LEIDSCH DAGBLAD - Vierde Blad Zaterdag 29 Juni 1935 i Pijnlijke Voeten. LAND- EN TUINBOUW der V.V.S.L.); dan bet collegium van het L.S.C., de eereleden, de lustrum-commis sie. de senaten der bevriende corpora en vervolgens de algemeene reunle-commls- sle en de reünisten. Wie er tija. Onder hen merken wij aa op: Jhr. mr. A. C. D. de Graefl. minister van Buitenlandsche Zaken en oud-gouverneur generaal van Ned. Indlë, den oud-minls- ter van Buitenlandsche Zaken, Jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, jhr mr dr. A. Roell, commissaris der Koningin ln Noord- Holland. mr. Aug. Philips, jhr. mr G A. H. Michiels van Kessenich. mr. A. R. Zim merman. oud-burgemeester van Rotter dam. mr D. W. baron van Heeckeren, mr. dr. R. H baron de Vos van Steenwijk, jhr. mr. E. F. M J. Michiels van Verduynen, jhr mr. V. de Serière, mr. A. baron van Dedem. jhr. mr. P. G. M van Meeuwen, mr. G C. D. baron van Hardenbroek. mr. B. Ph. baron van Harinxma thoe Slooten, jhr. mr. dr. N. C. de Gijselaar, oud-burge meester van Leiden. Jhr. mr J. M. van Beyma. burgemeester van Leeuwarden, mr. A. baron van Haersolte. mr. S. J. R. de Monchy. burgemeester van Den Haag. jhr. mr. H C. M. van Nispen tot Panner- den. prof dr. O. de Vries, prof mr B. M. Taverne, jhr. mr. J. B. D. Tulleken, tal van Leldsche hoogleeraren, mr. P. E. Briët en vele anderen, die, de een lang, de ander kort geleden, een vooraanstaande plaats ln het Leldsche studentenleven innamen. De nestor der reünisten is de heer mr. S Roes. notaris te Nijmegen, die zich reeds in 1872 als lid van het Leidsche Studen tencorps liet inschrijven. Daarop volgt mr. dr. F. W. J. G Snijder van Wissekerke uit Wassenaar, die twee jaar later met kaalgeknipt hoofd voor het eerst de stoeptreden van Sociëteit „Mlnerva" be trad. terwijl mede tot de oudere garde behooren dr. D A. H van Eek, oud-con rector van het Leldsche Gymnasium (.18831. mr A van der Eist, oud-ambte naar O. M. bij het Kantongerecht alhier (1885), mr F J D C Egter van Wisse kerke te Brlelle (1884). dr. J. van der Hoeven te Eefde, Gld. (18811, mr Ed. Ja- cobson te Rotterdam (1881). dr. P. F. C. Koch te Beek (1879) en prof. dr. L. Knap pert (1881). Hierachter volgt de bekende Beierache kapel van Ulrich, de Commissie van Orde en Vertegenwoordiging der Sociëteit „Mi nerva", de besturen van vereenigingen en gezelschappen met hunne vaandels, de leden van het L.S.C. en tenslotte het Leidsch Politie Muziekgezelschap. Toen de optocht het Academie-gebouw passeerde, werd even halt gehouden, ten einde den rector-magnificus gelegenheid te geven de eerewacht van „Pro Patria" te inspect eeren. Na een korte rondwandeling door de feestelijk versierde straten, waarbij het aan belangstelling niet ontbreekt, trekt de stoet de Stadsgehoorzaal binnen, welke op uiterst smaakvolle wijze in de rood-witte kleuren ls versierd. De balcons zijn geheel door tule in de stadskleuren aan het oog onttrokken: de lampen in dezelfde tint verspreiden een aangenaam difuus licht. De praeses-coUegü, de heer H. C. Dres- selhuys houdt hier een toespraak tot de reünisten, waaraan het volgende ls ont leend: Rede van den praeses Collegil. De heer H. C. Dresselhuys. Is er een schooner oogenblik voor ieder die ons Corps kent en waardeert denk baar. dan deze elke vijf jaar terugkee- rende plechtigheid, die ons gedenkfeest inluidt? Voor u, mijne heeren reünisten is dit het moment waarop gij nog even ernstig en ontroerd kunt zijn, voor dat de vreugde en het weer ln Lelden zijn, u ge heel in beslag neemt Ook voor ons is dit een oogenblik van bezinning. Want wij realiseeren ons, dat het Corps, in plaats van uit zijn tegen woordige leden alleen te bestaan, tevens een over het geheele land verspreide schare van warme belangstellenden omvat, die heden tot ons zijn gekomen, om tesamen met ons één groot en machtig geheel