Onthulling van Heutsz-monument - De ontploffing te Reinsdorf De Roman van Maxime 76*le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad De ontploffingsramp te Reinsdorf FEUILLETON. II ri '*x. v_ 7 4 1 li'- as» - W De onthulling van het Van Heutsz-monument. De Koningin en de Prinses bij de plechtigheid. Naast H. M. de Koningin staat minister-president Colijn. Geheel links burgemeester de Vlugt. Zware rookwolken boven de springstoffenfabriek na, de explosie« De onthulling van het van Heutsz-monument te Amsterdam door H. M. de Koningin. Overzicht van net 93 meter lange monument, tijdens de plechtigheid. P.S.V. KAMPIOEN VAN NEDER LAND. Moment uit den wedstrijd D.W.S.—P.S.V. door P.S.V. met 2—1 gewonnen. P.S.V. is dus kampioen van Nederland. PROFESSOR DR. PH. KOHNSTAMM 60 JAAR. In zijn woning te Ermelo werd hij door tal van vrienden gelukgewenscht. Prof.. Casimir feliciteert zijn collega en diens vrouw. Rechts prof. A. D, Fokker cn prof. mr. P. Scholten. door OCTAVE f'hjUiJ .Tiivi.'. Uit het Fransch door H. A. C. Snethlage. 34) „Juffrouw, u bent niet rechtvaardig; ik heb nooit gedaan, alsof ik van u hield; ik heb een oprechte sympathie voor u gehad, welke lk nog heb. Ik beken, dat uw schoon heid, uw verstand, uw gaven, u volkomen het recht geven van hen, die met u om gaan, iets meer dan een broederlijke vriendschap te verwachten; maar mijn wereldsche omstandigheden, de familie- plichten, welke mij zijn opgelegd, zouden mij niet toestaan deze grens te overschrij den, tegenover u, zonder in fatsoen te kort te schieten Ik zeg u eerlijk, dat ik be koorlijk vind, en ik verzeker u, dat, door mijn gevoelens voor u binnen de grenzen te houden, welke de loyaliteit van mij eischt, ik mij niet onverdienstelijk gedra gen heb. Ik zie daarin niets vernederends voor u: dat, wat met het volste recht u zou kunnen vernederen, juffrouw, dat zou zijn u zeer beslist bemind te zien, door een man, die zeer beslist is in zijn plan u niet te trouwen." Zij wierp mij een boozen blik toe. „Wat weet u ervan?" zei ze. Niet alle mannen loopen een fortuin na!" „Och! zoudt u heusch een kwaadaardig klein menschje zijn, juffrouw Hélouin?" zei ik, met groote kalmte tegen haar. „Als dat zoo is, heb ik de eer u te groeten." „Mijnheer Maxime!" riep zij, terwijl zij eensklaps mij naderde, om mij tegen te houden. „Vergeef me. heb toch mede lijden met mij! Helaas! begrijp mij, ik ben zoo ongelukkig! Stel u toch voor, wat de gedachte kan zijn van een arm schepsel als ik ben, tegenover wie men de wreed heid gehad heeft, haar een hart te geven, een ziel, een verstanden die van dat alles alleen maar gebruik kan maken om te lijden.en om te haten! Wat is mijn leven? Wat is mijn toekomst? Mijn leven, dat is het voelen van mijn armoede, die nog grooter wordt door al de verfijnde luxe, die mij omringt! Mijn toekomst, dat zal zijn, verdriet te hebben, eenmaal te schreien, bitter te schreien, over dit leven zelf dit leven van een slavin, hatelijk als het is!.U spreekt over mijn jeugd, over mijn verstand, over mijn gaven Och, ik wou, dat ik nooit een andere gave gehad had dan steenen te kloppen op de wegen! Ik zou veel gelukkiger zijn!.... Mijn gaven ik zal den besten tijd van mijn leven doorgebracht hebben om er een andere vrouw mee te tooien, opdat zij nog mooier zal zijn, en nog meer aangebe den worden, en nog meer hooghartig zijn!En wanneer het allerzuiverste van mijn bloed zal zijn overgegaan in de aderen van die pop, dan zal zij haar deel van de schoonste levensfeesten gaan ge nieten, aan den aim van een gelukkigen echtgenoot, terwijl lk, alleen, oud, verla ten, zal gaan sterven in het een of andere hoekje, met het inkomen van een kame nier. Wat heb ik toch tegenover den hemel misdaan, om dit lot te verdienen? Waarom ik eerder dan die vrouwen? Ben ik niet aan hen gelijk? Als ik zoo slecht ben, dan is het, omdat het ongeluk mij verbitterd heeft, omdat het onrecht mijn ziel zwart gemaakt heeft. Ik ben ge boren, evenals zij misschien meer nog dan zij om goed te zijn, en minzaam, en vriendelijk.En, de weldaden kosten weinig, wanneer men rijk is, en welwil lendheid is gemakkelijk voor de geluk kigen! Was ik op hun plaats, en zij op de mijne, dan zouden ze mij haten zooals ik hen haat! Men houdt niet van zijn meesters!Ach, dat is vreeslijk, wat ik u zeg, is 't niet? Ik weet het wel, en dat is wat mij te gronde richt. Ik voel mijn verachte lijkheid, ik bloos ervan.toch