r Jaargang PRESIDENT MASARIJK 85 JAAR BOUWKUNSTIG SCHOON LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 1 Maart 1935 Elfde Blad No. 22988 Op een overweg die onbewaakt is, blijkt dat de wereld looit volmaaktis. VRAGENRUBRIEK. QcCcCk/ UIT DE BONTE WAERELD. Staatsman en philosooph - Strijder voor de onafhankelijkheid van Tsjecho-Slowakije - Een geziene figuur in zijn land. President Masaryk. 7 Maart zal Tomas Masaryk, de eerste m tot dusverre eenige president van de Tsiecho-Slowaaksche republiek, zijn 85en wrjaardag vieren. Gezien de groote ver tering. die het volk voor den hoogbejaar den staatsman heeft, gaat deze gebeur tenis ln zijn land zeker niet onopgemerkt voorbij. En ook voor den vreemdeling is Masaryk een figuur, die ten volle de aandacht ver dient. Hij is immers niet alleen de strij der voor de Tsjecho-Slowaaksche onaf hankelijkheid; zijn beteekenis ligt ook in [den zuiver cultureelen arbeid, dien hij [verricht heeft door het terugvinden en opbouwen van de eigen Tsjechische be schaving. Tomas G. Masaryk werd 7 Maart 1850 [In een dorp in Zuld-Moravië geboren als zoon van arme ouders. Terwijl hij in den iderlijken lijn van Slowaaksche origine [Is, was zijn moeder een Tsjechische, zoo dat in hem het bloed stroomt van de beide lammen, die hij later tot één volk zou ireenigen. In zijn jeugd was Masaryk eenige jaren otenmakersleerling en smid, maar in 1865 deed hij met goed gevolg toelatings examen voor het gymnasium te Bmo. [tater bezocht hij het gymnasium en de iversiteit te Weenen. In 1879 werd hij |aan deze universiteit benoemd tot lector de philosophie. Drie jaar later, toen de Iversiteit te Praag verdeeld werd in een luitsche en een Tsjechisch gedeelte, werd hoogleeraar aan de Tsjechische uni versiteit. In deze periode publiceerde hij 'schillende wetenschappelijke werken, a. „Concrete Logica" en „Het sociale aagstuk". Als philosooph heeft Masaryk grooten ivloed uitgeoefend op de Tsjechische sbegeerte en trouwens op de Tsjechi- :he gedachte in het algemeen. Hij wordt houwd als de stichter van de Tsje- :he sociologische wetenschap, daar hij eerste in Bohemen de practische pro llemen der sociologie systematisch en we- inschappelijk bestudeerde. Hij streefde r naar, dat de Tsjechische wetenschap erd gezuiverd van vooroordeelen en my then, en dat de bloote waarheid naar vo- [ren werd gebracht. Dit streven vond zijn hoogtepunt in den strijd over zekere ma nuscripten, die moesten aantoonen, dat [reeds in de Middeleeuwen de beschaving in Bohemen op hooge trap stond. In het door hem opgerichte critische maandblad „Athenaeum" betoogde hij hartstochtelijk, dit deze manuscripten vervalscht waren en de feiten hebben hem gelijk gegeven. Dmr zijn actie werden de Tsjechen be nijd van de onware romantiek betreffen de hun geschiedenis en waren zij in staat, het werkelijk karakter van hun verleden te kennen. In 1891 werd Masaryk in het parlement [ekozen voor de Jong-Tsjechische partij, doch reeds twee jaar later trad hij weer tl. Hij had intusschen tegenover zijn j5d- litieke tegenstanders het recht der Tsje chen op een eigen beschaving verdedigd. Hij had de overtuiging, dat het Tsjechi- Hhe volk den plicht had, de waarheid ln de wereldbeschouwingen te zoeken en nieuwe Tsjechische denkbeelden te vor men, die in overeenstemming waren met dijn humanitaire missie. Deze opvattingen hebben grooten invloed uitgeoefend op de beschaafde Tsjechische volksgroepen. Wat nu betreft zijn politieke opvattin- len, het standpunt van Masaryk ten op lette van Oostenrijk-Hongarije was aan- hnkelijk niet zeer verschillend van dat »er meeste Tsjechische staatslieden. Hij verklaarde zelfs dat „de Tsjechische natie Oostenrijk in haar eigen belang noodig had", maar wel eischte hij autonomie en zelfbeschikkingsrecht voor zijn volk. Hoewel hij als uiteindelijk doel van de Tsjechische politiek