LEIDSCH DAGBLAD - Elfde Blad
Vrijdag 1 Maart 1935
EEN MYSTERIE.
DE BOUQUET.
(Nadruk verboden).
I.
Dit kleine verhaaltje vertelt u van een
held. Intrige is er niet. De kleine roman,
sooals dit is, stierf met den held. en dat
ls de reden, waarom hij me boeit. Er
loopt een draad door het verhaal en die
draad ligt vóór me, op zijn kajuitstafeltje,
maar zal nooit ontward kunnen worden
tot het einde toe. De Hemel alleen weet,
welke droevige tragedie hij als geheim in
zich omsloten houdt.
Het grootste gedeelte van mijn bestaan
als dokter bracht ik door in het Z O. van
Londen. Ik houd van Z.-O. Londen met
zijn uiterlijke monotonie en vuilheid. Ik
houd van dien wisselenden kaleidoscoop
van karakters, die zich door de jaren
heen aan mij voordoen Soms gebeurt het,
dat een cliché zich repeteert, waardoor
ik kijkjes krijg met Jaren er tusschen
op karakters, die lk niet dacht ooit
weer onder de oogen te krijgen.
Hier volgen drie van die momenten kort
en doorzichtig genoeg, om misschien uw
sympathie te wekken, evenals zij dit mij
hebben gedaan
Op een druiligen Novemberavond,
ongeveer 20 jaar geleden, passeerde ik
London-Bridge; er waren weinig men-
schen op dat uur op de brug. Het don
kere water hield mijn aandacht vast en
ik kreeg lust over het ijzeren hek te klau
teren en de trapjes af te dalen, die naar
een pier voeren.
Het was heel donker daar beneden. De
geweldige bruggebogen hingen zwart en
dreigend boven mijn hoofd en aan mijn
voeten klokte en spoelde het water donker
en onheilspellend.
Alles rondom was stil en somber en lk
was hier geheel alleen.
Wat was dat? Plotseling, dicht bij mij,
drong een zacht gekreun tot mij omhoog.
Al mijn zenuwen spanden zich en het
duurde enkele seconden, voordat ik mijn
hoofd tot omdraaien kon bewegen. Toen
meende lk iets te ontwaren, dat bewoog,
en lk stapte er haastig heen.
.Laat me alleen, lk heb niets gedaan!"
schreide een verschrikt kinderstemmetje
in de donkerste schaduw van de pier
„Wat is er, kindje?" vroeg ik, verlucht
over dat menschelijk geluid.
,,Ik heb niets gedaan", schreide de stem
opnieuw, „laat me toch!". En ik ver
beeldde me, dat het kind met een opge
heven arm een mogelljken slag wilde af
weren.
„Maar kindje, niemand zal je kwaad
doen", zei ik geforceerd vroolijk. Vertel
me toch, hoe kom je hier?"
Er volgde een stilte; eindelijk fluisterde
het kereltje: „Ik ben zoo geschrokken."
Ik greep naar zijn handje, dat ijskoud
en trillend aanvoelde. Zacht zei ik: ..Maar,
natuurlijk, ben je bang hier aan T water,
onder die groote brug. in donker."
„Ik ben niet bang voor de rivier en niet
in donker, maarmaar, moeder
moeder zit op de trap met een kaars en
zij kent mij niet meer en zij doet zoo gek;
zij lacht aldoor, o, en haar oogenOp
nieuw slaakte hij dien zieligen zucht, die
mijn aandacht had getrokken.
„Hoor eens, kereltje, wij gaan hier
direct vandaan, lk ben een dokter, weet
Je, en voor mij ben Je niet bang, is het
wel? Nu, dan gaan wij samen eens zien
wat wij kunnen doen aan deze narigheid.
Hoe heet Je?"
„Peen," antwoordde de jongen.
„Peen, wat bedoel Je daarmee?"
„Peen, omdat ik rood haar heb."
„En waar woon je?"
Hij gaf me zijn adres het was in een
achterbuurt, lk kende het daar goed. Wij
togen samen op weg, nadat hij zich eerst
aan een kop warme koffie had te goed ge
daan. Ik had inmiddels het knaapje aan
dachtig gadegeslagen. Hij was doodarm,
maar hij was goed gebouwd; hij had
mooie oogen en zijn geheele uiterlijk, on
danks vuilheid en verwaarloozing. droeg
niet het stempel van het echte achter
buurt-kind. zijn haar viel in dikke lokken
over zijn wenkbrauwen, maar de echte
peen-kleur had het niet, het was rossig-
bruln-rood; bij het volk echter heeft rood
weinig nuance.
