De eerste reis van de Normandie - De Varsity - Huldiging Hondong
76«te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
De Roman van Maxime
JUBILEUM SCHOOL VOOR RESERVE-O'FFICDE
REN te Kampen. Spiegelgevecht op .den Zand*
berg. Tank en troepen ver&chuilen zich achter een
rookgordijn.
REÜNIE DER K.N.M.Y. TE DEVENTER. De
motorrijders werden getrakteerd op Deventer-koek
en koffie.
De eerste reis oan de „Normandie" naar New-York.
Luchtopname van ihet vertrek van het grootste passagiersschip uit le Havre op zijn eerste reis naar New York.
De universiteitsroeiwedstrijden op het Noordzeekanaal. 1>1I'00'r "0ND0NG dio onlangs uit Wcst"Indie teruggekeerd is,
door de inwoners van Grave in verband met zijn succesvolle vlucht met
Overzicht aan de finish van het hoofdnummer Oude Vier. 1. Ne reus, 2. Njord. TT i -
de ,,Snip gehuldigd. Hondong s zegetocht door Grave.
door OCTAVE FEUILLET.
pit het Fransch door H. A. C. Snethlage.
Ik verzekerde aan freule de Porhoët,
'oe trotsch lk mij voelde, met haar uit-
ïekozen te zijn om aan de wereld het
■"We onderricht te geven, waaraan zij
k"0,, groote behoefte heeft, en waarop zij
{«lijnt ingericht om er haar voordeel mee
doen. Toen ging zij door: „wat mij be-
"ft, mijnheer, ik ben geschapen voor de
'"Hoede, en ik lijd er weinig onder, wan
neer men in den loop van zijn al te lange
«ren een vader, die met waardigheid zijn
kaam droeg, vier broers, die hun vader
baardig waren, vroegtijdig heeft zien
{keuvelen door den kogel of door het
"aal, wanneer men acntereenvolgens alles
Jat men vereerde en waaraan men ge-
kreht was, heeft zien ondergaan, dan
®»et men wel een kleine ziel hebben, om
r™ te bemoeien met een min of meer
jrervloedigen maaltijd of met de kwestie
ren nieuwe kleeren. Zeker, markies, als
f om mijn persoonlijke welvaart alleen
j"1?. dan kunt gij er zeker van zijn, dat
korte metten zou maken met de Spaan-
*ke miljoenen ,maar het schijnt mij
J™ goed voorbeeld, dat een fa-
f™e als de mijne niet van den aard
kiem verdwijnt, zonder een blijvend
U°°r achter te laten, een schitterend
{™uument van haar grootheid en geloof.
JJMom is het, dat ik in navolging van
mijner voorvaderen, dat denkbeeld
°reg, waarde neef, en ik zal er nooit af
stand van doen, zoolang ik het leven heb,
dat denkbeeld over de godsdienstige stich
ting, waarvan gij hebt hooren praten".
Toen zij zeker was van mijn instem
ming, scheen de oude en edele vrouw na
te denken, en terwijl ze een melancholie-
ken blik liet gaan langs de half-vergane
portretten van haar voorouders, verstoor
de alleen de pendule, die een erfstuk was,
de middernachtelijke stilte van het don
kere salon.
,Er zal", zei freule de Porhoët, met een
plechtige stem, „er zal een kapittel van
kanunniken regelmatig dienst doen in deze
kerk. Eiken dag, des morgens, zal in de
particuliere famiiiekapel een stille mis
voor mijn zielerust en die mijner voor
ouders opgedragen worden De voeten
van den dienstdoenden priester zullen tre
den op een marmer, dat geen Inscriptie
draagt, en dat de trede van het altaar
zal zijn, en mijn overblijfselen zal be
dekken".
Ik boog, terwijl ik de ontroering van
eerbied liet zien. Freule de Porhoët nam
mijn hand, en drukte haar zacht. „Ik ben
niet gek, neef", ging zij voort, „al zegt
men het. Mijn vader, die niet loog, heeft
mij altijd verzekerd, dat bij het uitsterven
der directe afstammelingen van onzen
Spaanschen tak wij alleen de rechten op
de erfenis zouden hebben. Zijn plotse-
lingen en gewelddadigen dood liet hem,
ongelukkigerwijze, niet toe, ons op dit
punt duidelijke inlichtingen te geven, maar
daar ik niet twijfelen kan aan zijn woord,
twijfel ik niet aan mijn recht...." „Ech
ter, voegde zij er bij, na een pauze, en
op een toon van roerende droefheid, „als
ik niet gek ben, ik ben oud, en die men-
schen daarginds weten dat wel. Zij hou
den mij al vijftien jaar op sleeptouw, door
uitstel op uitstel; zij wachten op mijn
dood, die aan alles een einde zal ma
ken... En, ziet ge, zij zullen niet lang
wachten: ik zal een dezer morgens, ik
voel het wei, mijn laatste mis moeten bij
wonen... Die arme kathedraal mijn
eenlge. liefde die in mijn hart zooveel
gebroken of teruggedrongen liefdes ver
vangen had zij zal nooit meer dan een
steen hebben, dien van mijn graf".
