BOUWPLAAT.
EEN VREEMDE VISCH
HANS EN GRIETJE
begint met de teekeningen op dun,
zich tig papier over te! trekken.
,n alles op dun, buigzaam karton
ken.
larna kun je aan het kleuren gaan.
s je daarmee klaar bent, alles uitsnij
den. Je ziet wel, wat je moet omvouwen.
Nu begin je met plakken en zorg je
daarbij vooral, dat de gelijk-luidende num
mers (de 2 dus op de 2 enz.) op elkaar
komen. Het is niet moeilijk, het huisje in
elkaar te zetten.
Ten slotte gee£ je de heks een plaatsje
voor de deur, terwijl je Hans en Grietje,
de poes en de boomen om het huisje
groepeert.
(Nadruk verboden).
door
G. E. DE LILLE HOGERWAARD.
m. lap en Koos hadden vacantie en hiel-
zich onledig met het beoefenen der
le hengelsport. Moeder vond het best;
{■beurde natuurlijk in de open lucht
t trof, dat ze juist zulk mooi weer had-
en het was dus een gezonde bezig-
Bovendien waren de beide jongens,
de zusjes in de vacantie nog meer
v|enen te plagen dan zij reeds in school-
deden, nu uren van den vloer, zoodat
rustig in huis, tuin en naaste omge-
was en ten slotte verschalkten ze
schien wel eens één keer zóóveel visch,
ze er een gratis maal aan hadden,
lken morgen opnieuw trokken de jon-
er met nieuwen moed op uit. Ze kre-
E boterhammen en een thermosflesch,
j uld met limonade, mee. 's Middags
imen ze dan thuis met een enkel klein
hje, dat zij toch eigenlijk zonde vonden
koken of te bakken en maar liever in
vijvertje achter in den tuin los lieten,
ier sprak lachend van den vischvijver
natuurlijk moest iedere bezoeker en
eri oekster de „aanwinst" bewonderen.
kis we eens een dikken paling vangen,
U 'm stoven, Moeder", beloofden de
gens, maar zóó ver hadden zij het nog
)lt gebracht. Of het er ooit van komen
I?
n nu logeerde neef Jan, de student,
UeJds eenige dagen bij hen. De jongens
ren niet weinig trotsch op hun logé en
„e: iden het opperbest met hem vinden. Hij
die k er meestal met een boek op uit en
g dan ergens in het gras liggen lezen.
!u was het op een middag zóó warm,
JJ|| i neef Jan zijn, boek uit de hand had
in glijden en ingedommeld was.
uist kwamen Jaap en Koos voorbij. Op
hun teenen slopen ze naar hem toe. Ja,
werkelijk! Jan sliep! De verleiding om
hém te plagen en met een halmpje wakker
te kriebelen, was al heel groot. De jongens
plukten ieder een grasje en hielden dit
vlak bij het gezicht van den slaper. Voor
zichtig raakten ze zijn wang aan, zijn neus
ze gingen hoe langer hoe verder. Jaap
stak zijn grasje een heel eind in Jans neus
Hu, wat trok hij nu een leelijk ge
zicht! hij proestte, werd wakker en
riep kwasi heel boos uit.
„Wacht maar. bengels! Dat zal ik jullie
betaald zetten!"
Weg holden de jongens, maar ze durfden
pas te lachen toen ze een flink eind weg
waren en zagen, dat hun slachtoffer nog
altijd in het gras lag, wantJan had
lange beenen en zag er pootig uit. 't Zou
niet meevallen, als hij het eens even wilde
„uitvechten" ook al waren ze twee tegen
één.
Toen zij elkaar dien middag aan tafel
terugzagen, scheen de logé het voorgeval
lene geheel vergeten te zijn. Jaap en Koos
vertrouwden het eerst niet recht, maar
langzamerhand zetten ze hun achterdocht
toch op zij. Misschien was de groote neef
wel weer dadelijk in slaap gevallen en
verkeerde hij in de veronderstelling, dat
hij gedroomd had, dacht Koos. Hij gaf Jaap
onder tafel een schop, die zooveel betee
ken de als;
„Niks verrajen, hoor!"
„Morgen doen we 't weer als hij slaapt",
zei Jaap na tafel, toen Koos hem onder
vier oogen zijn veronderstelling meegedeeld
had. Zich verheugend in het vooruitzicht
van huil nieuwe plagerij, waren ze dien
avond buitengewoon kalm en lieten de
zussen zelfs geheel met rust!
Moeder had niet het minste vermoeden,
dat het bij de jongens „een stilte vóór den
storm" was. Zij dacht, dat ze moe waren,
een zeer aannemelijk iets, nadat zij den
geheelen dag buiten waren geweest met
het warme weer.
Den volgenden morgen stond Jan vroeg
op. Daar hij dit wel meer deed om te gaan
zwemmen, zocht niemand daar iets achter.
Aan het ontbijt waren allen weer ver-
eenigd.
Koos en Jaap keken elkaar nu en dan
met een blik van verstandhouding aan.
Wacht maar! Straks, als Jan weer een
dutje deed
En de student? Die scheen ook iets in
zijn schild te voeren, al deed hij dan ook
al zijn best om zoo gewoon mogelijk te
kijken.
Wacht maar! Straks, als ze weer aan het
hengelen waren
Vader was verdiept in het ochtendblad.
Moeder hielp kleine Zus en was dankbaar,
dat de jongelui zoo rustig waren.
Weldra togen zij er opnieuw op uit.
Jaap en Koos, die gewoonlijk haast had
den om te gaan visschen, hadden nu veel
tijd noodig om hun gerei in orde te bren
gen. maar gingen toch eindelijk met hun
spullen op pad. Ze hoopten Jan weer in
het gras te vinden, maar.of hij al sla
pen zou?
„Misschien wel!" zei Jaap hoopvol.
En werkelijk, het leek, of hij gelijk had,
ma?; juist toen de beide bengels, ieder met
'n grale, op hem afkwamen, zag Koos, dat
zijn ééne oog een kiertje open was. Haas
tig trok hij Jaap, wiens grasje al bijna
in Jans neus aangeland was, aan zijn
mouw en zij maakten zich onmiddellijk
uit de voeten om op korten afstand, hun
gewone plekje, met de meest onschuldige
gezichten der wereld te gaan visschen.
Niet lang duurde het echter, of Koos
voelde plotseling, dat hij „beet" had. Voor
zichtig, heel voorzichtig haalde hij zijn
hengel op. Verbazend, wat zwaar was die
visch!
Vol spanning keek hij naar hetgeen hij
ophaaldeHethet had heelemaal
niet den vorm van een visch, maar was
ongeveer vierkant.... er zat een touw
omheen en dat touw was door zijn hengel
gegrepen!
Wordt vervolgd.