„Vertel me nu wat van je moeder,
vent," vroeg lk.
„Ze is mijn moeder niet," antwoordde
het kind
Verbaasd vToeg lk: „Dan wat van Je
vader?"
„Een vader heb ik niet."
„Je sprak toch zooeven van je moeder,"
zei ik, sterk verwonderd.
„Ja, maar ik woon üi bij juffrouw
Bowles en haar man; lk noem ze maar
vader en moeder, maar het zijn geen
echte
„Zijn ze goed voor Je?"
„Moeder is goed, maar vader slaat me,
als hij dronken is, en dat ls hij vaak."
Ik trachtte nog meer uit hem te halen,
zonder veel succes echter Maar plotse
ling. onverwacht, geraakte hij uit zhn
haif-versuften toestand, met een dier op
vallende opmerkingen, welke voortaan
met Peen in mijn herinnering blijven en
die mij nu zelfs nog in verwondering
kunnen brengen over de mysteriën van
erfelijkheid en nauwelijks bewuste herin
nering.
„Meneer, kijk toch eens!" kreet hij
plotseling uit. mij aan mijn mouw trek
kende. We kwamen een der kaden voorbij
en zagen mannen bij flikkerend gaslicht
druk-ijverig een groote scheepsrulmte ont
laden. Over de rookende schoorsteenen, de
brug, de witte bootjes, de menschen vie
len de lichtbundels, de geheele bedrijvig
heid tot een fantastisch beeld scheppend.
„Op schepen ben lk zoo dol!" hoorde lk
het kind prevelen, en lk zag zijn oogen
glinsteren in zijn vuile, smalle bakkesje.
Die plotselinge uiting kwam zóó onver
wacht, dat lk er bijna van ontstelde
Eindelijk bereikten wij zijn buurtje; er
stond volk bij het nummer, dat hij als zijn
huis had aangewezen. Ik werkte me er
door en vroeg enkelen omstanders, die
medelijden toonden met Peen, op hem te
passen, totdat lk vrouw Bowles had ge
vonden Nadat ik mijzelven van den dlep-
rampzaligen toestand had overtuigd, in
presentie van een agent, besloot lk het
kind met me mee te nemen.
„Kom. Peen. Je gaat mee naar een
„Tehuis", hier kun Je niet blijven, Je moe
der is erg ziek. Is er nog iets, dat Je wilt
meenemen?" vroeg ik, tot weggaan drin
gend.
Met een haastige beweging tastte de
jongen naar iets onder zijn blouse en zei
kort: „Neen, meneer, lk heb het,"
Dien nacht sliep Peen met veertig an
dere stakkerdjes op de groote slaapzaal
van het Tehuis. En er verstreken bijkans
twee jaren, dat Peen uit mijn leven, hoe
wel niet ganseh uit mijn gedachten, ver
dwenen was. Bij een bezoek in het Tehuis
vernam ik. dat Peen naar de Zeevaart
school was gesturd en het best maakte.
En ook ontving ik op een Kerstmiskaartje
een persoonlijk groetje van mijn „geluk
kig" en liefhebbend vriendje."
n.
De tweede episode, die ik nu vertel,
staat in betere kleuren dan de eerste. Zon,
zee en blije gezichten zie lk om me heen-
Ik ontwaakte vroeg in den morgen
door hoornsignalen Eveü moest lk me
bedenken waar ik was; den vorlgen avond
was lk laat in het opleidingskamp aange
komen. Ik sloeg het zeil van mijn tent
omhoog en zag hoe vele knapen zich
spoedden naar de waschbakken. Even
daarna haastte zich een net geunlformd
baasje met een kan warm water naar
mijn tent, salueerde eh keerde terug met
een zonnigen glimlach op zijn gezicht.
Opeens wist ik, wie hij was ik zag het
donkerrood, bruin gekleurde haar, maar
hoe veranderd! Hoe was hij gegroeid, hoe
slank en toch hoe krachtig gebouwd!
„Peen! Kerel! Peen!" riep lk hem terug.
..Ja. meneer." kwam de jongen terug,
„ja, lk wist dat u hier zoudt komen, en
lk heb den kapitein gevraagd uw oppas
ser te mogen zijn.
Op mijn belangstellende vragen kreeg
ik de meest opgetogen, tevreden berichten
Jin, kerel, wanneer hebben zij Je tot
vóórman bevorderd?" vroeg ik, wijzend
op zijn mooie pet.
