Huldiging marechaussee uit Oss - Het Nederlandsche Trekpaard
76*te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
De Roman van Maxime
DE HULDIGING TAN DE MARECHAUSSEE UIT OSS. N»
de rede van de Koningin. Driewerf hoezee".
DE HULDIGING VAN DE BRIGADE OSS DER KON. MARECHAUSSEE. Boven: H. M.
de Koningin in gesprek met een der manschappen. Onder: H. M. speldt opperwachtmeester
Mintjes de gouden eere-medaille der Oranje Nassau-orde op de borst.
Naast hem wachtmeester de Gier.
VAANDELUITREIKING AAN DE BURGERWACHT AFDEEONG BLOEMENDAAL door 11ET CONGRES VAN DE MAATSCHAPPIJ DE TENTOONSTELLING „STAMBOEK VOOR HET NEDER-
mevrouw !den Tex, echtgenoote van den burgemeester A OOR NIJV ERHEID EN HANDEL te Gro- LANDSCH TREKPAARD te den Bosch. De kampioen aller
ningen. Minister van Lidth "de Jeude (links), merriën duchesse d'Hermine uit
van üloemenclaal. aan de lunch in gesprek met ir. Plate. IJzendijke (Zeeland).
door OCTAVE FEUELLET.
Uit het Fransch door H. A. C. Snethlage.
45)
Eindelijk, tegen het midden van den
nacht, kreeg een onweerstaanbare verdoo-
ving de overhand en sliep ik in, met het
gezicht op mijn hand. Eensklaps werd ik
wakker, door ik weet niet welke nare
schokken; ik sloeg de oogen op en voelde
een rilling door merg en been gaan. De
oude man had zich half opgericht in zijn
bed en hij hield een opmerkzamen, ver
wonderden blik op mij gericht, waarin de
uitdrukking van een geestverschijning
schitterde, die, tot op dat oogenblik,
vreemd voor mij gebleven waren Toen
mijn oog het zijne ontmoette, beefde het
spooksel; hij strekte zijn armen kruise
lings uit, en zei tegen mij, met een smee-
kende stem, waarvan de vreemde, onbe
kende klank het kloppen van mijn hart
deed ophouden:
„Mijnheer de markies, vergeef mij!"
Ik wilde opstaan, ik wilde spreken, het
was tevergeefs. Ik was in mijn stoel ver
steend.
Na een stilte, gedurende welke de blik
van den stervende steeds aan den mijnen
vastgeklonken, niet had opgehouden mij
te smeeken, zei hij weer:
„Mijnheer de markies, wees toch zoo
goed mij te vergeven!"
Ik vond eindelijk de kracht naar hem
toe te gaan. Naarmate ik naderde, trok hij
zich met moeite terug, als om aan een
verschrikkelijke aanraking te ontkomen.
Ik hief mijn eene hand op, en terwijl ik
die zacht voor zijn wijd open oogen liet
zakken, die ontsteld waren door angst, zei
ik tegen hem
„Wees kalm! Ik vergeef u".
Ik had deze woorden nog niet uitgespro
ken of zijn vervallen gestalte straalde door
een glans van vreugde en van jeugd. Op
hetzelfde oogenblik kwamen twee tranen
uit zijn uitgedroogde oogholten te voor
schijn. Hij stak een hand naar mij uit,
daarop sloot die hand zich eensklaps
krachtig en verstijfde in de ruimte, met
een dreigende beweging; ik zag zijn oogen
tusschen de verwijde oogleden rollen
alsof een kogel hem in 't hart had ge
troffen. „O, die Engeischen!" mompelde
hij. Toen viel hij dadelijk op het kussen
neer, als een logge massa. Hij was dood.
Haastig riep ik om hulp: men kwam
aanloopen. Hij was weldra omringd door
vrome tranen en gebeden. Wat mij betreft
ik trok mij terug, terwijl mijn ziel, op het
diepst, geschokt was door dit buiten
gewone tooneel, dat voor altijd een ge
heim moest blijven tusschen den doode
en mij.
Deze droevige familiegebeurtenis be
lastte mij dadelijk met zorgen en plich
ten, welke ik noodig had, om, in mijn
eigen oogen, het verlengde verblijf in dit
huis te rechtvaardigen. Het is mij onmo
gelijk te begrijpen, krachtens welke mo
tieven mijnheer Laubépin mij geraden
heeft, mijn vertrek uit te stellen. Wat kan
hij -an dit uitstel verwachten? Het
schijnt mij, dat hij, in dit geval, toegege
ven heeft aan een soort vaag bijgeloof en
kinderlijke zwakheid, waarvoor een der
gelijke geest nooit had moeten zwichten,
en waaraan ik mij ten onrechte heb
onderworpen. Hoe is 't mogelijk, dat bij
niet heeft begrepen, dat hij mij, tegelijk
met een overmaat van onnoodig lijden,
een rol opdrong, waarin ik niet vrij en
niet waardig kan zijn? Wat doe ik hier
nog langer? Is het niet zoo, dat men het
mij zou kunnen verwijten, en terecht, dat
ik met heilige gevoelens speel? Mijn eerste
ontmoeting met juffrouw Marguerite was
voldoende om mij al de hardheid, al de
onmogelijkheid te onthullen van de proef,
waartoe ik mij zelf veroordeeld had, toen
de dood van mijnheer Laroque aan mijn
toestand iets natuurlijks en aan mijn ver
blijf hier als 't ware iets betamelijks is
komen geven.