het recht van den Tsjechlschen staat zag, namelijk als poli tieke autonomie in het kader van de dub belmonarchie, drong Masaryk er bij zijn landgenooten op aan, dat zij de verwezen lijking van hun aspiraties niet van een wereld-catastrophe zouden verwachten, maar rekening zouden houden met het bestaan van Oostenrijk. In 1900 stichtten zijn volgelingen de Tsjechische volkspartij en ter gelegenheid daarvan verdedigde Masaryk de stelling, dat in de bestaande omstandigheden er geen kwestie kon zijn van het herstel der onafhankelijkheid van de Tsjechische landen in den zin, zooals die vroeger be staan had Maar tegelijkertijd pleitte hij voor de cultureele en nationale onafhan kelijkheid door de grootst mogelijke po litieke autonomie. Eerst na 1905 kwam er een verande ring in de politieke opvattingen van den geleerden staatsman en deze verandering werd bevorderd door zijn groeienden te genzin tegen de Oostenrijksche politiek. Hij veroordeelde resoluut de annexatie van Bosnië-Herzegowina in 1908 vooral omdat zij plaats vond zonder de toestem ming der volksvertegenwoordigers uit de beide provincies. In het beruchte hoog- verraadsproces te Zagreb in 1909, dat ten doel had. de annexatie te rechtvaardigen, waagde Masaryk het, een campagne tegen de regeering te beginnen en aan te too- nen, dat de beschuldigingen gesteund wer den op documenten, die door de Oosten- rijk-Hongaarsche legatie te Belgrado ver valscht waren. Dit proces en de geheele Balkan-politiek der dubbel-monarchle wa ren oorzaak, dat hij zijn geloof in de mo gelijkheid van een rechtvaardig Oosten rijk verloor. Toen de groote oorlog uitbrak en de Tsjechen, ondanks de strenge censuur, ondubbelzinnig uiting gaven aan hun te genzin tegen de Habsburgers, was het Masaryk, die met een klein aantal geest verwanten het verzet ging organiseeren. Hij begreep, dat de Tsjechische beweging weinig kans van slagen zou hebben, in dien zij niet kon rekenen op de sympathie en de hulp der buitenlandsche mogend heden. Daarom begon hij een propaganda- reis door de verschillende landen, waarbij hij ook Nederland bezocht. In zijn werk „Het Nieuwe Europa", zette hij de begin selen der beweging uiteen. Toen hij in December 1914 hij was toen nog Oostenrijksch parlementslid het land verliet om zijn reizen naar Ne derland en Italië te maken, was het zijn bedoeling, daarna weer naar Oostenrijk terug te keeren. Doch op den terugweg werd hij ervan op de hoogte gesteld, dat de Oostenrijksche politie hem wilde ar resteeren en derhalve besloot hij in den vreemde te blijven. Toen begon voor de zen 65-jarigen man een periode van bijna bovenmenschelijken arbeid, een tijdperk van vermoeienissen en emoties. Hij had alles over voor de bevrijding van zijn volk. Een tijdlang heeft hij nog les gegeven aan Kings College te Londen. Ook de Vereenigde Staten heeft hij bezocht. In de eerste oorlogsjaren was het ook, dat het Tsjechische Revolutionaire Co mité werd opgericht, waarvan hij presi dent werd. Hij streefde ernaar, den Tsje chen en Slowaken, die over de geheele wereld verspreid waren een uniform pro gramma te geven, en hen te bewegen een actief aandeel te nemen in den strijd voor de Tsjecho-Slowaaksche onafhankelijk heid. In 1918 was eindelijk de groote dag daar. Eenige dagen na de onafhankelijk heidsverklaring van Tsjecho-Slowakije op 14 November 1918, werd Masaryk door de wetgevende vergadering tot president der republiek gekozen. In deze functie is hij voortgegaan met de behartiging der be langen van zijn land met alle krachten. En hoe een groote plaats hij inneemt in de harten zijner landgenooten blijkt wel uit het feit, dat hij in afwijking van de bepalingen van de grondwet, in 1920 werd herkozen. Hetzelfde herhaalde zich in 1927 en 1934. Zoo is hij nog altijd de eenige president der Tsjecho-Slowaaksche Republiek. En de laatste herkiezing