„Vorige week, meneer," antwoordde
Peen met trots; „weet u, mijnheer, lk ben
voorman, omdat ik clarinet speel en met
een toezicht heb over de kleinsten in het
muziekkorps en lk verdien er twee en een
halven stuiver mee."
„O. dat is me nog wel bekend", lachte
lk. „dit ls niet mijn eerste kamp, Peen.
Dus je houdt ook veel van. de school?"
„Fijn! meneer Maar van het kamp
leven nog meer Zeilen, zwemmen, vooral
zeilen, dat is echt fijn! Later ga lk nooit
meer naar Londen terug, je voelt Je daar
zoo benauwd, Je kunt er niet voldoende
adem scheppen. In het slaapkamertje in
het Tehuis was een heel klein raam en Ik
ben er dikwijls stlekum uitgeklommen, om
lucht te happen, en daar vergat lk de
huizen om me heen en dacht maar aan
de rivier en de schepen en aan de zee!
Wilt u nog Iets meer voor uw ontbijt,
meneer?" knapte hij plotseling af.
..Dank Je, Peen."
En met een correct saluut was hij ver
dwenen.
Toen lk even later naar de officieren-
tent slenterde, bleef Peen in mijn gedach
ten. Ik vond hem anders dan gewone
jongens, zoowel in houding, in gezichts
uitdrukking als in spraak. Ik Informeerde
naar hem bij den kapitein.
„Een aardig jog", zei hij, „en bij de
spelen is hij altijd degene, die de leiding
neemt, en wat goed! Een kleine gentle
man, we hebben nooit uitgevonden van
welke familie hij eigenlijk is, noch door
wien die Bowles geld toegezonden kreeg,
dat aan drank verdaan werd."
Peen's afkomst bleef me dus een raadsel
's Middags bij de lichamelijke oefenin
gen zag lk Peen clarinet blazen, terwijl
driehonderd kleine matroosjes de horlepijp
dansten, blootsvoets op het gras. Later
vond ik hem terug met een paar vriendjes
Zij speelden met krabbetjes. Ik hoorde
Peen nadenkend vragen: „Waarom ver
drinken krabben eigenlijk niet?"
„Nou. dat is nogal glad. omdat zij hun
adem inhouden", antwoordde Puggy.
,,'t Kan ook zijn", opperde Charley,
„omdat ze een merk dragen op hun rug.
dan verzuip je niet niet. Mijn vader heeft
twee slangen op zijn arm getatoeëerd te
gen het verdrinken, weet je."
„Nou, maar, mijn vader had op zijn
rug een heelen tekst en twee engeltjes op
zijn borst en toch verzoop ie."
Ze zwegen, Ik trad naderbij en hoorde
Charley vervolgen'
„Nou, en Peen draagt iets om zijn nek
wat hem ook voor verdrinken behoedt, is
't niet, Peen?"
Peen tastte naar rijn trui met een snelle
beweging, die ik mij van een eerste maal
herinnerde. Zijn gezicht werd rood.
„En Peen, heeft dat Jou voor verdrinken
behoed?" vroeg ik lachend, naderbij ko-
mtnd.
„Ik weet nietJa.... misschien
eens!"
„En wanneer dan?"
„Onder de brug", zei Peen. En weer keek
hij mij even aan me(., een blik, die me
ontroerde.
„Nou. vooruit jongens, laten we door
spelen!" riep Puggy en het spel werd
hervat-
Dien avond, toen het kamp reeds tijdig
in rust lag. begaf lk mij nog voor een
oogenblik naar de officieren-cantine en
vermeide mezelve met in het half duister
wat uit de „Tristan" te spelen op de
piano in de zaal. Onder het spelen be
merkte lk, dat iemand met licht binnen
was gekomen; ik keek om, toen ik mijn
stuk beëindigd had.
Peen stond achter me; een lamp in de
hand.
„O, speel door, meneer! Speel doorl"
drong hij aan-
„Peen, wat doe je hier?" vroek ik.
„Ik heb de wacht, meneer tot tien uur.
Maar speelt u nog eens die ééne melodie,
die ken 1 k.
„Ken Jij die? Maar dat ls totaal onmo
gelijk," glimlachte ik.
„O, toch, meneer; lk heb die vroeger ge
hoord, maar ik weet niet meer wanneer en
waar "Hij keek met vragende oogen
naar mij; plotseling begon hij te neuriën;
ik luisterde in de grootste verbazing,
want het was inderdaad het Matrozenlied
uit de „Tristan".
