuin in de residentie. Zooals men weet lag het in de bedoeling het dier, dat in een woonwagenkamp bij Halfweg verbleef, en dreigde te verhongeren, af te maken. ADMIRAAL JELLICOE de bevel- DE TOTAAL VERNIELDE AUTO welke te Heesch bij Oss tegen een' hebber der Engelsche vloot in den slag parkeerende vrachtauto opbotste, waarbij twee personen wer.dejl g€£U#*i bij Jutland, is in Londen 'overleden,, en twee zwaar gewond. De jury in het proces tegen de moordenaars van Koning Alexander, dat in Aix en Provence plaats vindt. "aar het Engelsch van J. S. FLETCHER door mr. H. J. H. K> ...Er komt storm!.... als het vanavond •W Is, dan toch zeker morgen! En.als j* een scheur ln den dam zou zijn.en Je werd eens wijderen er kwam dan *™n.... met een vinnigen wind uit het 'Men.. ..goede genade, wat zou er dan "urnen gebeuren?" ..Het is nergens goed voor zorgen te ma- voordat het hard noodig is", zei Jtn. „Misschien is het heelemaal niets. U «eet er aan denken, dat ik u alleen uit 'ooizorg ben komen waarschuwen!" Jfet gekke ls, dat we er niets van ge- rj™ hebben van dien hoofdopzichter!" JjB&de Oliver. „Waarom heeft hij het me jet laten weten, toen ik op het raadhuis SS Het is toch zeker zijn plicht om da- rjj» te waarschuwen, als er met het esen-oir iets niet in orde is? Maar we het zoo dadelijk wel te hooren Johnson, die door de hooge hei voort- «eterde, met de groote gestalte van Oli- voor zich en Loflis achter hem aan, «wonderde zich er ieder oogenblik over, J" zijn gids met zulk een snelheid en tori in donker vooruit kwam. Het «at ze volgden, was niet meer dan .jMal, kronkelend schapenpad, nu eens O», U?6 dalend, dan weer stijgend. Maar «er jjep zonder eealge a^raeür^? dpor, totdat hij opeens stil stond en met de hand naar een groote zwarte massa wees, waarop nu en dan heel even een bewegend lichtje zichtbaar werd. „Daar loopt iemand op den dam met een lantaarn", zei hij. „Kom mee.daar gaan we naar toe!" Ze gingen een helling af en toen kwa men nog een paar dingen in het gezicht. Hechts schenen de verlichte ramen van een huis door de duisternis. En in dat zwakke licht zagen ze flauw den hoofdweg als een witte streep. Even later hadden ze dien bereikt, staken hem dwars over en kwamen door een poort op een anderen weg, die boven over den breeden dam liep. Het licht, dat ze gezien hadden, kwam op en neer dansend naar hen toe en Oliver bleef staan. „Dat zal denkelijk Crabtree, de opzich ter wel zijn", zei hij. „Laten we hier maar even op hem wachten. Tot nog toe is er in elk geval niets verdachts te hooren." „En dat plassen van water dan?" vroeg Rawlinson. „Dat zijn overloopen", antwoordde Oli ver. „Zoo hebben we er een aan eiken kant van den damdie loozen het overtollige water. Het reservoir ls dus blijkbaar boordevol. Maar we zullen bin nenkort wel meer te weten komen. Hé daarCrabtree ben jij het?" riep hij, toen het licht steeds meer naderde. „Kom dan dezen kant uit!" Uit het donker kwam een man naar hen toe en hief zijn lantaarn zoo op, dat hij zien kon, wie er voor hem stonden. Hij liet hem echter spoedig dalen en zei op een toon van groote verwondering: „Bent u daar, miinheer Carsdale? Goe den avond heeren!" Oliver liet geen tijd verloren gaan. Hij liep terstond op den hoofdopzichter \ae es Klopte iiem op den schouder. „Hoor eens", zei hij. „Wat is er aan de hand? Is er gevaar?" „Wie zegt, dat er gevaar is?" vroeg de opzichter. „Hebt u dan iets gehoord?" „Ja", antwoordde Oliver. „Een van je werklui heeft zijn mond voorbij gepraat. zoogenaamd in het geheim. Kom er nu maar mee voor den dag, Crabtree. Als er iets niet in orde is, waarom is het dan niet gerapporteerd?" Crabtree aarzelde, hief zijn lantaarn nog eens op en keek naar Rawlinson. „Wie is die meneer?" vroeg hij. „Een van m'n vrienden", antwoordde Oliver norsch. „Dat is wel in orde. Nou dannog 's.... wat is er?" De hoofdopzichter toonde nog steeds niet veel zin om iets te vertellen. Einde lijk begon hij naar het uiteinde van den dam te loopen. „U moest liever even mee naar huis komen, mijnheer Carsdale", zei hij. „Het