De oude vrouw zweeg. Zij veegde met
haar vermagerde handen twee tranen
weg, die over haar verlept gezicht liepen,
en voegde er toen met een gedwongen
glimlach bij:
„Vergeef mij, neef, jij hebt genoeg aan
je eigen ongeluk. Vergeef me't Is
bovendien laat; je moet weggaan, je zoudt
mij in opspraak brengen".
Voor ik weg ging, verzocht ik opnieuw
aan freule de Porhoët om geheimhouding,
met het oog op het geheim, dat ik haar
had moeten toevertrouwen. Zij antwoord
de mij, op een beetje ontwijkende manier,
dat ik kalm kon zijn, dat zij voor mijn rust
en voor mijn waardigheid zou weten te
zorgen.
Evenwel, de volgende dagen, vermoedde
ik, door de verdubbeling der oplettend
heden, waarmede mevrouw Laroque mij
vereerde, dat mijn eerbiedwaardige vrien
din haar mijn vertrouwelijke mededeeling
had overgebracht. Freule de Porhoët
aarzelde overigens niet het te ontkennen,
terwijl zij mij de verzekering gaf, dat zij
het niet had kunnen laten voor de eer
van haar familie, en dat mevrouw Laro
que overigens niet in staat was om zelfs
tegenover haar dochter een geheim, dat
aan haar kieschheid was toevertrouwd, te
verraden.
Evenwel, mijn gesprek me tde oude
vrouw had mij doordrongen van een be
wogen eerbied, waarvan ik haar de bewij
zen trachtte te geven. Vanaf den dag. die
op dien avond volgde, besteedde ik al de
macht van mijn potlood aan de inwendige
en uitwendige versiering van haar dier
bare kathedraal. Deze aandacht, waarvoor
zij zich gevoelig toonde, kreeg langzamer
hand de regelmaat van een gewoonte.
Bijna eiken avond, na het whisten, zette
ik mij aan het werk, en het ideale monu
ment werd een beeld, een stoel, of een
galerij rijker. Juffrouw Marguérite, die
voor haar buurvrouw een soort godsdien
stige vereering schijnt te hebben, heeft
mee willen doen aan mijn liefdewerk door
een speciaal album aan de basiliek der
Porhoët's te wijden, en ik kreeg de op
dracht het te vullen.
Ik bood bovendien aan mijn oude ver
trouwde vriendin aan van mijn kant stap
pen te doen naspeuringen en allerlei
diensten te verrichten, welke voor haar
proces noodig zijn. De arme vrouw be
kende mij, dat ik haar een dienst bewees,
dat, om de waarheid te spreken, zij nog
haar loopende correspondentie kon voe
ren, maar, dat haar verzwakte oogen niet
in staat waren het handschrift der docu
menten van haar proces te lezen, en dat
zij zich tot nu toe door niemand had wil
len laten helpen bij dit werk, van hoe
groot belang dit ook voor haar zaak kon
zijn, om niet opnieuw voedsel te geven
aan den onbeschaafden spot van de men-
schen van deze streek. Om kort te gaan,
zij stelde mij aan en ik kreeg de kwaliteit
van raadsman en medewerker. Sindsdien
heb ik gewetensvol het uitgebreide dossier
van haar proces bestudeerd, en ik ben
tot de overtuiging gekomen, dat de zaak,
welke, in laatste ressort, een dezer dagen
moet worden berecht, bij voorbaat abso
luut verloren is. Mijnheer Laubépin, dien
ik heb geraadpleegd, deelt deze meening,
die ik voor het overige zal probeeren, met
inspanning van mijn kant, voor mijn oude
vriendin te verbergen, zoolang de om
standigheden het toelaten. Intusschen doe
ik haar het genoegen stuk voor stuk haar
familiearchief te onderzoeken, waarin zij
steeds hoopt eenig beslissend bewijs te
haren gunste te ontdekken. Ongelukkiger
wijs zijn deze archieven erg omvangrijk
en de duiventoren is er mee gevuld van
den kelder tot den zolder.
Gisteren was ik vroeg naar freule de Por
hoët gegaan, om er voor het uur van het
déjeuner het onderzoek van lias no. 115
te voltooien, dat ik den vorigen dag was
begonnen. Daar de huisvrouw nog niet
was opgestaan, installeerde ik mij, zonder
lawaai te maken, in het salon, met behulp
en medewerking van het'keukenmeisje,
en, in mijn eentje, begon lk aan mijn
stoffige werk. Na verloop van een uur
ongeveer, toen ik met een buitengewone
vreugde het laatste blad van lias 115
doorliep, zag ik freule de Porhoët binnen
komen, die met zich mee sleepte een
enorm pakket, dat erg netjes ingepakt
was in een wit linnen doek.
„Goedenmorgen. mijn beminde neef",
zei ze. „Toen ik hoorde, dat jij je van
morgen moeite voor mij gaaft, heb ik
moeite voor jou willen doen. Ik breng je
lias 116". Er is, ik weet niet in welk ver
haal, een ongelukkige prinses, die men op
sluit in een toren, en aan wie een fee, die
vijandig is aan haar familie, slag op slag
een reeks van buitengewone on onmoge
lijke werken opdraagt. Ik beken, dat, op
dit oogenblik freule de Porhoët, on
danks al haar deugden, mij een na-
familielid van deze fee leek te zijn.
(Wordt vervolgd).