Plotseling begon hij te lachen, salu
eerde en zei: „Ik moet verder, lk heb de
wacht, nacht meneer."
„Nacht, Peen," zei lk, de melodie op de
toetsen hervindend, terwijl mijn gedach
ten het wondere raadsel niet loslieten.
Wij waren twintig mijlen ver de zee op.
De bemanning bestond uit veertig kop
pen. Peen en nog een paar Jongens waren
voor de eerste maal mee het zeegat uit.
Ik ontwaakte 's nachts om één uur en
bemerkte, dat het schip aardig schom
melde. Ik klom op het dek; lk zag den
ouden kapitein bij het kompashuisje kalm
zijn pijpje rooken, terwijl twee leerlingen
dicht naast hem waren gezeten. Voort
gaande, trapte ik bijna op lets van een
menschenhoopje- Ik ontstak een lucifer,
en ontdekte Charley; de jongen was
zwaar zeeziek en klaagde en verwenschte
zich op het schip.
Een paar woordjes van bemoediging en
ik ging verder, over touwen naar den
voorsteven. Twee Jongens hadden de
wacht bij de boegspriet, onder het wap
perend zeil.
Ik stak weer een lucifer af en ontdekte
Peen.
„En Peen, hoe is het hier?" vroeg ik
lachend.
„Fijn meneer!" riep hij enthousiast terug.
„En Puggy, hoe ben jij?"
„O, ellendig ziek, af en toe meneer."
„O, vertel ons nu wat, meneer!" riep
Peen en ik voldeed aan zijn verzoek. Ik
nestelde me bij hen en vertelde een lan
gen tijd wilde zeemansverhalen.
Een paar maal vlei Peen me met opmer
kingen over het zeil in de rede, wat door
den ouden kapitein met een goedkeuren
den grom werd beantwoord.
Langzamerhand klaarde het ln 't Oosten,
een fijne streep begon aan den hemel te
glanzen als gesmolten goud.
„Kijk toch, meneer, riep Peen verrukt
uit," ml) de hemel-pracht wijzende. En
droomerig hoorde lk hem zeggen;
„Eens zeil lk met een boot uit, heele-
maal alleen; lk zeil den heelen nacht door,
zooals nu, maar dan heelemaal alleen
ik alléén met de zee!"
Hij zou zijn wensch vervuld hebben,
vroeger dan hij dacht en op een vreemde
wijze,
m.
Toen de oorlog uitbrak, gaf lk mij, als
beminnaar van het ruime sop, op bij de
marine. Van Peen had lk de laatste Jaren
weinig meer vernomen. Wel wist lk, dat
hij bij de Handelsvloot was overgegaan;
hij koesterde de Illusie ooit een eigen
schip zelf te mogen besturen en had daar
om de Koninklijke verlaten. Ook had lk
uit Palermo een brief van hem, van het
SB. „Candla", ontvangen, enthousiast over
het zeeleven, over het bedrijf, over de ge
varen, over het ontkomen tot tweemaal
toe aan vijandige onderzeeërs, en over zijn
scherpe oogen, door den kapitein geroemd.
Toen, plotseling, onverwacht, zagen wij
elkaar terug: het derde moment.
't Was op een mlstigen Mei-dag, 's mor
gens zeven uur. Met onzen kijker speurden
we de wijde zee af, toen een der Jongeren
mij opmerkzaam maakte op een open
boot. Met verscherpte inspanning mijner
oogen zocht lk de aangeduide richting af
en ontdekte een kleine, witte, open boot.
met een mast, een breefok en met één
enkel mensch aan het roer. WIJ zetten
naar zijn richting koers, blijkbaar had de
eenzame man ons ook ontdekt, de wind
was ln zijn voordeel: weldra konden we
een naam spellen, die op het zeil stond:
S.SCandlaIk voelde me ont
daan; door den hoorn brulde ik: jw
Peen." Mijn blik hing aan de kleine èS
stalte ln de open boot, lk kon langzamer,
hand duidelijk zijn gelaat, zijn verwarde
koperkleurige haren onderscheiden.
„Peen! houd moed, kerel! We komen
we komen!" gilde ik.
Den jongen zag lk met een schok zich
vermannen, niettemin bleef hij onbeweeg
lijk rustig koers houden in de hooge z»
Eindelijk lag het bootje naast ons, hi]
bleef echter doodstil zitten, de verwarde
blik hield het zeil angstig vast. Twee van
mijn mannen sprongen bij hem in de boot
en tilden hem er uit; er lagen nog drie ge
daanten ln het scheepje, over één
Peen's jas. Het waren drie dooden.
