TEEKENPLAATJE HOE DE VERLOREN RING TERECHTKWAM! door C. e. de t.tt.t.f. HOGERWAARD. 't Was een heele drukte in den tuin, juist op het grasveld, waar de gevederde gasten 's winters in het voederhuisje ont haald werden op alles, wat een vogeltje maar verlangen kan. 's Zomers moesten zij zelf hun eten zoeken, want ze moesten toch ook werken voor den kost! Hun werk bestond uit het pikken van wormen en larven, welke nadeelig voor bloemen en planten waren. Als belooning mochten ze die dan opeten. O, wat was die mevrouw Ekster weer drukl Die klapte heel wat af op een dag en als 't nu nog maar wat goeds was, dat zij vertelde! Maar altijd was zij aan het kwaadspreken, zelfs van de duiven, die toch om hun zachtheid en vredelievend heid bekend zijn. Vader Duif zette, als hij 't hoorde, een hooge borst en verwaar digde zich niet te antwoorden. Dat liet hij over aan de musschen, die kwajongens onder de vogels. En die wisten het wel te sjilpen! Grijsrok de belhamel van het troepje musschen, dat op het grasveld neergestreken was, sjilpte zelfs'een liedje: Altijd heeft die mevrouw Ekster Iets te zeggen steeds is 't kwaad! Zeg, begrijpen jullie vogels Waarom zij dat toch niet laat? Mevrouw Ekster, 't is bekend, Dat Jij een dievegge bent! Altijd komt zij onrust stoken Praat zij achter iemands rug. 'k Wou nu toch, dat mevrouw Ekster Naar haar nest toe ging heel vlug! Mevrouw Ekster, 't is bekend, Dat jij een dievegge bent! Met het refrein dat zoo gemakkelijk in 't gehoor lag stemden alle musschen in. Dat was me een gesjilp! Het meisje in de serre, dat daar met een verstuikten voet op de rustbank lag, hield de ooren met de vingers dicht. „Zouden ze ruzie hebben?" dacht ze, maar wie in de geheimen der musschen- taal was ingewijd, wist beter en verstond duidelijk het refrein. Hoor, daar klonk 't weer: Mevrouw Ekster, 't is bekend, Dat jiji een dievegge bent! „Och, wat is het hier een kwajongens- drukte! Ik voel mij daar tusschen niet thuis!" klapte de ekster en vloog weg, om ergens anders neer te strijken en het laatste nieuws uit de vogelwereld te ver tellen. Ze had altijd van die verhalen waarvan je voelde, dat ze niet waar, niet heelemaal waar konden zijn. Maar wat was dat? Daar kwamen één, twee. drie, vier musschen aan en klonk gesjilp: Mevrouw Ekster, 't is bekend, Dat jij een dievegge bent! Hè, wat vervelend toch, dat die ellen dige kwajongens haar, mevrouw Ekster, overal vervolgden! Hoe wisten zij, dat ze allerlei glinsterende voorwerpen, die ze „eerlijk gevonden" had, in haar nest be waarde? Zij had het niemand verteld. Gunst nee, over zulke dingen zweeg ze wel! Zou de een of andere musschenkwajon- gen het soms gezien hebben? Heelemaal onmogelijk was het niet, maar dan had ze toch pech gehad, hoor! want als één musch het wist, bleef het geen geheim! Of je nu een ekster of een musch was. In een ruitjes-schrift kun Je dit aardige plaatje nateekenen. Je zou het ook kunnen kleuren. Probeer zelf eens de kleuren te" kiezen. Wat op de plaat zwart is, hoef jé dan niet zwart te maken, maar kun je ook een kleurtje geven. (Nadruk verboden) de kunst om geheimen te bewaren zat niet in de familie. Hoor, daar klonk het weer: Mevrouw Ekster, 't is bekend, Dat jij een dievegge bent! Wat 't niet om dol te worden? Weer sloeg mevrouw Ekster haar vleugels uit. Zij liet zich niet door die ellendige kwa jongens beleedigen. Als ze kon, zou zij er werk van maken en zich beklagen, maar bij wien? Bij burgemeester Ooievaar? Neen, van hem had ze pas kwaad gesproken, 't Kon best zijn, dat iemand overgebriefd had, dat ze gezegd had, dat die maar een gemakkelijk leventje leidde en een groot gedeelte van het jaar in het Zuiden door bracht. Bij den commissaris van politie, meneer Spreeuw? Ook niet! Giseren nog, had ze aan mevrouw Koekoek verteld, dat hij maar niets deed dan schetteren. Zelfs in de lucht had mevrouw Ekster geen rust, want een paar van die brutale kwajongens vlogen haar achterna en het ergste was nog, dat ze daarbij onafgebro ken dat ellendige refrein sjilpten. Wat moest ze toch doen om aan hun vervolging te ontkomen? 't Eenige, wat er op zat, was: naar huis te vliegen. Daar zouden die kwajongens toch niet durven komen. Meneer Ekster, haar man, zou 't hun stellig wel aan 't verstand brengen, hun eens flink de waarheid zeggen, als.. als hij maar thuis was! Maar toen zij bij het nest kwam, zag zij dadelijk, dat hij niet thuis was. Ze wipte naar binnen. Plotseling kwamen die brutale mus schen van kanten opzetten! Ze streken op de takken onder haar, boven haar, achter haar en tegenover haar neer en sjilpten in koor: Mevrouw Ekster, 'tis bekend, Dat jij een dievegge bent! 'tWas niet om uit te houden! Wanneer zou daar een eind aan komen? Zou er een eind aan komen? Mevrouw Ekster was wanhopend en al had zij veel gebreken, nu moest je toch echt medelijden met haar hebben. De glinsterende voorwerpen, waarvan zij beweerde, dat zij ze „eerlijk gevonden" had maar die de aanleiding waren geweest van de geheele musschenvervolging, zou zij er voor gegeven hebben, als ze dat brutale volkje maar kwijt kon raken. Floep, daar vloog een glinsterend stukje glas het nest uit! Nu een (valsch) edel steentje, nog een stukje glas, toen een speld, eindelijk een glinsterende ring. Juist op dit oogenblik kwam er een heer voorbij. Plotseling voelde hij iets boven op zijn hoed. Het kwam er met een vaart op neer en hij was hoogst verwonderd, toen hij, na zijn hoed te hebben afgezet, tot de ontdekking kwam, dat... het zijn ring, zijn trouwring nog wel, was! Een paar dagen geleden, toen hij in den tuin aan het werk was, was de ring op spoorlooze wijze verdwenen. Hoe lang en aandachtig hij er ook naar gezocht had, teruggevonden had hij 'm niet. Maar hoe hij nu plotseling uit de lucht was komen vallen, was hem een raadsel, een onop losbaar raadsel! Sprakeloos bleef hij naar boven kijken, maar door de dichte takken kon hij het eksternest niet zien. De musschen waren al lang weggevlogen, bang als zij werden, toen mevr. Ekster alles uit haar nest slingerde. II Nooit heeft die voorbijganger geweten, h o e hij weer aan zijn ring kwam, maar d a t hij 'm had, was voldoende om hem blij te maken. In de verte sjilpten de musschen nog hun refrein, maar daar hij hun taal niet verstond, konden ook zij hem niet wijzer maken. Hij zorgde er echter goed voor, dat hij zijn ring niet weer verloor, want een twee den keer zou die zeker niet weer uit de lucht komen vallen. Eén keer was al mooi genoeg! (Nadruk verboden)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 21