Gewonde Abessynische soldaten - Jubileum Kweekschool voor de Zeevaart DE ONBUIGZAMEN 76«le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. De oorlog in Abessynië. De eerst© foto's van Abessynische gewonden aan het Noorderfront. Links: een Abessynische Roode Kfuis-soldaat bij het verplegen van gewonden. Rechts: het transport van een gewonde per muilezel naar de achter het front gelegen lazerets. OEFENINGEN VAN DE GENIETROEPEN UIT UTRECHT geving van Gorinchem. Stormaanval over een pas aangelegde brug. in de om HET 150-JARIG BESTAAN VAN DE KWEEKSCHOOL VOOR DE ZEE- VAART te Amsterdam. De minister van Waterstaat jhr. ir. van Lidth de Jeude (links) en prof. Taverne, president van den raad voor de Scheepvaart tijdens het feestdiner. AANKOMST MINISTER-PRESIDENT COLIJN aan de jubileerende Kweek* school voor de Zeevaart te Amsterdam. VIJAND' WORDT ONDER VUUR GENOMEN.- oefeningen van de genietroepen nabij Gorinchem. Moment uit de Dr. GöBBELS BEZOCHT DE UFA-STUDIO TE .NEUBABELSBERG. Tijdens een gesprek met Lilian Harvey. -grond de bekende partner van Lilian Harvey Willy Fritsch. den achter- oaar het Engelsch van J. 8. FLETCHER door mr. H. J. H. „Blijf dat houden, kindje!" zei Louis John. „dat zal van mij een man en van jou een echte vrouw maken. In orde! dus nu gaan we recht door zeemet open oogenen volle stoom!" Hij drukte haar tegen zich aan en gaf haar een kusen liet haar dan plotse- hng weer los, om, zonder terug te komen °P hun zoo gewichtige onderwerp, breed voerig over zijn machine te gaan vertel len. Die zou in negen maanden klaar zijn; een omwenteling brengen in een bepaald grootbedrijf. Een jaar na de voltooiing ■an die machine zou hij een rijk man pneen heel eind op weg om nóg hiker te worden dan zijn vader. Een Mar garet May, die zijn stemmingen maar al *0 goed kende, liet hem rustig doorpraten, jot de schemering begon te vallen en nam dan afscheid. JjhP'aats van naar zijn ouderlijk huis «rug te keeren, sloeg Louis den weg naar pe stad in. In de vallende duisternis liep ™1 vlug door, met zijn pijp in den mond n zijn handen In de zakken, halfluid ln "ohaelf mompelend. er benieuwd naar, hoe ze het zul- HaicP.nemenze' hij, toen de lichten van Srjj'rth in de vallei aan zijn voeten „rijtpaar werden. En met een kort lachje «gde hij er aan toe: „Enfin, dat zullen we gauw genoeg zien!" HOOFDSTUK VI. Een wijze oude juffrouw. Onderwijl Oliver en Louis John het rampzaligste gesprek voerden, dat ze ooit gehad hadden, was de eenige vrouw in huls bezig zich in een harer tallooze zijden japonnen te kleeden. Miss Benia Carsdale, de eenige zuster van Oliver, die sedert den dood zijner vrouw zijn huishouden voor hem bestierd had, en dat was sedert de dagen, dat Louis John nog op de schoolbanken zat, had voor gewoonte om ieder jaar een nieuwe zijden japon te koopen en kon dan toch geen afstand doen van haar oude. lederen avond voor het diner snuffelde ze in haar kleerenkast en vond er een op wekkend genoegen in om uit al die japon nen een keus te maken. Soms voelde ze voorkeur voor de parelgrijze; soms voor de antieke bruin-moiré, dan weer voor de zwarte met groene streepjes; soms voor een blauwgrijze, waarin ze, volgens Oliver er uitzag als een dame van voor honderd jaar. Miss Benia vond het nu eenmaal het toppunt van verfijndheid om Ln een zijden japon, afgezet met antieke kant, en met een gouden ketting en eenige van de kost bare ringen, die haar broer haar met Kerstmis en dergelijke gelegenheden ge woon was cadeau te geven,"aan tafel te komen. Als jong meisje had ze voor haar brood in een spinnerij moeten werken en haar handen hadden zich nog altijd niet geheel hersteld van het ruwe werk, dat ze in haar jeugd gedaan had. Maar van het oogenblik af, dat ze als huishoudster was gekomen in het groote huis van haar broer, had ze het leven van een groote dame geleid en heel diep in haar hart vond ze dat een buitengewoon prettig leven. En haar dagen vulden zich met een scherpe, ofschoon heel rustige contróle op den staf van welgedrilde bedienden; met een uiterste zorg voor het stofvrij zijn van ieder richeltje van zolder tot kelder; met het houden van een wakend oogje op zil ver, glaswerk, porcelein en linnengoed, met een beetje langzaam vorderend hand werk; met het lezen van de plaatselijke nieuwtjes ln de krant, het genieten van vier stevige maaltijden per dag en een dutje in den