te vormen. Verschillende malen gedurende dit afgeloopen tijdperk van 5 Jaren heb ben sub-vereenigingen van ons Corps, die zich buiten Leiden begaven, daarbij uw steun en enthousiasme mogen ondervin den Toen reeds hebben wij gevoeld wat oud-Leidenaar zijn beteekent en hebben wij begrepen, dat de drie hamerslagen der Inauguratie een ideeëngemeenschap en een saamhoorigheld scheppen, die niet en kele studiejaren, maar het geheele leven door voortduren. Thans ls de beurt aan ons om u met open armen te ontvangen en om uiting te geven aan onze vreugde nu wij weer in ons midden hebben En wij vragen ons af, hoe het Corps, dat toch geen men- schen vereenlgt die van een of ander ge zamenlijk Idealisme of streven vervuld zijn, zulk een innige band door alle generatle's heen kan smeden. Op een oogenblik als dit, waar gene ratle's elkaar weer zien, zien wij het fun dament van het Corps, namelijk, dat het slechts streeft zichzelf te zijn en het ook door de Jaren heen zich zelf blijft. Iedere generatie heeft slechts te bewa ren en weer over te geven dat wat zij van haar voorgangers kreeg; haar verdere taak is aanpassen en op peil houden. En dit peil is hoog, want de traditie en den roem onzer Universiteit hebben ons een eerste plaats gegeven en wij moeten die op een wijze haar waardig, blijven In nemen. Lang niet alles ls hetzelfde gebleven ln het Leldsche Studenten Corps Reeds bij den Intocht hebt u vaandels van nieuw- opgerlchte gezelschappen ontdekt en andere noode gemist Maar de geheele stoet, ons Corpsvaandel en alles wat zich er achter schaarde, het is het zelfde ge bleven, even fier en krachtig als altijd. Daarom kan onze generatie u met vreugde een welkom toeroepen en durven zeggen: Kom tot ons en zie hoe wij het bewaard hebben Dat wij het niet alleen zijn, die blij zijn u weer te zien. bewijzen de vlaggen en versieringen waarmee de stad u een groet heeft willen brengen. Hoe heeft de burge rij meegeleefd met de voorbereiding van dit Lustrum en hoe verheugd waren vele stadgenooten, die oude bekenden ln den stoet ontdekten, en u toewuifden toen gij hen herkende Ook ln de stad ls er veel veranderd en verdwenen van wat u dierbaar was, even- ls in het Corps. Wat door u allen zonder twijfel het allereerst is opgemerkt, ls de leege plaats vóór ln den optocht, waar mee wij u hebben ingehaald, en die wij meenden op dezen dag niet door een ander te mogen laten Innemen Onze trouwe Vilders, vriend en bereidvaardig helper van allen, die met hem ln aanraking kwamen, heeft dit Lustrum, aan welks voorbereiding hij nog een groot aandeel heeft gehad, niet mogen meemaken Veel uit uw tijd, wat uw belangstelling en aanhankelijkheid wegdroeg, hebben wü verzameld en bijeengebracht op onze ar chief tentoonstelling De groet, die gij zooeven aan onze Alma Mater hebt gebracht, is een getuigenis van onze verknochtheid aan de Universi teit, wier 72ste Lustrum wil thans vieren. Dit voorrecht hebben wij ons waardig ge maakt. door de Academie steeds die plaats in ons Corpsleven te geven, die haar toe komt. De verandering dér tijden heeft een aanpassing op allerlei gebied noodzake lijk gemaakt. Toch gelooven wij, dat het wezenlijke van de verschillende reunie's en feestelijkheden hierdoor niet ls ge schaad. hoewel het overdadige ls wegge laten. Vandaar dat wij u een programma voorzetten, dat in uitgebreidheid niet on derdoet voor dat van vorige Lustra, ja, waarin zelfs dat gulden woord door ons allen zoo lang gemist, weer in volle glorie voorkomt: Maskerade! En gij allen denkt terug aan de Maske- rade's uit uw eigen tijd en in gedachte ziet ge u zelf weer in vorstelijke en fleu rige kleedij, geheel in uw rol, te paard door de Breestraat rijden. En toen uit de couranten de berichten tot u kwamen, dat er in Leiden dit Jaar weer een Maskerade zou komen, hebt ge vol trots de foto's en de met wapens