Koning George's jubileum - Flora V te Heemstede De Roman van Maxime ]6«<« Jaargang LEIDSCH DAGBLAD 7 Tweede Blad FEUILLETON. KONING GEORGE'S JUBILEUM. Het Engelsche Hooger- en Lagerhuis hebben den. koning, ter gelegenheid van zijn regeeringsjubileum een aanhankelijkheidsadres aangeboden in Westminster Hall. De koninklijke familie in Westminster Hall. V.l.n.r. de hertog van Gloucester, de iPrins van Wales, de koning, de koningin, de hertog van York en de hertog van Kent. FLORA y de laatste tentoonstelling van de internationale bloemen-! tentoonstelling te Heemstede is vandaag geopend. Een pracht-inzending Gloxinia's Oanadian Prick. EEN ROEMEENSCHE GARNER A De jonge Roemeensche boksreua Gagea Mitu, traint ijverig. Mitu met enkele sportvrienden, met wie hij verschillende soort-en sport beoefent. HET SCHOENERJACHT „SIX CHRISTOPHER" bestemd yoor den heer Gerar'din, Fransch consul in Marokko, tijdens een tocht op het IJ te Amsterdam. Het; jacht, dat yap staal gebouwd is, is 20 meter lang. HET KONINKLIJK PAAR na het verlaten van Westminster Hall, waar het parlement de gelukwenschen aan koning George, in verband met zijn regeeringsjubileum, aanbood. PROFESSOR PICCARD (RECHTS) IN WARSCHAU. een nieuwe stratosfeervlucht maken en tot 30.000 meter stijgen. Picoard wil' door OCTAVE FEUILLET. "It het Fransch door H. A. C. Snethlage. Wi) gingen zitten, en er was een oogen ous een beklemmende stilte. Ik had ver eent. dat ik onmiddellijk zou ingelicht "Wen over mijn definitieve omstandig- "Men; toen ik zag, dat het werd uitge lid, kreeg ik het vermoeden, dat zij niet 'tn aangenamen aard konden zijn en in ™t 'ermoeden werd ik versterkt door de jtWeJijdende blikken, waarmede mevrouw "ddbepin mij heimelijk vereerde. Wat tonheer Laubépin aangaat: hij keek Jto mij met een bijzondere belangstel- "n8. die mij niet geheel vrij van een «toe boosaardigheid leek. Ik herinnerde F") toen. dat mijn vader altijd beweerd ™d, dat hij kon niiken hoe er in het hart den hoffelijken kantoorman en ™der zün overdreven beleefdheden, een wide rest. burgerlijke zuurdeesem zat, van «mand, die niet van adel is, zelfs min of ®to democratisch voelt. Het leek mij, dat zuurdeesem op dit oogenblik een Jtoje aan het gisten was, en dat de ge heime antipathieën van den ouden man jtoge voldoening vonden in het schouw- jKl van een edelman, die op de pijnbank Ik heb dadelijk het woord genomen Ktracht, ondanks de werkelijke neer- J,chtigheid. die mij beving, te toonen, ik geestelijk heelemaal op mijn gemak „hoe hebt u, mijnheer Laubépin", ik, „het Petits-pères-plein kunnen verlaten, dat dierbare plein? Hebt u daar toe kunnen besluiten? Ik zou het nooit geloofd hebben". „Och, mijnheer de markies!" antwoord de mijnheer Laubépin, „dat is inderdaad een ontrouw, die niet bij mijn leeftijd past, maar toen ik het kantoor overgaf, moest ik ook de woning afstaan, daar een wapenschild niet evenals een uit hangbord kan verplaatst worden". „En toch houdt u u nog met zaken op?" „Vriendschappelijk en officieus, ja, mijnheer de markies. Enkele achtbare, aanzienlijke families, van welke ik het geluk heb het vertrouwen gewonnen te hebben gedurende een practijk van vijf en veertig jaren, stellen er nog wel eens van tijd tot tijd prijs op in bijzonder kie- sche omstandigheden mijn raad in te winnen, op grond van mijn ervaring, en ik geloof, dat ik er bij kan voegen, dat zij zelden berouw hebben dien gevolgd Te hebben". Toen mijnheer Laubépin gereed was met deze getuigenis omtrent zichzelf, kwam een oude dienstbode aankondigen, dat het eten op tafel was. Ik had toen het voorrecht mevrouw Laubépin naar de aangrenzende eetkamer te geleiden. Ge durende den geheelen maaltijd sleepte de conversatie zich in de meest onbeduidende banaliteit voort, mijnheer Laubépin hield niet op zijn doordringenden, dubbelzin- nigen blik op mij gericht te houden, ter wijl mevrouw Laubépin, bij iederen scho tel, dien zij mij aanbood, dien droevigen en medelijdenden toon had. dien men bij het bed van een zieke gebruikt. Eindelijk stonden wij op en de oude notaris voerde mij in zijn werkkamer, waar men ons da delijk daarop de koffie bracht. Terwijl hij mij liet zitten en zelf met zijn rug tegen den schoorsteenmantel leunde, zei mijn heer Laubépin: „Mijnheer de markies, u hebt mij de eer aangedaan mij de zorg op te dragen van de afwikkeling van de nalatenschap van wijlen mijnheer den markies de Champ- cey d'Hauterive, uw vader. Ik maakte mij juist gereed gisteren aan u te schrijven, toen ik uw aankomst te Parijs