MacPherson Robertson in ons land - Een kleine Postjager De Roman van Maxime 16*te Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad Iy fa K' 'SU-v i - P 3 M «raP? gei, f XL f-rv FEUILLETON. MAC Pil ER SON ROBERTSON c^e organisator van de LondenMelbourne-racc, arriveerde gisteren op Schiphol. V.r.n.l. havenmeester Thomson. McPherson Robertson en Parmentier. NA HET FEEST. Wat de menschen menigte, die in Hyde Park te Londen feestvierend den nacht doorbracht, aan papier achter liet. VAN SCHEEPSWERF TUT LIEUTCIGFABRIEK. De door den heer Slot ontworpen kleine Postjager, de S. 12, welke gebouwd wordt op de werf van de Kon. Mij. ,,De Schelde"' te Vlissingen. Het toestel is bestemd voor den heer de Geus van den Heuvel van de Amsterdaansche Aero Club. HE EERSTE TOCHT OP HET IJ TE AMSTERDAM van hetzes INTERNATIONALE GOLKWEDSTRIJD HOLLAND—BELGIë VOOR DAMES te Zandvoort. meterjacht „Piet Hein" dat aangekocht is door den heer Dudok van De Bel ische 8pecJster UUe Th ome z Heel en een syndicaat uit de Kon. Ned. Zeil- en Roeivereeniging. Het schip is bestemd voor de Olympiade. He Bossiere aaai slag. Ik voelde ln het diepst van mijn ziel, dat, welke ook de fouten waren, die het hem zoo'n moeite kostte om te bekennen, zij hem ten volle vergeven waren, toen plot seling zijn blik, die mij niet losliet, won derlijk, vaag en verschrikkelijk werd; de hand van mijn vader klemde zich aan mijn arm vast; hij richtte zich in zijn stoel op en viel dadelijk weer terug, en zakte in al zijn zwaarte op den grond neer. Hij was niet meer. Ons hart redeneert niet, berekent niet. Dat is zijn glorie. Op hetzelfde oogentolik had ik alles begrepen: één enkele minuut was voldoende, om mij opeens, zonder een woord van uitleg, als in een plotselinge lichtflits, die fatale waarheid te openba ren, welke duizend dingen, welke lederen dag, twintig jaar lang, vóór mijn oogen ge beurden, mij toch het vermoeden ervan niet hadden kunnen bijbrengen. Ik had begrepen, dat de katastrofe er was, dat zij in dit huls was, boven mijn hoofd. En, Ik weet niet, of mijn vader mij, wanneer hij mij achtergelaten had. overladen met zijn weldaden, mij meer tranen en bitter der tranen zou gegeven hebben. Bij mijn verdriet, bij mijn diepe smart, kwam een medelijden, dat. waar het dat van een zoon tegenover zijn vader was, een vreem de pijn veroorzaakte. Ik zag, altijd weer, vóór mij dien smeekenden blik, dien blik van vernedering en vertwijfeling; ik was wanhopig, omdat ik geen woord van troost had kunnen uiten voor dat rampzalige hart, eer het brak, en als een gek schreeuwde ik naar hem, die mij niet meer hoorde: „ik vergeef u, ik vergeef u!" O, wat een oogenbllk was dat! Voorzoover ik heb kunnen nagaan, had mijn moeder, voor zij stierf, mijn vader laten beloven, dat hij het grootste deel van zijn bezit zou verkoopen, dat hij in haar geheel de enorme schuld zou afbeta len. die hij was aangegaan, omdat hij alle jaren een derde meer dan zijn inkomsten waren, had uitgegeven, en dat hij daarna van niet meer zou leven dan van wat hem overbleef. Mijn vader had gepro beerd zich aan deze afspraak te houden; hij had zijn bosschen verkocht en een deel van zijn landerijen, maar, toen hij zich in het bezit wist van een aanzienlijk kapi taal, had hij slechts een klein deel besteed voor de delging van zijn schuld en had getracht zijn fortuin te hersteilen door de rest te gebruiken voor afschuwelijke beursspeculaties. Op die wijze stortte hij zich in den afgrond. Ik heb nog niet in al zijn diepte den af grond kunnen peilen, waarin wij zijn terecht gekomen. Een week na den dood van mijn vader werd ik ernstig ziek en ternauwernood was ik in staat na twee maanden lijden ons voorvaderlijk kasteel te verlaten, op den dag, dat een vreemde er bezit van nam. Gelukkig is een oude vriend van mijn moeder, die in Parijs woont, en die vroeger belast was. in zijn kwaliteit van notaris, met de zorg voor de belangen onzer familie, mij te hulp geko men, in deze droevige omstandigheden; hij heeft mij aangeboden zelf het werk der afwikkeling op zich te nemen, welke aan mijn onervarenheid onoverkomelijke moeilijkheden zou opgeleverd hebben. Ik heb hem tenslotte de zorg voor de rege ling van successie-aangelegenheden over gelaten, en ik vermoed, dat zijn taak op het oogenblik is afgeloopen. Terstond ben ik, toen ik gisterenmorgen aankwam, naar hem toe gegaan: hij was naar bui ten, en zou niet voor morgen terug zijn. Deze twee dagen zijn wreede dagen ge weest; de onzekerheid is werkelijk het ergste kwaad, omdat zij het eenige is, dat de veerkracht der ziel verlamt en geen gelegenheid geeft om moedig te zijn. Ik zou wel verbaasd geweest zijn wanneer iemand mij, tien jaar geleden, voorspeld zou hebben, dat die oude notaris, over wiens vormelijke wijze van spreken, en strakke beleefde manieren, mijn vader en ik zoo'n pret hadden gemaakt, het orakel zou zijn van wien ik het beslissende von nis over mijn