versierde visite-kaartjes voor den dag gehaald en aan uw oudsten zoon getoond En hoewel thans geen koningen en her togen, maar potsenmakers en zeemtou- wers de groepen in dezen optocht zullen vormen, toch zal uw hart evenzeer van vreugde opspringen als gij deze vroolljke stoet door Leiden's straten zult zien trek ken. Immers in 1575 werd onze Universi teit ingewijd met een allegorisch histo rische optocht, en sindsdien zijn alle be langrijke Academische herdenkingen door dergelijke optochten opgeluisterd, waan>o later de Maskerade's zijn ontstaan Wij vervullen derhalve een plicht aan de traditie door de Maskerade ln eere te herstellen, en hieruit is voor een groot gedeelte de betooverlng te verklaren, die er op u en ons van het woord alleen uit gaat. Moge zoowel door haar innerlijke be- teekenis, als door het feestelijk en vreug devol uiterlijk deze Maskerade-dag ook voor u de hoogtij-dag van deze feestweek worden. Maskerade beteekent ln hoofdzaak het zich verplaatsen ln een vroegeren tijd. En gij allen die hier komt om u eenige dagen los te maken van alles wat u da gelijks in beslag neemt, ook gij verplaatst u ln een tijd van weleer, uw studententijd. Gij gaat dien opnieuw doorleven met uw oude vrienden in de oude omgeving, ln de vertrouwde sfeer. Dat ls uw Maskerade, en zij is schooner en onvergetelijker dan de fraaiste histori sche optocht, voor ieder die er aan deel neemt. Want aan haar ligt ten grondslag, de eendracht en de vriendentrouw die gij in uw studietijd ln het Leidsche Studen ten Corps hebt gevonden. En uit den vorm van den stoet, die gij zooeven met ons hebt gevormd, kan men de factoren opmaken, waarop in Lelden de kameraadschap wordt gegrondvest: een voud en oprechtheid. In die verhouding zult gij deze vijf dagen weer tegenover el kaar staan, en de relatie's die ge mis schien ln het dagelljkseh leven met elkaar hebt, zullen verbroken zijn. Moge dit Lustrum een kostbaar en on vergetelijk deel aan uw Leldsche herin neringen toevoegen. Wat aan een Lustrum in Lelden, zulk een bijzondere kleur geeft, is de opgewektheid en de hartelijkheid, waarmede de geheele stad dit feest met ons meeviert. De wijze, waarop Leiden's burgerij met ons heeft medegewerkt, is dit keer wel bij uitstek groot geweest en ik verzoek u, mijnheer de Burgemeester, onzen grootsten dank daar voor aan uw ingezetenen te willen over brengen. Laat ons het 72ste Lustrum van de Leld sche Universiteit aanvangen met het al oude lied, welke klanken deze week reu- nisten, burgerij en studenten tot één groot feestvierend gezin zullen vereenigen, ons aller, dierbaar „Io Vivat." Hierop wordt staande door alle aanwe zigen het aloude studentenlied gezongen. Nadat de laatste klanken zijn wegge storven, bestijgt de praeses der algemeene reunie-commlssle, de oud-minister van buitenlandsche zaken, Jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland, het spreekgestoelte en houdt de volgende toespraak: Rede van den reunlsten-praeses. Het is een zeer bijzonder voorrecht, dat mij te beurt valt, geroepen te zijn hier aan deze plaats, namens alle oud-leden van het Leidsch Studenten Corps die ter Reünie herwaarts zijn getogen, uiting te mogen geven aan de gevoelens van warme erkentelijkheid, welke ons bezielen, voor de schitterende ontvangst, ons bereid, én voor de hartelijke woorden van welkomst, waarmede U, Mijnheer de Praeses Col- legii, ln Uwe schoone rede onze harten hebt willen verkwikken Wij zijn daarvoor in hooge mate dank baar. Het feit, dat het de vertegenwoor diger van het Leidsch Studenten Corps was die tot ons sprak, ls ons een vol strekte waarborg voor de oprechtheid Uwer woorden en schenkt ons de innige overtuiging, dat de sierlijke vorm in dit geval niet moest dienen om een ontsten tenis van gevoel te verhullen. Te meer reden tot erkentelijkheid heb ben wij voor de ons te