vernam, welke mij in de gelegenheid stelt u mon deling rekenschap af te leggen van het resultaat van mijn bemoeiingen en van mijn onderzoek". „Ik heb een voorgevoel, mijnheer, dat dit resultaat niet gelukkig is". „Neen, mijnheer de markies, en ik zal u niet verbergen, dat u u met moed hebt te wapenen om het te vernemen, maar het is mijn gewoonte methodisch te werk te gaan. Het was, mijnheer, in het jaar 1820, dat mejuffrouw Louise Hélène Dugald Delatouche d'Erouville ten huwelijk ge vraagd werd door Charles Christian Odiot. markies de Champcey d' Haute rive. Bekleed, volgens een soort van we reldlijke traditie, met de leiding van de belangen der familie Dugald Delatouche, en bovendien sinds lang op vertrouwe- lijken voet met de jeugdige erfgename van deze familie, moest ik alle redelijke argu menten gebruiken, om strijd te voeren tegen de neiging van haar hart en haar af te houden van deze verderflijke verbin tenis. Ik zeg verderflijke verbintenis, niet omdat het bezit van mijnheer de Champ cey. ondanks enkele hypotheken waar mede het bezwaard was, al in dien tijd niet op gelijke hoogte zou geweest zijn als dat van mejuffrouw Delatouche, maar ik kende het karakter en temperament, in zekeren zin een erfenis, van mijnheer de Champcey. Achter het verleidelijke en ridderlijke uiterlijk, dat hem onderscheid de, evenals alles van zijn familie, ontdekte ik duidelijk de hardnekkige onbezonnen heid, de ongeneeslijke lichtzinnigheid, zijn woeste genotzucht, en tenslotte het onver zoenlijke egoïsme „Mijnheer", viel ik hem heftig in de rede. „de herinnering aan mijn vader is mij heilig en ik verwacht, dat zij het ook is voor allen, die tegenover ihij over mijn vader spreken". „Mijnheer", hernam de oude man, plot seling bewogen, „ik respecteer dat gevoe len, maar als ik over uw vader spreek heb ik erge moeite om te vergeten, dat ik over den man spreek, die uw moeder heeft ge dood, een heldhaftig kind, een heilige, een engel!" Ik was, erg opgewonden, gaan staan. Mijnheer Laubépin, die enkele passen door de kamer had gedaan, had mij bij mijn arm gegrepen. „Vergeef mij. jongeman", zei hij tegen mij, „maar ik hield van uw moeder Ik heb haar beweend. Vergeef het mij". Daarna ging hij weer voor den schoor steenmantel staan, en vervolgde, op dien plechtigen toon, die een gewoonte voor hem was: „ik had de eer en het verdriet, het huwelijkscontract van mevrouw uw moeder te moeten opmaken. Ondanks mijn aandringen werd van den regel van de huwelijksgift afgeweken, en het was niet zonder groote inspanning, dat ik ge daan kreeg, dat in de acte een bescher mende voorwaarde werd opgenomen, waarin werd uitgesproken, dat ongeveer een derde van het onroerende goed, dat mevrouw uw moeder inbracht, onver vreemdbaar zou zijn, tenzij zij wettelijk haar wil hiertoe kenbaar maakte. Vergeefsche voorzorg, mijnheer de mar kies, en ik zou kunnen zeggen wreede voorzorg van een verkeerd geïnspireerd© vriendschap, want deze fatale voorwaarde bezorgde haar, wier rust zij moest bewa ken, de ondraaglijkste kwellingen ik hoor dezen strijd, deze twisten, deze hef tigheden, waarvan de echo meer dan eens uw ooren heeft moeten treffen, en waarbij men, stuk voor stuk, haar het laatste erfdeel, het brood harer kinderen, ont nam!" „Mijnheer, ik smeek u!" „Ik onderwerp mij, mijnheer de mar kies Ik zal alleen over het heden spre ken. Nauwelijks vereerd met uw vertrou wen, is mijn eerste plicht, mijnheer, u te iaden de bezwaarde nalatenschap, welke u te beurt viel, slechts onder benefice van inventaris te aanvaarden". „Deze maatregel, mijnheer, lijkt mij een beleediging, met het oog op de nagedach tenis aan mijn vader, en ik moet dit wei geren". Mijnheer Laubépin ging. nadat hij mij een van die onderzoekende blikken had toegeworpen, welke hem eigen zijn, voort: „Blijkbaar zijt gij er niet onkundig van, mijnheer, dat, ais gevolg van het niet ge bruik maken van deze wettelijke bevoegd heid, gij bezwaard blijft met de lasten der nalatenschap, zelfs wanneer deze lasten de waarde er van zouden te boven gaan. En ik heb werkelijk den pijnlijken plicht u mede te deelen. mijnheer de markies, dat juist dit geval zich voordoet in deze aangelegenheid. Zooals u zien zult in dit dossier, is het volkomen zeker, dat, na verkoop van uw woning, tegen een onver wacht hoogen prijs, u. en de juffrouw, uw zuster, nog een schuld zult hebben aan de schuldeischers van mijnheer uw vader tot een bedrag van vijf en veertig dui zend francs". (Wordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5