;en verstandig Chineesje LEIDSCH DAGBLAD P Jaargang Donderdag 20 Juni 1935 No. 25 HNI p een eenzamen weg, in de nabijheid Foetsjou, waax nog slechts een chaos groote en kleine steenklompen aan- 3de, dat op deze plek eens een Chinee- e tempel stond, liepen Liem en Wang, e kleine Jongens, druk te babbelen over Tjap-Gomeh, het lentefeest, dat in 1 China elk jaar met zooveel pracht 'dt gevierd. De optocht zal iets bijzonders worden, t mijn vader", sprak juist weer Liem. I de Liong l) wordt nog véél grooter dan leden jaar l^ng zei niets; hij luisterde zelfs niet er naar wat Liem nog meer vertelde, tt verstandige, scheeve oogjes keken ir iets, dat heel zijn aandacht vroeg. was een tonvormige pul van roode m, die zóó hoog was, dat zelfs geen lot mensch over den rand kon kijken, t vreemde ding stond niet ver van de npel-ruïne, en dit vond Wang nóg emder. Zie jij daar die vreemde pul. Liem?' eg hij. „Wat zou daar wel in kunnen i?" Ik denk, dat er water in zit", meende m. „Maar we kunnen er niet inkijken. 1 jammer, hè?" Met brokken steen op elkander stape- gaat het best", stelde Wang zijn endje voor. „Kom mee, wie weet, wat voor vreemds in verborgen is 't Duurde toen niet lang, of Liem en Wang hadden eenige groote steenbrokken naar de pul gesjouwd en deze weldra zóó opeengestapeld, dat, als zij daarop klom men, hun nieuwsgierigheid wei bevredigd zou worden. Zoo besloten zij dan ook om beurten naar de opening te klimmen en Liem zou, als de oudste, het eerste den klimtocht ondernemen. Van steen op steen klauterend, bereikte hij weldra de opening en, met zijn handen om den leemen bo venrand gekiemd, trok hij zich aan den rand op, boog zich daarover en keek. „O, 'k zie water en daarin drijft iets!" riep hij Wang toe. „Ik geloof dat het vischjes zijn!" Dit roepende boog Liem zich nog wat verder over den rand, en wel zóó ver, dat hij zijn evenwicht verloor enin de pul viel! „Kom er vlug uit, Liem!" schreeuwde Wang luid en angstig. En ook Liems stem riep van uit de pul: „Help me vlug er uit! Help! Help!" Radeloos van angst en schrik wilde Wang naar boven klauteren, denkende Liem uit de pul te kunnen trekken. Doch nog vóórdat hij met klimmen be gon, riep een schelle stem hem toe; „Wacht, ik weet iets beters!" Hij, die dit meer schreeuwde dan riep, was Sing, het zoontje van een arme we duwe, die den kost verdiende met het ver- koopen van vruchten. Sing had juist vruchten voor zijn moeder weggebracht en was met zijn juk, waaraan de twee leege manden bengelden, op weg naar huis. Maar nu had hij vlug het juk op den grond geworpen, greep even vlug een grooten, puntigen steen en begon daarmee zóó hard tegen het dikke gedeelte der pul te beuken, dat het broze leem weldra een barst vertoonde, waardoor het water sij pelde. En steeds feller sloeg Sings steen tegen dezen barst, totdat daarin een gat kwam, waardoor nu met kracht het water naar buiten stroomde. En al maar door sloeg Sing, todat het gat zóó groot was, dat hij Liem daardoor gemakkelijk kon bereiken en naar buiten kon trekken, waarbij nu ook Wang hem hielp. Liem, die reeds veel water had binnen gekregen, kwam toen, ook al door Slngs flinkheid, weer heel gauw bij, zoodat hij met Wang en Sing, en een nat pak, op eigen beenen thuis kwam. Daar vertelde hij toen zijn ouders, hoe hij door Sing was gered. „U moogt hem wel een flinke belooning geven, vader", sprak hij. „Want zijn va der is dood, en zijn moeder is heel arm. Gelukkig was Liems vader heel rijk, en Liem was zijn eenige zoon. Toen hij er nu aan dacht, hoe vreeselijk het zou geweest zijn, als Sing zijn jongen niet had gered door zijn verstandig optreden, sprak hij tot den armen jongen: „Hoe kan ik je beloonen voor je verstandig en moedig ge drag, beste jongen?" Toen antwooordde Sing, dat de groot ste belooning voor hem zou zijn, als hij heel veel mocht leeren, opdat hij iets kon worden, waardoor hij later zijn moeder een prettigen en onbezorgden ouderdom zou kunnen verschaffen. „Ik zou wel graag zoo iets als een mandarijn worden, weet u", zei hij wat verlegen. Liems vader moest lachen om Sings wat al te grooten wensch. Maar tóch wilde hij den jongen, die zoo heel verstandig bleek, laten leeren zooveel hij wilde. En hij hielp óók Sings moeder, zoodat zij en Sing het beter kregen. Sing leerde veel, en door zijn groot ver stand bracht hij het, veel jaren later heel ver. Ja, het gebeurde toen waarlijk, zoo als hij als klein ventje reeds had ge- wenscht, want hij werd een mandarijn! En een flink en buitengewoon verstan dig Mandarijn werd Sing-Ho-Koang. zoo als men hem nu noemde. Zóó bleef hij ge acht en geëerd door allen. En dat Sing-Ho-Koang werkelijk heeft bestaan en stierf in 't begin der Xlle eeuw, blijkt nu nog, omdat zijn naam voortleeft. Want als men in sommige stre ken van China, iemands groot verstand wil prijzen, zegt men: „Hij is zoo verstan dig als eens de groote Sing-Ho-Koang was" 1) Een van papier of dunne zijde nagemaakte draak, ln wiens geopenden muil vele kaarsjes branden, Dezé draak wordt ln den optocht mee gedragen op de schouders van zooveel Chlneezen als voor de lengte van het monster noodig is. TANTE JOH. (Nadruk verboden.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 13