De eervolle nederlaag van het Nederlandsch elftal
De Roman van Maxime
76»te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD
Tweede Blad
FEUILLETON.
Prinses Juliana bij den voetbalwedstrijd HollandEngeland te Amsterdam.
Prinses Juliana in dc Koninklijke loge in het Stadion. Links maast haar minister van Schaik en de Engelsche gezant. Rechts
minister de Graeff en de K.N.V.B.-voorzitter dr. v. Prooye,
De beide elftallen.
Boven het Engelsche elftal, dat den wedstrijd met 10 won.
Onderhet Nederlandsche elftal.
1)E ALGEMEENE VERGADERING VAN HET NEDERLANDSCHE ROODE
KRUIS TE UTRECHT stond Zaterdag voor de eerste maal onder leading
.van H. K. H. Prjnses Juliana. De aankomst aan het stadhuis, waar een eere-
wacht van studenten gevormd was.
Een felle aanval op het Nederlandsche doel.
De links-back van Run staat gereed om den bal weg te koppen.
door OCTAVE FEUXLLET.
bit het Fransch door H. A. C. Snethlage.
12)
..Houd toch op", zei mevrouw Aubry
~°°?weg. „Armoede zou jou wel passen,
M die je niets prettigs en niets fijns
«nt ontzeggen".
»Neep mij niet kwalijk, beste me-
7™™", antwoordde mevrouw Laroque, „ik
Mo heelemaal geen lust in zelfopoffering,
J16 geen nut heeft. Wanneer ik mijzelf
™u veroordeelen tot de meest-harde ont-
oermgen, voor wien of voor wat zou dat
Md hebben? Als ik van 's morgens vroeg
savonds laat zou bevriezen van kou,
®>u Jij er gelukkiger door worden?"
Mevrouw Aubry gaf, door een veelzeg
gende beweging, te verstaan, dat zij er
gelukkiger door zou zijn, maar dat zij
j* beweringen van mevrouw Laroque ver-
gezocht en bespottelijk vond.
,,Nu", ging voort, „gelukkig of
"gelukkig, 't doet er weinig toe. Wij zijn
rfj'.erg rijk, mijnheer Odiot, en hoe wei-
hl! voor mijzelf aan dat fortuin hecht,
tl vis m'in Pl'cht het voor mijn dochter
bewaren, ofschoon het arme kind zich
evenmin om Dekommert als ik, is het
"iet Marguérite?"
oil deze vraag gingen de spottende lip-
v"n juffrouw Marguérite door een
'™"en glimlach open en de lange boog
aaar wenkbrauwen rekte zich een
t.i I' waarna dit ernstige en trotsche
«laaf weer tot rust kwam.
■•Mijnheer", hernam mevrouw Laroque,
Su? f31 u uw woning wijzen, die wij, op
"'wiukkelijk verlangen van mjjuheer
Laubépin, voor u bestemd hebben; me^ir
wil het eerst goedvinden, dat men u Dij
mijn schoonvader brengt, die blij zal zijn
u te zien. Wil jij bellen, mijn waarde
nicht? Ik hoop, mijnheer Odiot, dat u ons
het genoegen zult. doen vandaag met ons
te eten. Tot straks, mijnheer".
Men vertrouwde mij aan de zorg van
een knecht toe, die mij verzocht te wach
ten, in een vertrek naast dat, dat ik juist
verliet, tot hij orders kreeg van mijnheer
Laroque. Deze man had de deur van den
salon half open gelaten, en het was mij
onmogelijk de woorden van mevrouw La
roque niet te hooren, die zij uitte op dien
goedmoedigen, een beetje ironischen toon,
zooals dit haar gewoonte is: „wel ja, wat
moet je nu begrijpen van Laubépin, die
mij een jongen van een bepaalden leeftijd
aankondigt, zeer eenvoudig en heelemaal
rijp, en die mij zoo'n meneer stuurt?"
Juffrouw Marguérite mompelde enkele
woorden, die mij ontsnapten, tot mijn
grooten spijt, dat moet ik bekennen, en
waar haar moeder dadelijk op antwoord
de: „ik spreek je niet tegen, mijn kind,
maar dit is op zijn minst bespottelijk van
Laubépin. Hoe wil je, dat een meneer als
hij op klompen gaat over de omgespitte
akkers? Ik wed, dat deze man nog nooit
klompen aangehad heeft. En misschien
heb ik ongelijk, kind. maar ik kan mij
geen goeden rentmeester voorstellen zon
der klompen. Zeg eens, Marguérite, ik be
denk me daar: zou jij niet, met hem mee
gaan naar je grootvader?"
Bijna dadelijk daarop kwam juffrouw
Marguérite in het vertrek, waar ik mij be
vond. Toen zij mij in het oog kreeg,
scheen ze gehinderd.
„Pardon, juffrouw maar die knecht zei
me hier te wachten".
„Wilt u mij maar volgen, mijnheer".
Ik volgde haar. Zij liet mij een trap op
gaan, verschillende gangen doorloopen en
eindelijk bereikten wij een soort galerij,
waar ze mij alleen liet. Ik ging enkele
schilderijen aan den muur bestudeeren.