Ik haastte me, na enkele orders gegeven
te hebben, naar mijn hut, waar Peen was
neergelegd. Ik zag dadelijk, dat zijn toe
stand hoogst zorglijk was. Hi] kon niets
zeggen, keek alleen maar met vriendelijke
vragende oogen naar mij op.
„Praat maar niet, Peen," zei lk, terwijl
lk dekens warmde. „Ja, Je ldjkt naar mijn
uniform, hè, ik ben nu ook weer in zee
dienst, vent, wat fijn!"
Ik voelde, dat de warmte eenlg leven
bracht ln het bevroren lichaam van den
Jongeman.
„Ik ben zoo blij, dat u hier bent, meneer
zei hij zacht.
„Och, kerel wat had ik je graag eenige
uren vroeger opgepikt! Hoe lang was Je ln
open zee?"
„Twee nachten," fluisterde hl); toen
volgde er een pauze; eindelijk vertelde hij
bij horten en stooten verder, hoe de „Can
dia" was getorpedeerd, hoe hij met nog
enkele mannen een reddingsboot had
kunnen bemachtigen in de hoop te worden
opgepikt. Maar geen schip liet zich zien
en de kou was ondraaglijk.
„Twee van de drie stierven bijna direct
den kapitein hoopte ik nog te redden,
mompelde hij „.rnaar die miste de krachl
en lk bleef alleen ln de kou.
Ik voelde het afschuwelijke van Peen',
doorstane tragedie; ik wist ook hoe de
arme Jongen ten doode opgeschreven was
Peen zelf herkreeg echter weer lets van
zijn oude geestdrift, naarmate hij bijkwam
en vertellen ging.
„Toch was het fijn, meneer," fluisterde
hij„ik was alléén ln de boot op die wijde
zeeik hoorde den wind om me gieren en
fluiten, aldoor hoorde lk er een melodie
in, die lk Jaren geleden eens heb gehoord
Ik voelde ook dadelijk die vreeselijke kou
niet en lk was ook niet bang voor die lij
ken ik had het vaste geloof, dat lk
het halen zouik had u later alles fll-
len schrijven, o het was zóó fijn!"
Ik voelde hoe ik mij vergiste als lk
Peen's onopgeloste tragedie met huivrr
zou betrachten; immers, deze was dooi
zijn verheven moed getransformeerd tot
een subliem avontuur. Dit alles was „fijn'
inderdaad, veel fijner nog dan de Jongen
zelf kon bevroeden.
Helaas, we konden hem niet redden. Hi
stierf in de namiddag, juist toen wij lam
hadden bereikt. Hij stierf blijmoedig, zon
der eenige sentimentaliteit.
Even vóór zijn dood nam hij van zijn
hals „het ding, dat hem voor verdrinkei
moest behoeden," volgens Charley.
Het was „zijn echte moeder," zei hi
zacht tot mij,
„Ik heb het aandachtig bekeken; he
was een simpel zilveren medaillonnetjr
met blnnen-in een miniatuurtje van eei
elegante dame, met heel droevig gezicht
en met donker-koperkleurig haar.
Persoonlijk voel lk niet den wensch dei
draad te ontwarren, die dit geheel bi
elkaar houdt. Welk recht heb lk ou
nieuwsgierig te zijn? Maar of Peen meel
wist dan lk mij had de gelegenheid ont
broken hem er naar te vragen of dal
er, zooals ik geneigd ben te gelooven, eei
vage woeling van lang sluimerende her
inneringen, misschien zelfs van instinctei
van vergeten generaties tot hem was ge
komen, die hem zoo vreemd deden denker
en spreken, dat is het, wat ik zou willen
weten.
Maar nu weet ik, dat dit onmogelijk li
geworden.
door
HESSEL JONGSMA.
(Nadruk verboden.)
Voor de eerste exercities van mijn jonge
recruten maakte ik gewoonlijk gebruik
van een opgehoogd terrein even bulten de
stad. Het was een ruim oefenpark van vrij
mul, geel zand, aan de eene zijde afge
sloten door een spoorbaan, terwijl aan den
anderen kant het stug staketsel van een
eenvormige huizenreeks oprees. Het is wel
een veiliger gevoel, de eerste militaire evo-
lutiën te doen uitvoeren op een afgesloten
kazerneterreinmaar toen ik een keer ge
wend was aan de echo van mijn com
mando-stem tegen de huizen, en mij met
de beteekenis van verschillende straat-
Jongensscheldwoorden had vertrouwd ge
maakt, kon lk mij ln mijn nieuw emplooi
van publieke vermakelijkheid vrij goed
schikken.