lot zou ontvangen! Ik heb al het mogelijke gedaan om mij vrij te houden van overdreven verwach tingen: ik heb uitgerekend dat wij, ten naasten bij, wanneer alle schulden be taald zullen zijn, een kapitaal van hon derd twintig tot honderd vijf tig duizend francs zullen overhouden. Het is ondenk baar, dat van een fortuin, dat meer dan vijf millioen groot was. niet tenminste dat over zou blijven. Mijn plan is, om van mijn deel een tienduizend francs te nemen en mijn geluk te gaan zoeken in Amerika; de rest zal ik aan mijn zuster laten. Vanavond heb ik nu genoeg geschreven, 't Is een droeve bezigheid zulke herinne ringen op te halen! Ik voel echter, dat het mij een beetje rustiger gemaakt heeft. Zeker is werken een heilige wet. want het is in staat, hoe weinig je ook doet, je het gevoel te geven van ik weet niet hoe groote voldoening en kalmte. Maar de mensch houdt niet van werken: hij kan de onmiskenbare weldaden er van niet miskennen; hij ondervindt het lederen dag, verheugt er zich over en eiken mor gen gaat hij toch met denzelfden tegen zin aan het werk. Het komt mij voor, dat hier een zonderlinge en geheimzinnige tegenstrijdigheid bestaat, waar wij als het ware tegelijkertijd in den arbeid beleven de kastijding, en het goddelijk en vader lijk karakter van den Rechter. Donderdag. Vanmorgen, toen ik opstond, heeft men mij een brief ter hand gesteld van den ouden mijnheer Laubépin. Hij noodigde mij uit bij hem te komen eten, terwijl hij verontschuldigingen maakte voor zijn groote vrijmoedigheid; hij deed overigens geen enkele mededeeling omtrent mijne aangelegenheden. Ik heb het gevoel, dat dit zwijgen niets goeds voorspelt. In afwachting van het afgesproken uur heb ik mijn zuster uit het pensionaat ge haald en met haar door Parijs gewandeld. Het kind heeft geen vermoeden van onze katastrofe. Zij had, in den loop van den dag, verschillende vrij-kostbare liefheb berijen. Zij heeft zich ruim voorzien van handschoenen, rose papier, bonbons voor haar vriendinnen, fijne parfums, dure zeep, kleine penseelen, alle ongetwijfeld nuttige dingen, maar die het minder zijn dan een maaltijd. Mocht zij er maar altijd onkundig van blijven 1 Om zes uur was ik in de Rue Cassette bij mijnheer Laubépin. Ik weet niet, hoe oud onze oude vriend mag zijn, maar zoo ver als mijn herinneringen gaan in het verleden, steeds vind ik hem er in terug, zooals ik hem vandaag heb weergezien, groot, droog, een beetje gebogen, wit haar, dat in de war is. doordringende oogen onder zware zwarte wenkbrauwen, een tegelijk robuust en fijn uiterlijk. Ik heb op hetzelfde oogenblik teruggezien zijn zwarte pak. van ouderwetschen snit, de witte das, die bij zijn beroep behoort, den diamant, een erfstuk, op zijn overhemd kortom al de uiterlijke kenteekenen van een ernstige methodische persoonlijk heid, een vriend van traditie. De oude heer wachtte mij op voor de openstaande deur van zijn kleinen salon: na een diepe buiging nam hij voorzichtig mijn hand tusschen twee vingers en geleidde mij naar een oude dame met een vrij-eenvou- dig uiterlijk, die voor den haard stond: ..Mijnheer de markies de Champcey d' Hauterive", zei toen mijnheer Laubépin met zijn krachtige, volle, en besliste stem: daarop ineens op een nederigen toon, ter wijl hij zich naar mij omdraaide: „Mevrouw Laubépin!" .(Wordt vervolgd). BE REUZEN ARONSKELK in bloei in de kassen van het Arboretum dér Landbou-whoogeschool te Wageningen. De bloem is 3 meter hoog. ..Je bent ijskoud, mijn arme jongen", zei uj, terwijl hij mij, tegen zijn gewoonte, «royeerde. „Warm je, warm je. Deze kamer is koud, maar ik ben er het liefst, omdat je er tenminste adem kan halen". -Hoe is t met uw gezondheid, vader?" ..Tamelijk, zooals je ziet" En, terwijl J'J mij bij den haard liet, vatte hij weer «ln wandeling op, die ik scheen onder wonen te hebben, door dien reusachtigen «ion, die zeer zwak verlicht werd door i»ee of drie kaarsen. Deze vreemde ont- 'angst had mij in de war gebracht. Ik keek wet verbazing naar mijn vader. .Heb je ™Jn paarden gezien?" vroeg hij plotseling, aonder stil staan ••Maar. vader!" •Och! Natuurlijk! Je komt net aan". Na even gezwegen te hebben, begon hij ..Maxime ik moet met je praten". •Jk luister naar u, vader". H'J scheen mij niet te hooren, liep eeni- ÏÏJntijd op en neer, en herhaalde, ver waaiende malen, bij tusschenpoozen„Ik 9» met je te praten, mijn jongen". Ein- cjlk zuchtte hij diep, hield zijn hand JSen zijn hoofd. en. terwijl hij plotseling mteti ging, wenkte hij mij tegenover hem r^aan zitten. Toen. alsof hij verlangd »n a Praten. maar er den moed niet voor ,,0™, staarden zijn oogen in de mijne, en v 5s et een uitdrukking van angst in, van emedering, en een smeekbede, welke, ,l,ar J)i kwamen van een man, die trotsch *L mijn vader was, mij ten diepste troffen. door OCTAVE FEUTLLET. Dit het Fransch door H. A. C. Snethlage.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5