van Masaryk, die in 1934, is wel een nieuw en buiten gewoon welsprekend bewijs, dat de groote meerderheid van het Tsjecho-Slowaak sche volk vastbesloten is, trouw te blijven niet alleen aan de persoon van zijn eer sten president, maar ook aan den geest van zijn moreel en politiek programma. W. S., te L. 29 September 1916 viel op een Donderdag. Mej. v. d. L. te L. Het bestaan van een dergelijke opleiding hier ter stede is ons niet bekend. C. H. te L. De normale snelheid der „Indrapoera" op de Indië-route bedraagt 18 mijl per uur. Zoo noodig kan echter met een uur-snelheid van 20 mijl gevaren worden. G. van H. te L. Wendt u tot den heer J. A. A. van der Horst, Breestraat 165. Th. de B., te O - Oegstgeest, Sassen- heim, Lisse, Hillegom, Bennebroek, Haar lem. Overveen, Bloemendaal. Driehuis, Velsen, Beverwijk. Castricum, Egmond- aan-Zee. Totaal 60 K.M. NAAR AANLEIDING VAN DRIE KAPITEELEN IN DE LAKENHAL. V. De overgangstijd van de Romaansche bouw. kunst voor de Gothiek duurde slechts kort, behoefde ook slechts kort te duren, want toen het stelsel van de spits toeloopende gewelfribben, waartusschen slechts dunne vullingen behoefden te worden gemetseld, in de plaats kwam van het tongewelf en men gevonden had, dat men den bulten- waartschen der gewelven, die veel hooger kwamen te liggen dan de Romaansche, kon opvangen door een stelsel van steun- beenen en luchtbogen, volgden de conse quenties heel spoedig van zelf. Te meer, daar men zich ln verband met de maat schappelijke en geestelijke idealen, hevig gedrongen gevoelde, ruimer, grooter, hoo ger te bouwen. Die zucht naar rijzigheid en ontkennen der materie teekende zich vooral af in de zullen en de zuilkapiteelen, waarvan wij in het vorige opstel een paar schetsen gaven. Wij zouden aan de zuilkapiteelen voor een groot deel de geheele eigenaardige ont wikkelingsgang van de Gothiek ten deele nader kunnen demonstreeren. Wij zouden kunnen spreken van de verhoudingen en afmetingen van basement, zuil en kapiteel in hét verloop van 13de. 14de en 15de eeuw. Doch dit alles zou veel te ver voeren. Wij zouden de ontwikkeling van het lage Romaansche basement met voetloven tot de rijziger laat-Gothische gedaante kun nen nagaan. Wij zouden kunnen herinneren aan de eigenaardige veranderingen welke soms werden aangebracht aan het zuillichaam en de doorsnede hiervan, doch er bestaat later wellicht nog wel eens aanleiding om hierover nog het een en ander in het mid den te brengen. Ons bepalende tot de kapiteelen. willen we één ding op den voorgrond stellen: met het bezigen van aan de klassieken ont leend ornament is het uit De Gothiek schept haar eigen vormentaal, onafhan kelijk van welke invloeden ook. In de eerste plaats is zij de volledige consequentie en uitbloei van het Romaan sche bouwsysteem, toen dit eenmaal de spitse gewelfboog had aanvaard Zij is ook in haar ornament de logische en absolute voortzetting van het Romaansche. Want reeds in de Romaansche periode had men zich meer en meer vrij gemaakt van overgeleverde vormen. In de Gothiek vindt dit streven zijn volle beslag. Beschouwen we de beide kapiteelen uit de 14de eeuw, dan bemerken wij, dat de versiering uit naturalistische plantmotie- ven bestaat. Alleen heeft die versiering nog op zeer regelmatige en symmetrische wijze plaats. Wel groot moet de liefde van de bouwmeesters voor de eigenlandsche na tuur zijn geweest. Men behoefde hier niet te zoeken naar het acanthus-blad, dat zeer zeker fraai is en zich tot allerlei sty- leering leent. Doch was een eikenblad, desnoods met de woekering van galappels er op. minder mooi? Was het klimopblad of dat van de wilde wingerd niet even fraai ingesneden? Leverde de clematis of de linde niet fraaie ongedeelde bladeren die een decoratief effect konden geven? Elk blad bezat zijn eigen schoonheid, was de veruitwendiging van een idee, een