Deze schilderijen waren meest zeegezich
ten, erg middelmatig, gewijd aan de glorie
van de oude kaperstochten van het kei
zerrijk. Er waren verscheidene een beetje
berookte zeegevechten, waarbij het in
ieder geval duidelijk was, dat de kleine
brik, de „Aimable", kapitein Laroque, met
zes en twintig kanonnen, aan John Buil
de meest gevoelige onaangenaamheden
had bezorgd. Dan waren er enkele por
tretten, ten voeten uit. van kapitein Laro
que, die natuurlijk mijn bijzondere aan
dacht trokken. Zij stelden alle, met kleine
verschillen, denzelfden man voor, van
reusachtige gestalte, die een soort van
republikeinsche uniform droeg, prachtig
opgetuigd, langharig als Kléber i en die,
recht voor zich uit, een blik wierp, die
energiek was, vurig en somber, over het
geheel en soort man, die niets aange
naams had. Toe nik nieuwsgierig deze
groote figuur bestudeerde, die op merk
waardige wijze werkelijkheid maakte de
voorstelling, welke men zich in het alge
meen van een kaper maakt, en zelfs van
een zeeroover. kwam juffrouw Marguérite
mij vragen om binnen te komen Ik be
vond mij toen tegenover een mageren af-
geleefden grijsaard, in wiens oogen nau
welijks een levensvonk bewaard gebleven
was, en die, om mij te ontvangen, zijn
zwart zijden muts, die zijn als een biljart
bal zoo gladden schedel bedekte, met een
bevende hand, aanraakte.
„Grootvader", zei juffrouw Marguérite,
met verheffing van stem, „hier is mijn
heer Odiot".
De arme oude kaperkapitein richtte
zich een beetje in zijn stoel op, terwijl hij
mij met een matte, onbestemde uitdruk
king aankeek. Ik ging zitten op een wenk
van juffrouw Marguérite, die herhaalde:
„Mijnheer Odiot, de nieuwe rentmeester,
grootvader!"
„O! Goedendag, mijnheer", mompelde
de oude man.
Een pauze, die een pijnlijke stilte was,
volgde. Kapitein Laroque, wiens lichaam
dubbel gevouwen was en wiens hoofd
zakte, ging door, zijn uitgedoofden blik op
mij te richten. Eindelijk scheen hij op
eens een belangrijk onderwerp van ge
sprek te hebben gevonden, en zei, met een
zware, diepe stem, tegen mij: „Mijnheer
de Beauchène is gestorven!"
Op deze onverwachte mededeeling kon
ik geen enkel woord vinden: ik was er
absoluut onkundig van, wie die mijnheer
de Beauchène kon zijn, en, daar juffrouw
Marguérite zich niet de moeite gaf mij in
te lichten, bepaalde ik mij er toe door een
zwakke uiting van rouwbeklag van mijn
kant getuigenis te geven, hoe ik in die ge
beurtenis deelde. Dit was klaarblijkelijk
niet genoeg naar den zin van den ouden
kapitein, want het volgend oogenblik zei
hij weer, op denzelfden somberen toon:
„Mijnheer de Beauchène is gestorven!"
Mijn verwarring werd dubbel zoo groot
door deze volharding Ik zag hoe juffrouw
Marguérite ongeduldig met haar voet op
den vloer trappelde; de wanhoop maakte
zich van mij meester, en. op goed geluk,
den eersten zin, die mij in de gedachte
kwam, aangrijpend, zei ik: „Ach, en waar
aan is hij gestorven?"
Nauwelijks was deze vraag mij ont
snapt, of een vertoornde blik van juffrouw
Marguérite waarschuwde hij, dat ik ver
dacht werd van ik weet niet welke oneer
biedige grap Hoewel ik mij werkelijk niet
meer schuldig gevoelde dan aan een
dwaze onhandigheid, haastte ik mij een
gelukkiger draai aan het onderhoud te
geven. Ik sprak van de schilderijen der
galerij, van de groote emoties, welke zij bij
den kapitein moesten opwekken, van de
eerbiedige belangstelling, met welke ik
den held van deze roemvolle bladzijden
aanschouwde. Ik ben zelfs in bijzonder
heden afgedwaald, en met een zekere
warmte sprak ik over twee of drie gevech
ten, waarin de brik de „Aimable", naar
mij toescheen, wonderen had volbracht.
Terwijl ik deze proef van hoffelijkheid en
goeden smaak aflegde, ging juffrouw Mar
guérite tot mijn groote verbazing voort
mij met zichtbare ontevredenheid en af
keurend aan te kijken. Haar grootvader
echter luisterde aandachtig: ik zag, hoe
zijn hoofd zich langzamerhand oprichtte.
Een vreemde glimlach deed zijn verma
gerd gezicht stralen, en scheen er de rim
pels van uit te wisschen. Eensklaps greep
hij met zijn beide handen de armen van
zijn stoel, en richtte zich met zijn ge-
heele lichaam op; een oorlogszuchtig vuur
sprong te voorschijn uit zijn diepe oog
holten, en met een heldere stem, waarvan
ik beefde, riep hij: „het roer in den wind!
heelemaal in den wind! Licht aan
bakboord! Langs boord, langs boord! Gooi
de ankers! Vlug! wij houden hem! Flink
met den bezem, zijn brug schoonvegen!
Nu ik! Samen! Op de Engelschen af, die
vervloekte Engelschen, hoera!" Toen hij
dien laatsten kreet uitstootte, die in zijn
keel reutelde, viel de oude man, vergeefs
opgehouden door de eerbiedige handen
van zijn kleindochter, als verpletterd, in
zijn stoel terug. Juffrouw Laroque gaf mij
een wenk, die een bevel was, en ik verliet
de kamer. Voorzoover ik kon, vond ik mijn
weg terug door het doolhof van gangen
en trappen, terwijl ik mijzelf hartelijk
feliciteerde over de handigheid, waarmede
ik een gesprek had bedacht bij den ouden
kapitein van de Aimable".
Kléber beroemde generaal onder
Napoleon.
(Wordt vervolgd )j