beurt gevallen hartelijke ontvangst, omdat daaraan zoo klaarblijkelijk elke gedachte vreemd is aan hetgeen men tegenwoordig zoo vaak te hooren krijgt, dat de ouderen nu maar eens voor de jongeren plaats moeten maken En nu weet ik wel. dat de afwe zigheid van die gedachte niet op rekening mag worden gesteld van in Leiden meer dan elders ontwikkelde gevoelens van altruïsme of van respect voor den ouder dom: maar het doet toch altijd aange naam aan, te gevoelen dat men waarlijk welkom ls. Zelfs meenen wij niet aan een overmaat van zelfoverschatting te UJden. wanneer wij ons voorstellen dat een lustrumviering zonder Reünisten toch eigenlijk niet aan Leiden's verwach ting en wenschen zou beantwoorden. Maar pok de ouderdom eischt niet het monopolie voor zich op van altruïsme. Eerlijk wil ik erkennen, dat het niet in de eerste plaats is om Uwe lustrumviering te doen slagen, dat wij heden herwaarts zijn gekomen Onze komst ls niet vrij van eigenbelang; wij hopen voor ons zelf iets te vinden. Wat ons naar Leiden dreef ls de kracht der herinnering. Wat ons trok zijn de banden, die, eens ln deze stad gelegd, ons nimmermeer loslaten. Wat ons bezielt ls de aanhankelijkheid aan onze Academie en aan ons Leidsch Studenten Corps. Met Corps en Academie wenschen wij wederom in nauwer contact te komen. Vrienden en kennissen uit onzen Leld- schen studententijd hopen wü hier weder te ontmoeten om te zamen met hen de herinneringen uit dien tijd op te halen en te verlevendigen. Wij hebben hier wel licht, nevens onze goede en zeer goede, ook onze minder goede dagen gehad. Maar. voor zoover wij aan deze laatste zelf niet schuldig staan, mogen wij, nu de jaren daaroverheen zijn gegleden. In dachtig zijn aan het gezegde van den Romeinschen wijsgeer: quae fult durum patl, memlrlsse dulce est Het ls intusschen niet alleen om met oude vrienden samen te zijn en ons in onze herinneringen te vermeien, dat wij van middag naar de Sleutelstad zijn op getrokken. Het is ook om uiting te geven aan het door den Praeses Collegil zoo terecht vooropgestelde gevoel van saam hoorigheld met hen. die na ons kwamen, met hen die thans het Leidsch Studenten Corps vormen. En met hoeveel aandacht, belangstelling en waardeering wij ook de door U aangekondigde archieftentoon stelling zullen bezoeken, retrospectieve beschouwingen mogen bij ons niet op den voorgrond staan. Ons ouderen is het goed met onze epigonen samen te zijn. en van gedachten te wisselen met de jongeren. Verloren is, wie er zich geen rekenschap van geeft, dat het niet alleen de Jon geren zijn, die bij die wisselwerking kunnen winnen. Het oude had veel goeds. En het zal ons misschien aan het hart gaan, al zijn wij door dert Praeses Collegil daarop voor bereid, bij ons bezoek aan Lelden som mige dingen te zien veranderd. Maar laudatores temporis actl hebben de wereld nooit verder gebracht. Zonder evolutie ls er geen leven. Wij veroordeelen niet wat veranderd mocht zijn Liever trachten wij te verstaan wat tot de verandering aan leiding gaf: en wij zijn gaarne bereid verbeteringen als zoodanig te erkennen. Er zijn veranderingen, die wij ongetwij feld als verbeteringen hebben te loven. Vol vertrouwen stellen wij ln den geest van het Leidsch Studenten Corps, die, zooals ons daareven nog met ronde stel ligheid ls bevestigd, ook onder veranderde uiterlijke verschijnselen dezelfde ls ge bleven van voorheen. Voor dien geest is het nieuwe niet verwerpelijk omdat het nieuw ls. Eerder zou er misschien somtijds aanleiding kunnen bestaan voor de vrees, dat wel eens het bestaande voor eerbied waardig wordt gehouden alleen omdat het is. daargelaten of het niet wel eens voor ouder wordt gehouden dan het ln werke lijkheid ls. Daarover zullen wij Reünisten ons echter niet beklagen: het oude roept altijd herinneringen wakker, waarvan bekoring uitgaat. En het