ge dachte, van den Cosmosbouwer. Overal waar de idee verzinnelijkt wordt in een natuurvorm openbaart zij haar eeuwige schoonheid. De Middeleeuwen behoefde slechts naar het wonder van boom of plant te zien. om zijn motieven voor het grijpen te hebben. Het spreekt vanzelf, dat van wingerd bladen en druiventrossen een dankbaar gebruik werd gemaakt evenals van koren aren, omdat men daarmee in het bijzonder raakte aan de symboliek van den eere- dienst Evenzoo was het klaverblad, waren lelie en roos motieven, die met den gods dienst in verband stonden. Doch ook het veelvuldig gewrongen en gekrulde koolblad werd dikwijls gebezigd. En ln plaats van het acanthusblad kon men de niet minder decoratieve bladeren van den beren klauw gebruiken, of van distel of paarden- bloem, te veel om te noemen. Toch is dit alles allerminst natura lisme. De Middeleeuwsche kunstenaar greep al deze vormen uit de levende na tuur niet alleen om hun eigen bijzondere schoonheid, doch alleen om zijn eigen ge dachten en idealen beeldend tot uiting te brengen. De natuurvormen moesten al leen dienen om een hooger idee te helpen verwezenlijken. Zij hadden slechts een on dergeschikte beteekenis, een zuiver dienst bare rol te vervullen. Autoritair was alleen de compositie, in dien tijd wel heel sterk gevoeld als de verbinding tusschen de menschenwereld en het Godsrijk. De kerk was het voorportaal des hemels, de over gang van de werkelijkheid naar het hoog ste ideaal, naar de ideale wereld. In de laat-Gothiek wordt het kapiteel steeds realistischer opgevat, met dien ver stande dat men dikwijls de symmetrie niet meer in acht neemt In vrij willekeu rige schikking en schijnbare achteloos heid zijn de bloem- en bladkransen soms om het. kapiteel gelegd. Het laat-Gothische kapiteel met de dis telbladen is hiervan een goed voorbeeld. Eenigszins een overzichtig geheel van de ontwikkeling der kapiteelvorming gedu rende de Gothiek krijgt men in de Pie terskerk. Het koor, het oudste gedeelte der kerk, bezit zuilkapiteelen met een enkelvoudi- gen bladkrans, naar het mij voorkomt op het eikenblad geïnspireerd. De verschil len zijn individueel en worden eenvoudig hierdoor gekenmerkt, dat de eene werk man de andere niet was en een andere wijze van hakken bezat. Dan volgen de kapiteelen met dubbelen bladrand in het middenschip, waar veelal ook het eiken blad is toegepast, ofschoon ook sterk gekroesde bladeren voorkomen, die men van dichterbij zou moeten be schouwen ten einde ze te kunnen defi- nieeren. Let men vervolgens op de kapiteelen in de zijbeuken, eveneens dubbele bladran» den, dan bemerkt men tegelijk dat de» sierlijker bewerkt zijn en nog meer ge kroesd. Ook schijnen de kapiteelen hier hooger en slanker. En ten slotte letten wij op de kapitee len van de muurschalken in de transep ten uit 1565. Deze zijn bijzonder slank en fraai bewerkt met slinger-ornament, ter wijl geen enkele gelijk is aan de andere. Wellicht wijden wij aan deze en aan de kapiteelen van de Hooglandsche kerk nog eens een paar afzonderlijke artikelen. En nu komen we eindelijk tot de kapi teeltjes welke in de Lakenhal worden be waard. Dit zijn pilasterkapiteeltjes van Bent- heimer zandsteen, afkomstig uit het reeds lang verdwenen kasteel Rijnenburg onder Hazerswoude en dus afkomstig uit een burgerlijk bouwwerk der Gothiek. Het kasteel, dat in het laatst der 14de eeuw verbouwd werd, werd in 1420 ver woest, toen „Jan zonder Genade" in zijn strijd met de Hoekschen Leiden beleger de. In de buurt van 't voormalige kasteel zijn de kapiteeltjes opgegraven. De ring van beide wordt gevormd door een gebeeldhouwde tak, die natuurlijk om den voet is gelegd. Daaruit ontspringen bij het eene wingerdbladen, bevallig ge rangschikt zonder symmetrie; bij het an dere eikenbladen, waartusschen paar aan paar eikels in de bekende vruchtnapjes. Waarschijnlijk