26 October, Rennes.
Alles is gezegd. O, wat was die band
sterk! hoe bond hij heel mijn hart! hoe
heeft hij het kapot gemaakt, toen hij ge
broken werd!
Gisteravond, om negen uur ongeveer,
toen ik aan mijn open venster leunde,
was ik verrast, toen ik een flauw lichtje
mijn kamers zag naderen, door de don
kerste lanen van het park, en in een rich
ting, welke de menschen van het kasteel
gewoonlijk niet liepen. Een oogenblik later
werd er aan mijn deur geklopt en freule
de Porhoët kwam, geheel buiten adem, bij
mij binnen.
„Neef", zei ze tegen mij, „ik heb iets
voor je".
Ik keek haar in haar oogen. „Is er iets
naars?" zei ik.
„Neen, dat. is het niet precies. Je zult er
intusschen zelf over kunnen oordeelen. Ga
zitten. Mijn beste jongen, je hebt in den
loop dezer week twee of drie avonden op
het kasteel doorgebracht; heb je niets
anders, niets vreemds, opgemerkt, in de
houding van de dames?"
„Niets".
„Heb je dan ook zelfs niet opgemerkt
in hun gezicht een soort van ongewone
kalmte?"
„Misschien wel. Was die sombere rouw
er niet, dan zou ik zeggen, dat zij mij kal
mer en zelfs gelukkiger leken dan
vroeger".
„Ongetwijfeld. Andere bijzonderheden
zouden je getroffen hebben, als je evenals
ik, veertien dagen lang met hen verkeerd
zoudt hebben in een dagelijksche intimi
teit. Zoo ben ik dikwijls verrast geweest
over de verschijnselen van een geheime
verstandhouding bij hen beiden, van een
geheimzinnige overeenstemming. Boven
dien zijn hun gewoonten zichtbaar veran
derd. Mevrouw Laroque heeft haar brasero
laten verwijderen, haar schildwacht
huisje, eri heeft al haar onschuldige heb
belijkheden van een Creoolsche laten
schieten; zij staat op vreemde uren op en
gaat, 's morgens vroeg al, vóór haar werk
tafel zitten, met Marguérite. Allebei heb
ben een hartstochtelijken smaak gekregen
in borduren, en informeeren hoeveel geld
een vrouw eiken dag met dit soort van
werk verdienen kan. Om kort te zijn: er
was daar een raadsel, waarvan ik. vruch
teloos, mijn best deed de oplossing te vin
den. Die oplossing is mij zoo juist geopen
baard, en, vrij als ik ben, om in je gehei
men binnen te dringen, meer dan je lief
is, heb ik gemeend het je zonder uitstel te
moeten overbrengen".
Op de plechtige verzekering van volko
men geheimhouding, die ik mij haastte
haar te geven, ging freule de Porhoët met
haar zachte en flinke wijze van spreken
voort
„Mevrouw Aubry is vanavond mij hei
melijk komen bezoeken; zij begon mij met
haar valsche armen te omhelzen, wat mij
erg tegen stond; toen heeft ze mij ge
smeekt, te midden van duizead persoon
lijke jammerklachten, die ik je bespaar,
om haar familieleden, die op den rand
van den ondergang waren, tegen te hou
den. Ziehier, wat zij gehoord heeft, aan
deuren luisterend, zooals haar lieflijke ge
woonte is: de dames zijn op het oogenblik
aan het werk voor de machtiging, om ge
heel hun bezit af te staan aan een con
gregatie te Rennes. om 't verschil in for
tuin. tusschen Marguérite en jou, dat
jullie scheidt, op te heffen. Waar zij jou
niet rijk kunnen maken, maken zij zich
zelf arm. Het leek mij onmogelijk, neef.
jou onkundig te laten van dit besluit, dat
geheel en al in overeenstemming is met de
waardigheid van deze twee edelmoedige
menschen en deze grillige hoofden. Je zult
het mij niet kwalijk nemen er bij te voe
gen, dat het jouw plicht is dit plan tot
eiken prijs te verhinderen. Welk een be
rouw het vast en zeker onzen vriendinnen
zal brengen, met welk een verschrikke
lijke verantwoordelijkheid het jou be
dreigt, het is met noodig, dat ik je zeg:
jij begrijpt het even goed als ik, wanneer
je er over nadenkt
Als jij, mijn vriend, op staanden voet
de hand van Marguérite zoudt aannemen,
zou dit alles een zoo mooi mogelijk slot
brengen, maar jij bent, in dit geval, ge
bonden door een verplichting, welke, hoe
verblind, hoe onverstandig, je ook waart,
niet minder bindend is voor je eer. Er
blijft dus niets voor je over dan één
besluit om te nemen: dat is, deze streek
onmiddellijk te verlaten en beslist een
eind te maken aan al de verwachtingen,
welke jouw tegenwoordigheid hier onver
mijdelijk in het leven houdt. Wanneer jij
er niet meer bent zal het mij gemakkelijk
zijn deze twee kinderen tot rede te
brengen".
(Wordt vervolgd).