De Hollandia-wedstrijden - Het lichten van de „Risico" De Roman van Maxime 76ste Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blai FEUILLETON. De Hollandia-roeiwedstrijden te Alphen aan den Rijn. De strijd der achtriemsgieken seniores. Laga wint van Njord. DE SLEEPBOOT „RISICO" die te Gouw sluis gezonken is tengevolge van een ketel ontploffing, waarbij twee personen werden gedood, js gelicht. Het bergen der wrakstukken. DE BUITEN LA N D SCHE DEELNEMERS AAN HET CONCOURS HIPPIQUE TE AMSTERDAM zijn door minister Deckers officieel aan boord van Hr. Ms. „Kor- tenaer" en ,,van Ghent" ontvangen. Groep van de genoodigden aan boord. Rechts op den voorgrond minister Deckers. Achter hem de EngeLsche, de Fxansche en de Belgische geaant. HET 100-JARIG BESTAAN VAN DE FABRIEK DER N.V. EDELMETAALBEDRIJVEN TE VOORSCHOTEN. ,,Bertice" aldaar vond de-huldiging plaats van den directeur, den heer Begeer, ^(rechts in de deuropening) door het personeel. Is huize DE ZOMERPOSTZEGELS welke binnenkort door het P.T.T.-bedrijf worden uit gegeven ten behoeve van sociale en cultureele doeleinden. De zegels van IJ en 6 cent geven de beeltenissen van H. D. Guyot en prof. F. C. Donders, die van 5 en 121 cent van Alphons Djepenbrock en J. Pzn. Sweelinck. door OCTAVE FEDTLLET. Uit het Fransch door H. A. C. Snethlage. 33) En ten slotte, zelfs, wanneer dit won der gebeuren mocht, en zich verwaardig de, mij deze hand aan te bieden, voor welke ik mijn leven zou geven, maar die ik nooit zou vragen, zou dan ons huwelijk gelukkig zijn? Moest ik niet vreezen, dat, vroeg of laat, in deze onrustige verbeel ding, het een of andere slecht-uitgedoofde Wantrouwen, onverbiddelijk, opnieuw zou te voorschijn komen? Zou ik, zonder on behaaglijkheid. van een besmette liefde kunnen genieten, als van een weldaad? Onze rol van bescherming tegenover de vrouw is ons zóó uitdrukkelijk opgelegd door al de gevoelens van eer, dat zij geen enkel oogenblik kan worden omgekeerd, zelfs niet in alle eerbaarheid, zonder dat, ik weet niet welke schaduw van twijfel en verdenking over ons komt. Het is waar: rijkdom is niet zóó'n voordeel, dat er in deze wereld niets te vinden is, dat opweegt tegen hem, en ik meen, dat een man, die aan zijn vrouw, in ruil voor enkele zak ken goud, een naam aanbiedt, dien hij beroemd gemaakt heeft, een uitmuntende verdienste, een grootsche situatie, een toe komst, niet verpletterd behoeft te worden door dankbaarheid; maar ik, ik heb leege handen, ik heb niet meer toekomst dan ik heden heb; van al de voordeelen, welke de wereld waardeert, heb ik slechts een enkele: mijn adelijken titel, en ik zou vast besloten zijn hem niet te dragen, opdat men niet kan zeggen, dat hij de koopprijs is. Kort gezegd dus: ik zou alles ontvan gen, en niets geven; een koning kan een herderinnetje trouwen, dat is edel en be koorlijk, en men feliciteert hem er terecht om; maar een herder, die zich zou laten trouwen door een koningin, dat zou geen goeden indruk maken. Ik heb den nacht doorgebracht met al deze dingen door mijn arme hersens te laten gaan, en een besluit te zoeken, en ik zoek het nog. Misschien moest ik zonder uitstel dit huis en dit land verlaten. De wijsheid zou het willen. Dit alles kan niet goed eindigen. Welk een doodelijk verdriet zou men zich dikwijls besparen, door een enkele minuut van moed en beslistheidIk zou tenminste overstelpt zijn door ver driet, nooit had ik zoo'n schoone gelegen heid. En toch, ik kan niet!In mijn verwarden en gekwelden geest is er één gedachte, die alles beheerscht, en die mij vervult met een bovenmenschelijke vreugde. Mijn ziel is licht als een vogel in de lucht. Ik zie steeds weer vóór mij, en zal het altijd zien, dat kleine kerkhof, die verre zee, dien oneindigen horizon, en op dien stralenden top die engel van schoon heid, nat van goddelijke tranen! Ik voel nog haar hand op mijn lippen; ik voel haar tranen in mijn oogen, in mijn hart! Ik houd van haar! Welnu, morgen, als het moet, zal ik een besluit nemenTot dan late men mii, om Gods wil! met rust. Sinds langen tijd maak ik geen misbruik van het geluk.Deze liefde, ik zal er misschien aan sterven; ik wil, een gehee- len dag, in vrede leven! 