zullen deze kapiteeltjes af komstig zijn uit een groote zaal of statie- vertrek, dat versierd was met muurpilas ters, die de houten ribben van het gewelf droegen. Ook de burgerlijke bouwkunst der Gothiek streefde er naar, met behoud van het algemeen stijlprincipe, zooveel mogelijk variatie te brengen in het orna ment. Wij zijn thans aan het slot van onze beschouwingen gekomen en hopen van harte, daarmee, zij het dan summier, te hebben aangetoond, welk een belangrijk ornamentaal onderdeel het kapiteel in verschillende stijlperioden was, hoe het binnen het raam van een bepaalde stijl periode allerlei variaties vertoonde en hoe het een voornaam middel is om een of ander gebouw naar den tijd van ont staan te klassificeeren. De kunstzin der voorgeslachten heeft er zich op de meest welsprekende wijze aan geuit. En ten slotte moge zijn gebleken, dat de Germaansche geest zich na lange voorbereiding aan de bouwkunst der Go thiek het zuiverst heeft geuit, daarin zijn grootste vormkracht en fantasie heeft be leefd. Wellicht komen wij later nog wel eens terug om de kapiteelvormen na de en Gothiek. N. J. 3. DE DRIE KRONEN VAN GEORGE V. Ter gelegenheid van het vijfentwintig jarig regeeringsjubileum van koning George V van Engeland, zal de kroon van den heerscher met nieuwe juweelen ver sierd worden. De dominions hebben hun gaven al aan den koninklijken schatmees ter doen toekomen. Uit Canada en Australië is goud binnengevloeld, uit N.- Zeeland kwam platina, uit Zuid-Afrika werden diamanten gestuurd, uit Indië smaragden, safieren en briljanten, uit Burma robijnen, van Ceylon aquama rijnen. Er zal geen nieuwe kroon worden ver vaardigd, hoewel het edele metaal en de steenen daartoe ruimschoots zouden uit reiken. Wel worden nieuwe aanwinsten in de oude kroon verwerkt, hetgeen voor de kroonjuweliers een moeilijke opgave be- teekent. Deze kroon is in 1838 voor koningin Victoria gemaakt en de kostbaarste edel- steenen zijn er in aangebracht, bijvoor beeld een robijn zoo groot als een ei, af komstig van Henry V, de safier van de Stuarts en paarlen van koningin Elisa beth. Na de veranderingen, die men nu ten uitvoer wil leggen, zal de kroon bevat ten: 2783 briljanten, 5 robijnen, 11 sma ragden, 17 safieren en 277 parels. Koning George bezit nog twee andere kronen, en wel een die duizend jaar oud is en be hoord heeft aan den ouden koning Eduard en dan de kroon van Indië. DE BEDELAARSCOURANT. Te Parijs verschijnt een bedelaarscou rant, getiteld: „Journal des Mendigots". Dit origineele blad wordt door een voor malige notarisklerk geredigeerd en is op dezelfde wijze ingedeeld als andere bla den. De courant bevat een hoofdartikel, binnen- en buitenlandsche corresponden tie en zelfs advertenties. In het hoofdartikel wordt de algemeene situatie der bedelaars besproken. Ook hier dringt men op „ordening" aan. Voor alles moet oneerlijke concurrentie vermeden worden. Om dit te bereiken moet iederen bedelaar een eigen arbeidsterrein aange wezen worden. Voor het geval een bede laar zijn bedrijf op andermans gebied uit oefent, wordt hij door een speciale recht bank veroordeeld. De reuactie van het orgaan doet al het mogelijke om haar beschermelingen tegen aantijgingen van luiheid enz. te verdedi gen. Zij bewijst voorts, dat bedelaars niet schadelijk zijn voor de maatschappij en volkomen vrij moeten zijn hun beroep uit te oefeneen. Een bedelaar, die zichzelve respecteert, zal nooit een diefstal begaan of zich met een twijfelachtige bank-opera- tie inlaten. Onder de advertenties vindt men ver schillende van onderstaand genre: Te koop aangeboden. In kl. prov. plaats winstgevende stand plaats in de nabijheid van zeer goed be zochte kerk, te koop aangeboden Gemid delde ontvangst frs. 25 per dag. Accoun tantsonderzoek toegestaan. Brieven onder No

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 41