Het was anders opvallend, hoe weinig
belangstelling de bewoners van de eenvor
mige hooge hulzen toonden voor onze uit
voeringen. Eensdeels was dat een gerust
stelling, want maar zelden is zoodanige
belangstelling vleiend; maar op den duur
voelt men toch onverschilligheid als iets
heel onbehaaglijks. En voor mijn man
schappen, die er hoogen prijs op stelden,
door het vrouwelijk deel der bevolking te
worden opgemerkt, was deze koelheid zeer
onaangenaam.
Maar als goede soldaten schikten wij
ons ln ons lot, en namen op onze beurt
ook weinig notitie van de bewoners der
buurt. Toch gebeurde 't mij wel eens, dat
lk mijn oogen liet dwalen langs de niets
zeggende vensters en mij afvroeg of er
achter die stroeve muren geleefd werd.
Uiterlijke teekenen van leven waren er al
zeer weinig; de ramen hadden in het ai-
gemeen geen andere fleur dan die van de
verschillende soorten lancaster en vitrage.
Zoo moest het mij wel zeer opvallen, dat
achter een venster van een woning op de
eerste verdieping op een morgen, terwijl
wij onze oefeningen zouden beginnen, een
stralende bouquet werd neergezet Het gaf
mij een prettig gevoel, en opgewekter dan
anders liet lk mijn commando's hooren.
Toen lk den volgenden morgen aan het
hoofd mijner troepen weer het veld betrad
kon ik niet nalaten op te kijken naar het
venster, dat mij den vongen dag zoo n
aangename verrass;ng bereid had. Met een
gevoel van teleurstelling dat ik zelf niet tl
verklaren wist. wendde ik mij af: het
raam was doodsch als vroeger. Maar toen
lk een paar keer mijn stem ovci het ter
rein had laten weerklinken en tersluiks
telkens even opzag naar het venster, zag
ik een blanke hand de vitrage terugschui
ven en achter het raam gloeide opnieuw
de jonge praal van feestelijke bloemen.
Het verschijnen der bloemen gaf mij
een vreemd beklemd gevoel in mijn borst,
en onwillekeurig lette ik op. of ook één
mijner manschappen den onverwachten
luister aan het raam had zien ontluiken.
Maar zij ploeterden met dezelfde onbewo
gen gezichten van alle dagen door het
zand, en met een gerust hart ging ik mij
weer wijden aan de beschouwing van het
venster, dat ik geneigd was een bijzon
dere beteekenis voor mij toe te kennen.
Ook de volgende dagen zag ik dat het
raam zijn bloemenluister ging dragen, bij
na gelijk met ons verschijnen. Wanneer
een tamboer of hoornblazer met zijn luid
gerucht den troep voorafging, was het
venster al getooid, als wij het veld op
zwenkten. maar als wij onaangekondigd
verschenen, leek het geluid mijner stem
achter de ramen de geheimzinnige hand
te wekken, die daar tot mijn ontroering
en nieuwsgierigheid een vuur van tinten
ontstak.
Ik kon mij niet vergissen: die zonnige
bouquet achter het raam verscheen daar
voor mij, alleen voor mij, en ik gaf mij
de moeite, na den dienst de straat door
te loopen, om te zien of het venster nog
getooid stond, zooals bij het vertrek van
den troep mijn laatste blik het had gezien.
Doch er was niets dan het doode wit der
vitrage. Er was een sterk verlangen in
mij om zekerheid te hebben omtrent deze
geheimzinnige hulde, die mijn hart deed
zwellen van trots, en mij toch tegelijker
tijd een bevreemdheid gaf, die ik ook de
verdere uren van den dag niet meer kon
verdrijvenMaar het stond bij mij
vast, dat er den een of anderen dag iets
zou moeten gebeuren, dat mij nader tot
het geheim van den bouquet bracht; en
toen lk niets bemerkte van het naderen
der oplossing, achtte ik den tijd gekomen
om zelf een verklaring uit te lokken. Op
een morgen zond lk mijn oppasser, een
jongen, van wiens stilzwijgendheid ik ver
zekerd kon zijn, den troep vooruit met
een bouquet zalmkleurige anjers. Ik had
hem nauwkeurig uitgeduid, waar hij ze
moest afgeven, en een kaartje erbij ge
daan met de woorden .Vriendelijk dank
Ik wist. dat ik iets onvoorzichtigs deed:
bloemen te zenden zonder dat men weet
of ze welkom zijn, is altijd een Ietwat ge
vaarlijke onderneming, maar de blamage,
die lk me hier op den hals kon halen was
dubbel groot omdat lk bedankte voor
iets. waarvan lk niet met zekerheid wist
of het wel voor mij was bestemd geweest.