middag. De stroom, waarop haar levensbootje voer, was even rustig en stil als een zwoele zomermiddag op de heide en tot nog toe had geen rimpeling die rust verstoord. Miss Benia bemerkte niets bijzonders in het uiterlijk van den heer des huizes, toen zij dien avond aan tafel kwam. Oli ver liet zijn eetlust nooit door iets beder ven. Hij at driemaal per dag ontbijt, lunch en diner en had een hartgron- digen afkeer van theedrinken in den na middag en van late soupers, behalve op Zondag, als hij vroeg gegeten had. Hij was prompt ln de eetzaal aanwezig, nog voor de bel voor het diner had opge houden met luiden en hij nam zijn plaats in, "zonder een oogenblik op zijn huisge- nooten of zijn gasten te wachten. Voordat hij vork of mes aanraakte, dronk hij ge regeld een paar glazen oude sherry en hij had juist zijn tweede glas op, toen zijn zuster binnentrad en tot de oudste tafel- dienster, die stond te wachten, opmerk te: „Ik denk, dat meneer Louis de bel niet gehoord heeftoch, wil je nog eens bellen, Martha, of anders even naar meneer z'n kamer gaan en hem waar schuwen?" „Niet noodig". zei Oliver. „Hij komt niet etenhij is uitgegaan. Hij had laat in de club gegeten". Hij deed het gebed voor den maaltijd en begon dadelijk aan zijn soep. Hij was een van die menschen, die in stilte eten, plechtige gelegenheden dan uitgezonderd, en die al hun aandacht aan die bezig heid wijden. Maar ditmaal, toen zijn zus ter juist een mooi stuk zalm op haar bord legde, zei hij met een bijna guitig lachje: „Wat zou je zeggen van een fleschje, Benia? Daar heb je toch zeker niet op tegen?" Miss Benia glimlachte. Een fleschje wilde zeggen: champagne, waar ze veel van hield, zooals Oliver heel goed wist. In dat huis bestonden enkele ongeschreven regels omtrent het gebruik van wijn, waarvan de heer des huizes een keurigen voorraad in een speciaal gebouwden kel der had opgeslagen. Champagne op Zondagen, verjaar dagen en als er gasten waren. Bordeaux of Bourgogne op de weeksche dagen. Miss Benia was er zich niet van bewust, dat het dien dag een bijzondere gelegenheid was, maar ze voelde er toch niets voor om het aanbod van haar broer te weigeren. „O, wat mij betreft, ga je gang Oliver", zei ze. „Je hebt er zeker wel een redèn voor". Oliver haalde een sleutel uit zijn zak en gaf dien aan Martha. „Eén van de flesschen met goud eti ket", zei hij. „Een heele!" Maar zelfs de champagne maakte dien avond Oliver's tong niet los. Miss Benia dronk haar gewone twee glazen; haar broer dronk de flesch verder leeg en at ondertusschen naar gewoonte flink en smakelijk door, maar zei niet veel meer dan nu en dan iets over het weer of het eten. Even vormelijk als hij was gaan zit ten, stond hij nu ook van tafel op, ging naar een sigareijkastje op den schoor steen en zocht een groote, zware sigaar uit. „Laat ze de koffie maar in den tuin brengen, Benia, we moesten wat buiten gaan zittenhet is vanavond echt warm! Miss Benia liet door een van de meiden een omslagdoek halen en voegde zich bij haar broer, die midden op het grasperk onder een grooten ceder was gaan zitten. Hij had zich in een breeden, gemakke- lijken stoel neergevleid, en zijn zuster, die hun nederige afkomst nooit kon vergeten en die steeds vergeleek met de tegen woordige weelde, vond, toen ze door den tuin naar hem toekwam, dat hij er uit zag, zooals ze altijd van hem gedacht had, als een man, die meer dan tevreden was met zijn buitengewone voorspoed. En ze stond dan ook hoogelijk verwonderd, toen Oliver, nadat ze hem een kop koffie Inge schonken had, opeens te voorschijn kwam met zijn moeilijkheden. „Bennie, beste meid", begon hij, op den familiaren toon, die ze onder elkaar van hem gewend was. „Vandaag ben Ik erger van streek en in de war, dan ik in veertig jaar geweest ben!" „Nee maar.wat zeg je me daar nou, Oliver!" riep miss Benia uit. En beden kend, dat vader en zoon geruimen tijd voor het diner bij elkaar gezeten hadden en dat Louis, zonder eten, uitgegaan was, voegde ze er bezorgd aan toe: „Toch niet in je naaste omgeving? Toch niet met Louis John?" „Nou janiet op de eerste plaats neen dat niet.... Och ja hij is er jammer genoeg ook wel in betrokken. Maar het is toch al begonnen, voordat hij vanmiddag thuiskwam. Ik heb het met dien ellendigen, gemeenen Joe Bicker- dyke aan den stok gekregen!" (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5