26 Augustus. I Die dag, die eenige dag, waarom ik smeekte, is mij niet gegeven geworden. Mijn kortstondige zwakheid heeft niet lang gewacht op de boetedoening, en deze zal lang zijn. Hoe had ik het vergeten? In de orde der moraal, evenals in elke andere, zijn er wetten, die wij nooit ongestraft overtreden, en waarvan de bepaalde ge volgen in deze wereld het voortdurend tusschenbeide komen van wat men de Voorzienigheid noemt, beteekenen. Een zwak en groot man, die met een bijna krankzinnige hand het Evangelie van een wijze schreef, zeide van deze passies, welke zijn ellende veroorzaakten, zijn schande en zijn genie waren: „Alle zijn goed, wan neer men ze meester blijft;' alle zijn slecht, wanneer men zich er door laat onderwer pen. Wat ons door de natuur verboden is, dat is: onze gehechtheden verder uit te strekken dan onze krachten reiken; wat ons door de rede verboden wordt, is: te willen, wat wij niet kunnen verkrijgen; wat ons door het geweten verboden wordt, is niet: verzocht te worden, maar: ons te laten overwinnen door de verzoekingen. Het hangt niet van ons af, het hebben of niet hebben van passies; het hangt van ons af, over deze te heerschen. Alle gevoe lens, welke wij beheerschen, zijn gewet tigd; al die, die ons beheerschen, zijn mis dadig. Hecht uw hart slechts aan de schoonheid, die niet vergaat, laat uwé omstandigheden uw wenschen begrenzen; laat uw plichten voor uw passies gaan; breid de wet der noodzakelijkheid uit over de moreele dingen; leer verliezen, wat u kan worden ontnomen; leer alles te ver laten, wanneer de deugd het eischt!" „Ja, zoo is de wet; ik ken haar; ik heb haar geweld aangedaan; ik wordt ge straft. Niets is rechtvaardiger. Ik had nauwelijks den voet gezet op de wolk, die deze krankzinnige liefde als het ware is, of ik werd er heftig van afgewor pen, en ik heb, met moeite, na vijf dagen, den moed teruggewonnen, om de bijna be spottelijke omstandigheden van mijn val te schetsen. Mevrouw Laroque en haar dochter waren 's morgens vroeg vertrokken, om opnieuw een bezoek te brengen bij mevrouw de Saint-Cast, en vervolgens mevrouw Aubry mee terug te nemen. Ik vond juffrouw Hélouin alleen op het kasteel. Ik bracht haar een derde van haar salaris; want, hoewel mijn werkzaamheden mij in het algemeen geheel buiten de huishouding en de intieme regels van het huis houden, hebben de dames verlangd, zonder twijfel uit eerbied voor juffrouw Caroline en voor mij, dat haar salaris en het mijne, bij uit zondering, door mij worden betaald. De jonge dame bevond zich in het kleine boudoir, dat grenst aan het salon. Zij ontving mij met een peinzende zachtheid, die mij roerde. Ik had zelf op dat oogen blik die volheid des harten, die tot ver trouwen en goedheid brengt. Ik besloot, als een ware Don Quichotte, een helpende hand uit te steken naar deze arme een zame ziel. „Juffrouw", zei ik eensklaps tegen haar, „u hebt mij uw vriendschap ontnomen, maar de mijne is blijven bestaan; staat u mij toe, dat ik u een bewijs ervan geef?" Zij keek mij aan en mompelde een ver legen ja. „Nu! mijn arme kind, je richt jezelf te gronde". Zij stond bruusk op. „U hebt mij van nacht in het park gezien!" riep zij uit. „Ja, juffrouw." „O!" Zij deed een stap naar mij toe. „Mijnheer Maxime, ik zweer u, dat ik een fatsoenlijk meisje ben!" „Ik geloof het, juffrouw; maar ik moet u zeggen, dat in dezen kleinen roman, zeer onschuldig, zonder twijfel, van uw kant, maar die het misschien minder van den anderen kant is, u zeer ernstig uw goeden naam en uw rust op het spel zet. Ik smeek u, erover na te denken, en ik smeek, u terzelfdertijd, er van overtuigd te zijn, dat niemand anders dan u ooit een woord over dit onderwerp uit mijn mond zal hooren". Ik wilde mij terugtrekken; zij zakte op haar knieën bij een canapé, en brak in snikken uit, haar gezicht tegen mijn hand, welke zij gegrepen had. Ik had, het was nog maar kort geleden, schooner en waardiger tranen zien vloeien; evenwel was ik bewogen. „Laten wij eens praten, beste juffrouw", zei ik tegen haar.... „Het is nog niet te laat, nietwaar?" Zij schudde krachtig met haar hoofd. „Nu, mijn beste kind, wees moedig. Wij zullen u helpen, dat is zeker. Wat kan ik voor u doen, laten wij eens overleggen? Heeft die man een pand van u ln handen, een brief, dien ik hem terug kan vragen, na mens u? Beschik over mij ais over een broer." Boos duwde zij mijn hand weg. „O, wat bent u hardzei ze. „U spreekt van mij te helpen.en u bent het, die mij te gron de richt! Na gedaan te hebben alsof u van mij houdt, hebt u mij van u gestoo- ten.U hebt mij vernederd, wanhopend gemaaktU bent de eenige oorzaak van wat gebeurt!" .(Wordt vervolgd),

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5