gaarne vasthou den aan oude instellingen, het in acht nemen van de „mos" ls een misschien niet overbodig correctief tegen gevaarlijke proefnemingen, waaraan jeugdige over moed zich somtijds mocht willen wagen. Ook conventies en gebruiken waarvan het nut twijfelachtig schijnt en het bestaans recht ons niet aanstonds in het- oog springt, zijn veelal gebouwd op de wijze ervaring van de geslachten, die ons voor gingen. Zeker, die geslachten hebben ook hun dwalingen en dwaasheden gekend. Maar de dwaasheden gaan voorbij en de dwa lingen dragen op hare beurt bij tot de vorming van ervaring, waarmede het na geslacht zijn voordeel kan doen. m m Het is in menig opzicht een moeilijke tijd, dien wij thans beleven. Ingewikkelde problemen, van een aard waarvoor vroe gere generaties zich niet gesteld zagen, vragen thans om oplossing. Mogen de gewezen academieburgers, wier medewer king voor die oplossing wordt gevraagd, daarbij, bewust van nationale saamhoo righeld, van den goeden Leldschen geest doordrongen zijn, mogen zij, al is hun Leldsche periode afgesloten, blijk geven in alle opzichten te voldoen aan de eischen, door het Corps aan zijn leden ge steld, mogen zij steeds indachtig zijn aan de schoone leuze van dat Corps: Virtus Corcordia Fides. Wanneer wij denken aan de moeilijk heden, waarvoor de tegenwoordige gene ratie zich geplaatst ziet, laat ons dan ln onze herinnering teruggaan naar den waarlijk niet minder zwaren tijd, waarin onze hoogeschool, thans 360 jaren ge leden, werd opgericht. Met dankbaarheid in het hart herdenken wij bij dit lustrum haren stichter Prins Willem van Oranje. Met dankbaarheid stellen wij het ons daarbij voor oogen, dat wanneer in onze geschiedenis Nederland en Oranje één waren, steeds alle moeilijkheden werden overwonnen. Zoo was het ln het verleden, zoo zal het, met Gods hulp, blijken ook nu nog te zijn. Wij vergeten het niet op den dag van heden, dat Oranje nimmer ln gebreke is gebleven aan Leiden's hoogeschool zijne gehechtheid te bewijzen. Voor hun aca demische studiën hebben de Prinsen uit ons Oranje-Huis steeds hun schreden naar Jhr. mr. F. Beelaerts van Blokland. Leiden gericht En toen, met de veran dering van de tijden, ook de denkbeelden die eertijds de vrouw van de Academie hadden verwijderd gehouden, wijziging hadden ondergaan lag het voor de hand, dat onze geëerbiedigde Koningin het oog op Leiden gevestigd had als de plaats waar Prinses Juliana zou studeeren. Tus- schen Leiden's hoogeschool en Oranje be staat een onverbrekelijke band. Ons allen, alumni van die hoogeschool, gaat de bloei van onze Alma Mater diep ter harte. Erkentelijk voor het vele goede, dat wij haar te danken hebben, behoeven wij geen lustrumviering om met haar mede te leven. De lustrumviering is alleen, als een verjaardag in den vriendenkring, een welkome aanleiding om de gevoelens, die ons bezielen tot uiting te brengen. Wanneer ik zeg, dat wij met onze Uni versiteit medeleven, dan is het duidelijk, dat ik daarbij niet in de laatste plaats het oog heb op het wedervaren en de praestaties van de breede schare van professoren .wier roeping het is Leiden's roemrijken naam in binnen- en buiten land hoog te houden en te doen weer klinken. Het is misschien een bewijs, dat wij met den nleuweren tijd nog niet vol doende gelijken tred weten te houden, maar, hoe ons hart ook zwelt van natio- nalen trots over de overwinningen van zwemsters, voetballers en sprinters, nog meer gevoelen wij Reünisten toch altijd nog voor den luister, welken onze Aca demie ontleend aan den wetenschappe- lijken arbeid harer hoogleeraren. En wij verheugen er ons op velen hunner bij deze gelegenheid wederom de hand te mogen drukken. b Maar het zijn niet alleen studenten en professoren, die ons omringen. Wij be vinden» ons in onze Academiestad, de eenige stad in ons land, die naar waar heid