Met kloppend hart liep lk naast mijn pe-
leton, en toen wij dicht bij het terrein
waren gekomen, deed lk den verwoeden
trommelslager zwijgen. Ik had het gevoel
of zijn fulminant geraas mijn vonnis zou
bespoedigen.
Het kwam mij voor, dat wij als een stille
dooden-stoet het oefenveld optrokken, en
ofschoon het raam, dat ik, in een onbe
wust verschuiven van het oordeel, den
rug had toegekeerd, mij met onweerstaan
bare kracht lokte, durfde ik niet op- of
omzienTerwijl ik, de manschappen
liet opstellen, mijn stem bij iedere aan
wijzing Inhoudend, zag lk mijn oppasser
naderen. Zijn gezicht drukte niets uit,
maar ik voelde het direct als een verlos
sing, dat hij den bouquet niet meer bij
zich had. Hij gaf mij een briefje en maakte
rechtsomkeert.
Met nerveuze vingers frutselde lk het
briefje openIn groote, bijna vierkante
letters stond er niets anders dan „Dank
u"Deze weinige woorden, die mij
tot de oplossing van het raadsel niets
nader brachten, gaven mij een heerlijk ge
voel van verlossing. Haastig keerde lk mij
om: achter het venster stonden twee
bouquetten, het mijne naast het hare
Het hare? Hoe kon ik met zoo'n stelligheid
spreken van het hare? Niets wist lk im
mers nog. en ik had mijn oppasser laten
vertrekken zonder hem naar zijn weder
varen te vragen
Toch zong er dien dag een wonderlijke
muziek in mij: ik voelde mij als een min
naar, wiens aanzoek in genade is aange
nomen's Avonds hoorde lk van den
oppasser, hoe alles gegaan was. Een oud
heertje had hem opengedaan, en was met
een zeer verbaasd en verontrust gezicht
met den bouquet en het briefje naar bin
nen gegaan. Na een tamelijk langen tijd
was hij met het briefje teruggekeerd, en
had enkel gezegd: „Het ls beter, dat me
neer dat niet weer doet." Toen was hij
stil, en met een beetje treurig gezicht,
meende mijn oppasser, naar binnen ge
gaan
Toen ik mij voor een bezoek aanmeldde
ontving hetzelfde oude heertje mij. Uit de
beschrijving van mijn oppasser herkende
ik hem onmiddellijk. Hij had een wat ver
moeid, maar fijn en beschaafd uiterlijk
en zijn woorden waren die van een mar,
van de wereld. Hij keek mij eer mede
lijdend dan achterdochtig aan. en ik her
inner mij nog wat een 'eigenaardig hul
peloos gevoel mij zijn droefgeestige blik
gaf.
Het is beter, dat u mijn dochter niet
bezoekt, zei hij op zulk een zachtmoedigen
toon. dat ik er niet de minste onwelwil
lendheid in kon voelen Toch droeg lk de
teleurstelling als een neerdrukkende
zwaarte aan mijn lijf; dat het dus een
vrouw was, een jonge vrouw, die ter mij
ner eere bloemen plaatste ln haar raam,
kwam daardoor nauwelijks tot bewust
heid ln me.
Maar begrijpt u niet, begon ik,
dat
Ik begrijp u heel goed, zei hij met
trouwhartige oogen, maar het ls werke
lijk beter, dat u haar niet bezoekt. Voor
haar beter en voor u beter.
Als u er dan op staat, zei ik mis
moedig, moet ik wel toegeven. Maar
waaróm dan dit alles?
Hij zag me met een medelijdend lachje
aan, maar zijn medelijden hinderde me.
vreemd genoeg, niet.
U ls nog jong, zei hij, en later zult
beter begrijpendat vele dingen altijd
raadsels voor ons blijven. Maar nu is dat
natuurlijk pijnlijk. Ik heb mijn dochter
nog gewaarschuwd; lk heb tegen haar ge
zegd, doe het nu niet. Maar zij is ln zulke
dingen impulsief van aard. Toen zij uw
stem gehoord had, was zij niet meer te
houden; zij wou en zij zou bloemen voor
het raam zetten. Ik had nog hoop, dat u
het niet zou opmerken, maar die hoop is
helaas ljdel geweest
Mag lk haar schrijven? VToeg lk be-
geerlg.