is nog al ingewikkeld om uit te leggen. Er isof beterer was iets niet in den haak, maar werkelijk, ik weet het zelf niet precies en ik kan het niet met zeker heid vinden." HOOFDSTUK XVII. De onzichtbare hand. Over den kruin van den dijk gingen de vier mannen verder, staken dan den hoofdweg over en hepen voort in een be klemmend stilzwijgen, maar Rawlinson hoorde Oliver een paar maai diep zuchten en hij begreep, waar hij over liep te den ken. Als die massa water door den zwaren aarden dam heen zou breken, dan was de ramp niet te overzien en zou de akelige voorspelling van Miriam Scarpe vervuld wordenhet groote, nieuwe huis, dat de üifca lafeütaut met zooveel Kasten bed laten bouwen, zou als een stuk drijfhout worden weggespoeld. Met een sleutel opende de opzichter het hek van zijn tuin en terwijl hij het licht van zijn lantaarn op het pad, dat naar de huisdeur voerde, liet schijnen, bleef hij aandachtig staan luisteren. „Daar komt iemand te paard de stad uitgereden", zei hij. „Dat zal meneer Washington wel zijn Ik verwacht hem al den heelen avond". „Dat is de voorzitter van het comité voor de waterwerken hier", merkte Oliver half fluisterend op tot Rawlinson. „Dus die weet er dan toch al wat van af.... Crabtree?" wendde hij zich opeens tot den opzichter en vroeg bevelend: „Wat dan? Waarom heb je aan anderen niets laten wetenaan mij bijvoorbeeld?" Crabtree gaf niet terstond antwoord. Luisterend bleef hij staan wachten, tot de ruiter nader kwam en ten slotte de laatste kromming van den weg inreed. „Ik heb voor alles mijn orders, mijnheer Carsdale," zei hij eindelijk. „U moest dat dus liever aan mijnheer Washington vra gen. Hij heeft van vanmorgen zes uur at alles geweten, wat er te weten viel en hij heeft strikt bevel gegeven, dat er geen woord tegen wien ook mocht worden uit gelaten. Als een van de werklui toch zijn neus voorbij praat heeftnou, dan zal hem dat zijn baantje wel kosten.als ik er tenminste achter kom, wie het is. Wat er gebeurd is, mag niet ruchtbaar wor dendat zal mijnheer Washington u zoo dadelijk wel heel duidelijk maken." Intusschen was de ruiter naderbij geko men en voordat Oliver nog iets verder tegen den opzichter zeggen kon, was hij uit den zadel gesprongen. Het was een jonge, lenige man met een verstandig uiterlijk, die de metgezellen van Crabtee onderzoekend opnam en niet met huri ge- zeJachgp ia sta achjK scèssb te süa, „Zoomijnheer Carsdale!" zei hij. „Hebt u iets hooren verluiden soms? Ik had anders orders gegeven, nietwaar, Crabtree. „Ik kan er niets aan doen, mijnheer", viel de jonge opzichter hem in de rede. „Ik heb ook heel strikte orders gegeven heb het iederen man op het werk goed ingeprent! Maar toch schijnt de een of ander iets losgelaten te hebben en „Als u het weten wilt, meneer Washing ton", zei Louis, tusschenbeiden komend. „Ik heb het nieuws aan mijn vader ver teld. Mijn knecht Bew had het gehoord.. van wien komt er nu minder op aan. Zulke dingen laten zich nu eenmaal niet stil houden. En omdat vader met zijn huis in de vallei er nog al eenig belang bij heeft, nietwaar?daarom". Oliver drong zichzelf naar voren. „Kom nou! geen gezwam in de ruimte!" zei hij bruusk. „Dat duld ik nietzelfs niet van den heelen gemeenteraad van Halfirth! Ais er iets met den dam niet in orde is, dan moet ik het weten. En alles wat er mee aan de hand is! Kom, voor den dag er mee!" „We doen beter in huls te gaan, Crab tree", zei Washington. „Ik zal mijn paard bij je in de schuur zetten. Er zijn gewich tige redenen voor om de zaak stil te hou den, mijnheer Carsdale", vervolgde hij, den tuin doorloopend.,. Wat er gebeurd is. moet liever niet in het openbaar bespro ken wordenvooral niet, omdat we er nog niet met zekerheid achter zijn, wat het eigenlijk is. In elk geval is het een nogal onplezierig en geheimzinnig geval. En omdat er geen oogenblikkelljk gevaar dreigt.daar zijn we wel volkomen zeker vanvond ik het nog niet be paald noodig u te waarschuwen. Maar... wie is die heer, die u daar bij u hebt?" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5