op den naam Academiestad aan spraak kan maken. Bij onzen intocht hebben wij er ons wederom rekenschap van kunnen geven, hoe Leiden's burgerij de Academie ln het harte draagt, hoe beide zijn saamgegroeid. Van dien samengroei kunnen wij ons nauwelijks een meer sprekend beeld den ken dan wij zien ln onzen mede-Reunist, den hooggeachten Van de Sande Bak- huyzen, die, geboren civis Leidensis, na als Odysseus over den aardbol te hebben rondgetrokken, thans ln zijn persoon op zoo gelukkige wijze de hooge functiën vereenlgt van praeses van het college van curatoren der Rijks-Universiteit en van burgemeester der gemeente Leiden. Het is ons Reünisten een voorrecht hem hier te mogen begroeten. In de naaste toekomst hopen wij dat wederom te mogen doen in Uw uit zijne assche herrezen mooie, oude Stadhuis. Alles wat ons heden- omringt en weder vaart stemt ln krachtige harmonie samen met de gevoelens, die uit ons eigen ge moed opwellen. De hartelijke ontvangst ons ten deel gevallen, doet ons, meer dan ooit. ons één gevoelen met het Leidsch Studenten Corps, één gevoelen ook met allen wlen de roem van onze Academie ter harte gaat. Ik denk daarbij ook aan de velen, die door verblijf ln Oost of West, of wegens andere overwegende redenen, verhinderd werden met ons op te gaan naar Leiden, maar die, in gedachten met ons veree- nlgd, heden onze Academie gedenken. Oan dat gevoelen, dat ons allen samen bindt, moge ik uitdrukking geven door den hardgrondlgen wensch: Vivat, crescat, floreat in Aeternum Academia nostra Lugduno-Batava! Daarna werd de Intocht voortgezet naar de Sociëteit „Mlnerva", waar de reünisten werden verwelkomd door den president der Sociëteit, Jhr. P. B M. ten Bosch, die ongeveer ais volgt sprak: Het ls met een bijzondere vreugde, dat lk u allen bij den aanvang van het Lus trum binnen de ons zoo welbekende muren van onze Sociëteit mag welkom heeten. En speciaal wil ik hierbij noemen den heer Beelaerts van Blokland, als ver tegenwoordiger der vele reünisten, die heden met een ongewoon groot aantal naar Leiden zijn getogen. Het feit, dat u geen oogenblik geweifeld hebt wederom Sociëteit Mlnerva als mid delpunt voor het Lustrum te beschouwen en de groote geestdrift waarmee gij ge komen zijt, moeten de huidige leaen wel overtuigen dat banden, die met Leiden en in het bijzonder met Sociëteit Minerva worden aangeknoopt, blijven bestaan en niet licht worden verbroken. Velen van u, die in de laatste 5 Jaren niet ln de gelegenheid zijn geweest de Sociëteit te bezoeken, zullen hier eenige veranderingen bemerken, o.a. de verbou» wing van de groote zaal en de afwezlgheif van een der trouwste dienaren, Arie Oen stra. Dat toch ondanks deze veranderingen en ondanks ae veranderde tijden, de sfeer op de Sociëteit en de geest harer 'eden dezelfde is gebleven, zal voor bui tenstaanders misschien verwonderlijk zijn, voor ons is dat vanzelfsprekend. Zijn niet de tradities en mores op onze Sociëteit ten lange leste dermate in haar vastgewor- teld, dat als het ware het heele gebouw ervan doortrokken ls en zij vanzelf dezen geest van generatie op generatie over brengt? Komt niet nog steeds elke reünist, hoe lang hij ook afwezig is geweest, terug in een onveranderde omgeving waar overal herinneringen aan vroeger voor zijn geest opdoemen? Een Sociëteit die in den loop der jaren een dusdanig karakter heeft gekregen cn weten te behouden, mag wel met recht „de eprste Sociëteit der Nederlanden" ge noemd worden. Spr. eindigde met den wensch, dat allen zich zullen terugwanen ln hun eigen stu- denten-tljd en dat hun de waarheid, die schuilt hi den regel „Hoe node 1st, dat wij scheyden", niet beschaamd zal worden. Inmiddels was zonder eenlg officieel vertoon het Lunapark op het Schutters veld voor het publiek opengesteld Uit den aard der zaak voelde de Jeugd 'zich tot dit deel der feestelijkheden het meest aangetrokken, zoodat het er reeds den eersten middag vrij druk was. Vanavond en de volgende dagen zal de drukte echter nog wel toenemen. Een korte rondtocht over het terrein leerde ons reeds, dat er op het gebied van kermisvermaak heel wat te genieten is. Op het verdere verloop der feestelijk heden komen wy Dinsdag uitvoerig terug. RECLAME. 