Hij aarzelde een oogenblik.
Ik vertrouw, dat u er geen misbruik
van zult maken, zei hJJ toen. U mag haar
schrijven, als u mij belooft, dat u geen
toespelllngen zult maken op een intiemer
verhouding.
Ik beloofde, en met een hartelijken
handdruk Het hij me uit.
Elly en ik correspondeerden geregeld,
en buitendien had zij nog haar bloemen
spraak, om mij te vertellen, wat er ln
haar omging. De bloemen, die zij als een
teedere groet eiken morgen achter het
venster zette, koos zij naar haar stemmin
gen. ZIJ had mij ln haar groot, vierkant
schrift, bijna drukletters soms, geschre
ven, wat bloemen en kleuren voor haar
beteekenden, en zoo kon ik eiken mor
gen van haar raam aflezen, hoe het binnen
ln haar uitzag. Het smartte mij, dat zij
nooit zelf achter het onthulde venster
kwam staan, en de taak, om mij te ver
welkomen. uitsluitend overliet aan de
bloemen. Ik schreef haar dat ook, maar
meer dan een vage schim, achter de vei
ligheid der vitrage verhuld mocht lk niet
te aanschouwen Alleen wuifde na dien
brief mij de smalle hand, welke de bloe
men schikte, een haastigen groet toe.
Toen kwam er een tijd dat de teedere
witte bloemen, die haar goede stemmin
gen weergaven, maar uiterst zelden meer
achter het raam verschenen. Ik voelde
mij gepijnigd door de somberheid van
haar stemming, waarvan ik het wezen
niet kon benaderen, en door mijn machte
loosheid. Ik schreef haar brief op brief,
maar had de martelende zekerheid, dal
ik haar toch niet kon bereiken. Ik kreeg
den indruk, dat haar brieven terughou
dender werden, dat zij van haar innri'v'
niets wilde openbaren. En toch waren al
even vriendelijk als ln het begin.
Er kwam een oogenblik, dat lk mij gë
rechtigd voelde, de beloofde reserves u
laten varen, en ik schreef haar, dat ti
mij moest toestaan haar te bezoeken. H
smeekte, lk zei, dat lk het niet langer kon
verdragen, niets voor haar te kunnen win»
terwijl haar stemming zoo somber was...-
De toestemming kwam. in terughoudends
bewoordingen, en ik was niet zoo ver
heugd als lk gemeend had te zullen zijn-,
Haar vader ontving mij met treurige
oogen.
U hadt sterker moeten zijn, zei Ml
en schudde afkeurend zijn hoofd. Ik zal u
naar mijn dochter brengen....
Het oude heertje liet ons alleen
stond bedremmeld midden in de kamer, es
wachtte, tot zij eenige tegemoetkonuns
zou toonenMaar zij bleef stil ln naar
hoekje zitten, het hoofd, dat me fijn en
blank scheen, Iets afgewendToen net
zwijgen mij onverdraaglijk werd, huPj
op haar toe en stak mijn hand uit°n-
zeker hief zich haar hand en bleef tastend
rondgaan tot lk haar zacht in de BUlne
nam
Ben je het werkelijk? vroeg ze
een verre stem,
Ja, eindelijk, zei lk een beetje pathe
tisch.
Ja, ik hoor het, je bent het
Het was of er een kilte uit die woorden]
opsloeg en lk huiverde onwillekeurig.
Aan je stem te hooren, ben je blond,
zei ze toen.
Maar dat zie je toch wel. antwoordde
ik, terwijl mijn keel Ineens als in een wur
gende benauwing werd saamgeknepen --
Even was het stilToen zei ze lang
zaam:
Ik ben blind....
Er sloeg zóó'n vreemde, pijnende ver-i
warring door mijn hoofd, dat ik niets an-1
ders zeggen kon. dan heel scherp en
schel:
En Je schrééf me.
Daar heb ik een klein schrijfplan' I
voor, zei ze treurig, en toen: Je zu'tn I
mijn somberheid wel beter begrijpen-1
Neem me niet kwalijk, dat ik je 200 I
teleurstellen, en ga nu liever heen. I» Jil
alleenzijn..1
In haar stem trilde even de verwarm-1
ting, dat ik blijven zou.Ik aarzelde--
Toen dacht ik met een wreed egoi-111 I
aan mijn jonge leven.
Ik ben gegaan, langzaam, beschaamd,
mijn mooi opgepoetste uniformen°
volgenden dag heb ik een ander oeie"
terrein gezocht....