te Jaargang
Donderdag 8 Augustus 1935
WAGENTJE VAN NICO.
HOOFSTUK H.
Een rustige avond.
Was avond.
t dagwerk op hoeve „Landzicht" was
digd. In de groote woonkamer vin-
we de bewoners, die er genieten van
ust die hen de avond bracht,
der Hoogvliet zit in zijn makkelijken
toel, bijna geheel verscholen achter
lurant. Harrnen, de knecht rookt zwij-
zijn pijp, het oogenblik afwachtend,
de baas als iedere avond hem een
van de courant zal toeschuiven, met
iendelijke vraag: „Ook lezen Harm?"
gje de dienstbode is bezig onder lei
van de vrouw des huizes een japon
zich te naaien.
ordt het niet aardig vrouw?" vraagt
terwijl ze het kleurige kleedje op
lengte van zich afhoudt en het met
vallen bekijkt.
Zal je best, staan, Aag", is het ant-
d. „En je zult eens zien, hoeveel plei-
ie er in hebt, nu je het zelf gemaakt
vrouw, dat zegt mijn moeder ook.
Indt het heel vriendelijk van u, dat
j dat allemaal wilt leeren".
Dm, kom Aag, dat is niets erg hoor.
[ie manier besteden we de avonden
veel beter dan wanneer je iederen
i bij den weg loopt",
n kleurt Aagje.
weet het maar al te goed, dat ze
ze bij baas Hoogvliet in dienst
maar wat graag 's avonds op den
liep. En toen ze pas hier in betrek-
kwam, had ze op dezelfde manier
willen gaan. Maar als vrouw Hoog-
dan vriendelijk, maar toch dringend
,Zou je dat nu wel doen Aag? Als je
anavond niet naar je moeder gaat,
dan bij ons?", dan kon ze aan dat
ek geen weerstand bieden, 't Was
leter geworden toen de boerin begon-
was haar naailes te geven,
zult eens zien, wat je daar een plei-
rn krijgt Aag", had ze gezegd, toen
neisje meende dat ze dat toch niet
„Als je dan niets voor jezelf te ma-
iiebt, kun je het voor je moeder of
oertjes of zusjes doen. Ik wil je wel
werden dus de avonden op ,Land-
op een gezellige, nuttige manier
'ebracht.
rel gebruikte de avonden om zijn
>erk te maken. Soms zei vader Hoog-
„Als je klaar bent, en 't is nog niet
t, dan lees ik nog een poosje voor
n".
lak dan maar gauw voort", had
en eens gelachen, „want voorlezen
n we allemaal fijn".
dezen avond had Karei eerst zijn
erk gemaakt. Moeder had al een
maal naar hem gekeken. Had de
n wat? Hij deed niet zooals anders,
as nu al een heele poos klaar met
ferk en toch zat hij nog met zijn
mder het hoofd en zijn boeken open
sich, stil voor zich uit te staren.
,t ben je toch stil Karei", zei moe-
u, terwijl ze weer een onderzoeken
den blik op haar jongen wierp, „scheelt
er wat aan?"
Verschrikt keek Karei op.
„O nee, moeder", zei hij haastig, er
scheelt mij niets. Maar vanmiddag heb
ik toch zoo iets akeligs gezien".
„Wat dan?" vroeg vader, terwijl hij zijn
krant dichtvouwde en aan Harmen over
reikte.
Terwijl vader en moeder luisterden, be
gon Karei nu alles van de ontmoeting
met den ongelukkigen jongen te vertellen.
Toen Karei uitverteld was, zei vader:
„Ik ken die menschen niet. Jij vrouw?"
Moeder schudde het hoofd.
„Dat is Nico Verpoorten", zei Harmen
nu. „Zijn vader is boerenknecht aan de
anderen kant van het dorp".
„Ken je hem?" vroeg Karei. „Heeft hij
nooit kunnen loopen?"
„Ja hoor, net zoo goed als jij. Laat eens
zien, 't is nu al een jaar of drie geleden,
dat Nico met zijn vader meereed op een
hooiwagen. Niemand weet hoe het ge
beurd is, maar 't kind viel er af en kwam
onder de wielen. Zijn eigen vader heeft
hem er onder vandaan gehaald. Hij is
heel erg ziek geweest en eerst dachten
we dat hij nooit meer beter zou worden.
Doch dat is een beetje meegevallen. Lang
zamerhand is 't ventje toch weer opge
knapt. Maar loopen", en meewarig schud
de Harmen het hoofd, „loopen zal 't arme
schaap nooit meer kunnen".
„Dat is erg", zei moeder Hoogvliet met
een zucht, „dat is heel erg. En wordt
daar nu heelemaal niets meer aan ge
daan? Men kon toch zoo'n kind wel een
wagentje brengen, dan kon hij toch naar
school gaan en leeren. Wat moet er an
ders van zoo'n jongen terecht komen?"