kweek ik haar! Helaas! U zult mij nu nog meer dan ooit gaan verachten, mijnheer.U, van wien ik zoo zou gehouden hebben, wanneer u het geleden hadt! U, die mij alles zoudt kunnen teruggeven, wat ik ver loren heb, de hoop, den vrede, de goed heid, de achting voor mijzelf!Ach, er is een oogenblik geweest waarop lk dacht, dat ik gered waswaarop ik voor den eersten keer een gedachte van geluk, van toekomst, van trots gehad hebOnge lukkige!".. Zij had mijn belde handen gegrepen; zij verborg er haar hoofd in, dat bedekt was door lange, golvende krul len, en huilde als een krankzinnige. „Mijn beste kind", zei ik tegen haar, „ik begrijp beter dan iemand anders de moei lijkheden en het bittere van je omstan digheden, maar laat ik u mogen zeggen, dat u ze zelf erg vergroot door in uw hart voedsel te geven aan die treurige gevoe lens, welke ge aan mij hebt geuit. Dat is alles erg leelijk, ik wil het u niet verzwij gen, en u zult er mee eindigen, dat u de hardheid van uw lot ten volle verdient, maar, hoor eens, uw verbeelding overdrijft die hardheid zeer sterk. Wat het heden aangaat, u wordt hier behandeld, wat ge er ook van zegt, als een vriendin, en wat de toekomst betreft: ik zei geen enkel ding, dat u zou verhinderen om uit dit huis weg te gaan, u ook, aan den arm van een gelukkig echtgenoot. Wat mij aan gaat, ik zal u heel mijn leven erkentelijk zijn voor uw genegenheid, maar ik wil u nog één keer zeggen, om verder voorgoed over dit onderwerp te zwijgen, ik heb plichten, waaraan ik gebonden ben, en ik wil niet en kan niet trouwen". Zij keek mij eensklaps aan. „Zelfs niet met juffrouw Marguérite?" zei ze. „Ik zie niet in wat de naam van juf frouw Marguérite hier te beteekenen heeft". Met de eene hand gooide zij haar haren naar achter, die over haar gezicht hin gen, en de andere strekte zij naar mij uit, met een dreigende beweging: „U bent verliefd op haar!" zei ze, met een doffe stem: „en nog meer op haar bruidschat, maar u zult haar niet krijgen!" „Juffrouw Hélouin!" „Ha", ging zij voort, „u bent nog bijna een kind, als u gemeend hebt een vrouw te kunnen misbruiken, die de dwaasheid had u lief te hebben! Ik zie heel goed uw kuiperijen! Intusschen weet ik wie u bent.Ik was in de buurt toen juffrouw de Porhoët aan mevrouw Laroque uw listige vertrouwelijke mededeeling overbracht". „Wat! U luistert aan de deur, juf frouw?" „Ik stoor mij weinig aan uw beleedigin- gen. Intusschen zal ik mij wreken en spoedigHa, u bent zeker erg, handig, mijnheer de Champcey! en ik maak u mijn compliment.U hebt prachtig uw rol van belangeloosheid en van geheim zinnigheid gespeeld, die uw vriend, mijn heer Laubépin, niet nagelaten heeft u aan te raden, toen hij u hierheen zond.Hij wist, met wie u te doen kreegHij wist genoeg van de bespottelijke dwaasheid van dat meisje! U gelooft, dat u uw prooi al in handen hebt, nietwaar? Mooie mil joenen, waarvan de bron niet al te zuiver is, zegt men, maar die, in ieder geval, erg geschikt zouden zijn om een markiezaat op te frisschen, en een wapenschild op nieuw te verguldenNu, u kunt vanaf dit oogenblik er van afzienwant ik zweer u, dat u geen dag langer uw mas ker zult behouden en hier is de hand, die het van u weg zal rukken!" „Juffrouw Hélouin, het is hoog tijd een einde aan deze scène te maken, want het wordt bijna een melodrama. U hebt mij mooi behandeld, nu ik u waarschuwde voor verklikken en lasteren, maar u kunt er volmaakt veilig mee doorgaan, want ik geef u mijn woord, dat ik u er niet in vol gen zal. Overigens ben ik uw dienaar!" Ik verliet deze ongelukkige, met een sterk gevoel van afschuw, maar ook van medelijden. Ofschoon ik altijd vermoed had, dat de beste organisatie aangetast en bedorven moet worden, in evenredigheid: zelfs van de voordeelen, die zij biedt, dat dit het gevolg is van de dubbelzinnige en grievende omstandigheden, waarin juf frouw Hélouin hier verkeert, toch had mijn verbeelding niet dien afgrond van haat kunnen peilen, welke zich zooeven voor mijn oogen opende. Zeker, wanneer men er over nadenkt, kan men geen bestaan bedenken, dat zoozeer een mensch aan venijnige verzoekingen bloot stelt, dat meer de macht heeft om de begeerten van jaloezie in een hart op te wekken en te verscherpen, om elk oogenblik het trot- sche verzet wakker te maken, om al de ijdelheden en jaloerschheden van een vrouw te prikkelen. (Wordt vervolgd)..

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5