6860 By vermoeide, branderige, transpireerende en stukgeloopen voeten, of wanneer U last hebt van zonnebrand, doorzitten, smetten en schrynen der huid, zyn Purol en Puroljjoeder de meest afdoende mid delen daarvoor. Purol ln doozen vanaf 30 ct. met gratis busje Purolpoedcr ter kennismaking. Alleen by Apothekers en Drogisten. STAND VAN FRUIT EN WARMOEZERIJ- GEW ASSEN. Het onderstaand overzicht betreffende den stand van het fruit en de warmoe- zerljgewassen op 22 Juni 1935 ls, onder medewerking der Rykstuinbouwconsulen- ten, samengesteld naar gegevens, ver strekt door de correspondenten der direc tie van den landbouw. Het fruit. Over het algemeen vertoonden de vrucht- boomen een ryken bloei. Door de heer- schende weersomstandigheden in het voorjaar, welke zich kenmerkten door nachtvorsten, regens en lage temperaturen, verliep de vruchtzetting onregelmatig. Algemeen is de verwachting, dat herstel van den stand der gewassen zal optreden. In meerdere gebieden werden nog vele aantastingen door schadeiyke Insecten waargenomen, hetgeen wyst op onvoldoen de pogingen om deze parasieten te bestry- den. In het byzonder wordt 't optreden van blad- en bloedlulzen gemeld. De hagel- schade van 10 Juni heeft zich beperkt tot de veenstreken en Zeeland alwaar plaatse- ïyk 5°/o der vruchten beschadigd werd. Appelen De vruchtzetting by de Goudrelnetten is bevredigend. De ver wachting van dezen appel ls nog beter dan die van Bellefleur. In het algemeen is de stand goed. Peren Een goede oogst mag worden verwacht, al leden sommige variëteiten als Trlomphe de Vlenne van het ongun stige weer, waardoor veel vrucht kwam te vallen. Clapp's Favorite en Maagdepeei vertoonden weer sterke rul ln de provin cies Gelderland en Utrecht. Late en vroege kersen vertoonen een vry slechten tot matigen stand. De late soorten beloven het meest. Engelsche krozen vertoonen een slechten stand. Het gewas is practlsch mislukt. Andere pruimen hebben eveneens geleden van de vorst, terwyi ook de prulmenzaag- wesp ln ernstige mate optrad. Druiven en perziken onder glas staan er goed voor, al leden in sommige kassen de druiven ernstig door nachtvorst. Roode en witte bessen vertoonen, even als zwarte bessen, frambozen en kruis bessen een goeden stand. Plaatseiyk heb ben de nachtvorsten van Mei schade toe gebracht. De warmoezerijgewassen. In ernstiger mate dan de gewassen der fruitteelt hebben die der warmoezery van de weersgesteldheid geleden. Het koude en natte weer heeft den groei tegengehouden, terwyi vorstschade alom optrad. Ernstige hagelschade werd veelal waargenomen in de veenstreken, ln Katwyk en omgeving, de Haarlemmermeer, de Zuld-Hollandsche eilanden en het Westland. Komkommers en meloenen hebben wei nig geleden van het koude weer en ver toonen daardoor een vry goeden stand. Tomaten hebben aanvankeiyk slecht ge zette trossen vertoond. Vroege slultkool ls achterlijk; bloemkool staat er goed voor. Vroege aardappelen vertoonen een ach- teriyken stand en UJden algemeen aan het „onderzeeër"-verschynsel. Vooral treedt dit op bij Eerstelingen. Wanneer de weers omstandigheden verbeteren, kan de op brengst nog vrij goed worden. Boonen kunnen, wanneer de weer omstandigheden verbeteren, nog een goede opbrengst geven. Wortels staan er goed voor. Aardbeien zullen een goeden oogst geven. ZIJ herstelden zich volkomen van de naohtvorstschade. Erwten hebben plaatseiyk ernstig van hagelschade geleden. 2—4

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 14