„O ja, moeder", en Karei sprong op van
zijn stoel, ,,o ja moeder, net als Krelis
bij ons in 't dorp. Weet u wel, die ging
ook altijd In zijn wagen naar school. En
hij kon hem zelf sturen".
Harmen haalde zijn schouders op.
„Ja, hoor eens, dat weet ik niet. Toen
't pas gebeurd was, is er wel eens van
een wagentje gesproken, maar 't is bij
praten gebleven".
„En daar komt men niet verder mee",
meende vader Hoogvliet. „Hier zal ge
holpen moeten worden".
„Weet je wat, zei moeder, „morgenmid
dag zal ik eens bij die menschen gaan
kijken. En als 't blijkt dat ze er ooren
voor hebben, kunnen we misschien wel
eens probeeren geld voor een wagentje
bij elkaar te krijgen, We zijn hier nog wel
wat vreemd, maar als we zelf nu eerst
eens een gift geven, dan zullen er toch
wel andere volgen".
„Dan zouden we met een lijst door het
dorp moeten gaan", meende vader pein
zend. „Als iedereen wat geeft, komt het
geld best bij elkaar. Vele kleintjes maken
een groote".
„O vader", vroeg Karei met schitteren
de oogen, „mag ik dan met de lijst rond
gaan in 't dorp?"
„Jij alleen? Dat duurt immers veel te
lang. En de meeste menschen kennen je
niet eens".
„Nou vader, dan kunnen er toch wel
een paar andere jongens meegaan? O, ik
weet het al, misschien willen Herman
van Veen en Otto de Roode me wel hel
pen. Die komen hier ook een keer op
visite vader. Moeder had gezegd, ik moest
maar eens een paar jongens vragen, en
dat heb ik net vandaag gedaan. Ze wil
len graag komen".
Moeder knikte goedkeurend.
„Zie je wel Karei? Zoo krijg je vanzelf
vrienden".
,Vind u het dan goed vader?" vroeg
Karei nog eens dringend.
„Kalm wat, jongetje", lachte vader.
„We hoeven alles niet in één oogenblik
af te doen. Maar ik zal er wel eens over
denken."
Met deze belofte moest Karei tevreden
zijn.
Vader Hoogvliet wierp een blik op de
klok.
„Al half negen? Me dunkt, 't wordt Je
tijd Karei".
„He vader, nu al?"
„Ja jongen, dat liedje van jou ken ik
al. Maar 't is heusch beter voor je, om
niet zoo laat naar bed te gaan. En wij
moeten ook maar niet te lang wachten,
vrouw, 't Is morgen weer vroeg begin
nen".
,,'k Dacht dat de baas nog wat voor
zou lezen", grapte Harmen.
„Neen, Harm" vanavond niet. Een an
dere keer als 't wat vroeger kan, want
Karei moet er ook bij zijn. Wat zeg jij,
jongen?"
„Ja vader graag, maar om mij, mag u
't nu wel doen".
„Maak dat je weg komt jongen", lachte
vader, 't is meer dan tijd".
Er bleef dus voor Karei niets anders
over, dan met een „wel te rusten" de ka
mer uit te gaan Maar eenmaal op zijn
kamertje dacht hij nog lang aan 't plan
netje dat besproken was.
Zou het lukken?
HOOFDSTUK III.
Het bezoek.
Den volgenden dag, toen Karei om vier
uur uit school kwam, draafde hij meer dan
hij liep over den eenzamen landweg. Geen
wonder ook!
„Karei", had moeder dien middag ge
zegd, ,,'k ga straks Nico Verpoorten op
zoeken. Als je gauw thuiskomt uit school,
mag je mee".
Nu, dat had moeder aan geen doove
gezegd. Als een pijl uit den boog was hij
de school uitgesneld. Toen hij langs den
zijweg kwam, had hij even naar het huis
je in de verte gekeken. Maar hij had
niemand gezien.
„Ben je daar?" begroette moeder hem,
toen hij met een kleur van het harde
loopen de keuken op „Landzicht" binnen
kwam. „Je hebt je wel gehaast hoor. 'k
Geloof dat je er warm van bent".
Al pratend had moeder een kopje thee
ingeschonken.
„Hier Karei, drink dat eerst maar even
op, en dan gaan we".
Haastig dronk Karei zijn thee. Eigen
lijk gunde hij zich den tijd niet, zóó ver
langde hij met moeder naar Verpoorten
te gaan.
„Al klaar, moeder", zei hij dan ook een
oogenblik later.
„Kom, dan gaan we maar", zei moeder.
„Waar is vader?" vroeg Karei.
Huiten op het land, we zullen hem
maar niet gaan zoeken", meende moeder.
„Zouden ze het prettig vinden moeder,
als ze een wagentje krijgen?" vroeg Karei.
(Wordt vervolgd!.