DE ONTWIKKELING VAN HET LEIDSCHE STADSBEELD SINDS I860 ONDANKS DE CRISIS GROOTE ACTIVITEIT. LEIDSCH DAGBLAD - Zesde Blad Vrijdag 1 Maart 1935 door A. M. DE BLAUW, DIRECTEUR VAN GEMEENTEWERKEN. In 1860. het jaar van oprichting van het thans jubileerend Leidsch Dagblad, strekte de stad zich niet verder uit dan tot den tegenwoordigen singelrand (welke begrenzing toen reeds sinds ongeveer 2 eeuwen bestond) met een gebiedsopper- vlakte van 170 h.a. en een inwonertal van 36000. Als men weet, dat aan het einde der 17e eeuw de stad bij deze geringe gebieds- oppervlakte een inwonertal bereikt had van 70000. dus bijna net zoo groot als thans, dan blijkt daaruit, dat destijds in de Sleutelstad de menschen wel zeer dicht op elkaar woonden, wat ook nog uit het specifieke karakter van de huidige binnen stad met hare over het algemeen nauwe bebouwing spreekt, doch tevens blijkt, dat na de 17e eeuw het inwonertal aan sterke daling onderhevig is geweest, wat voornamelijk ln de 18e eeuw plaats vond door grooten achteruitgang van han del en industrie, gepaard met hooge sterftecijfers. In 1815 was zelfs het inwo nertal tot 28000 geslonken. In 1860 fungeerde nog als stadsarchitect de bekende Salomon van der Paauw. die in deze functie reeds sinds 1816 werk zaam was aanvankelijk met den titel ..tweede Stadsfabriek" en over wiens leven en geschriften onlangs een belang wekkend opstel verscheen van de hand van den Oud-Directeur der Gemeente werken Ir. G. L. Driessen (Leidsch Jaar boekje 1931 en 19321. Toen in 1862 aan Van der Paauw eervol ontslag als gemeente-architect, rooi meester en Directeur der brandblussching werd verleend, onder toekenning van pensioen <wat voor dien tijd als hooge uitzondering en bijzondere gunst gold' en „met dankzegging voor de langdurige dien sten in deze 3 verschillende betrekkingen aan de gemeente bewezen", had hij een belangrijk aandeel gehad in de ontwikke ling van de publieke werken der stad. Het Leidsch Dagblad schreef bij zijn aftreden: meld, aangezien er voorloopig althans, genoegzaam aan de vraag van arbeiders woningen was voldaan. Wel wordt gewe zen op de nog in grooten getale aan wezige en aan particulieren toebehoo- rende slechte arbeiderswoningen en de noodzakelijkheid tot het verbeteren van de oude, bouwvallige vochtige en onge zonde woningen. Ook maken deze versla gen melding van den particulieren bouw buiten de singels en de dringende nood zakelijkheid van de annexatie. Thans het tijdvak na de invoering der Woningwet 1901, welke wet een goede stadsuitbreiding en-verbetering en de ver zorging der volkshuisvesting stimuleerde. Een kaart van 1899 toont buiten de singels nog slechts weinig bebouwing. Op het in 1896 geannexeerde gebied woonden slechts 8500 personen, terwijl het aantal thans meer dan de helft van de totale bevolking van Leiden bedraagt, die 1 Jan. j.l. 72776 zielen telde. Het aantal in dat tijdvak buiten de singels gebouwde woningen zal spoedig de 10.000 bereiken. Langs de uit valswegen trof men in 1899 nog geen aan eengesloten bebouwing aan en buiten de door de beide vereeniglngen gebouwde woningen was het niet veel fraais, wat aan de overige verspreid en zonder eenlg verband aangelegde straten was opge richt, zoo bijv Hendrikstraat, Plesmans- laan. Aloëlaan, enkele straten achter de Heerensingel, Bloemstraat, Driftlaan en dergelijke. De woningwetbouw was begonnen met het saneeringsplan Korevaarstraat en ver volgde in 1914 met het plan van de „Een dracht" aan de 3 Octoberstraat e. o. Met enkele onderbrekingen werden verschil lende plannen uitgevoerd, zoodat thans 3302 van deze woningen aanwezig zijn. Zoowel het type als de architectuur heeft sedert den aanvang een belangrijke meta morphose ondergaan. Dit laatste kon ook gezegd worden van den particulieren bouw. Vóór den oorlog was deze allerminst fraai te noemen, waarvoor we slechts behoeven te zien naar de Prins Frederikstraat, Koningstraat en derg. Na den oorlog kwam de particuliere bouw eerst langzamerhand weer op gang, eerst in den beteren en middenstands- bouw en nadien ook in den kleineren burger- en beteren arbeiderswoningbouw. Dank zij de gemeentelijke bemoeiingen vertoont deze bouw in het laatste decen nium een groot verschil met vroeger, zoo wel type als architectuur zijn belangrijk verbeterd en de nieuwe wijken, die aan deze stad zijn toegevoegd, zijn uit een oogpunt van volkshuisvesting zeer goed te noemen. Wanneer ik in het begin heb geschetst de historisch gevormde toestanden in de binnenstad, dan wil ik daarover opmer ken, dat in den loop der tijden veel is verbeterd, maar nog lang niet alles. Deze verbetering kan slechts langzaam vorderen en bovendien is het moeilijk, juist in deze' economisch zorgvolle tijden, deze verbetering met kracht ter hand te nemen. Wel is een tweede saneeringsplan Para dijssteegBouwelouwensteeg in een ver gevorderd stadium van uitvoering. „Heden houdt de heer Salomon van der „Paauw op als gemeente-architect werk- „zaam te zijn. Ruim 46 jaren nam hij die „betrekking met eerlijkheid, trouw en ijver „waar en mogt hij alzoo billijk aanspraak „maken op een eervol ontslag en erken ning van zijne veelvuldige verdiensten. „Hoe verschillend ook het oordeel zij over „wat hij deed en niet deed, wat hij wilde „en niet wilde, ieder, die hem kent, weet, „dat hij een onvermoeid, uiterst werk- „zaam man was. Zoolang de Stedelijke „Gasfabriek bestaat en wat de toekomst „ook zij, zijn naam zal niet in vergetel heid geraken, omdat, wat zij voor Lei- hen was, hoofdzakelijk aan hem te dan- hen is. die haar ontwierp en stichtte. „Weinigen, die op zijn leeftijd rust nemen „van hun arbeid, kunnen op zulk een „werkzaam leven terugzien, al was het „ook door veel leed en smart vergezeld". Ofschoon het korte bestek van dit arti kel zulks eigenlijk niet toelaat, zoo wordt het toch dienstig geacht om ook nog even bij het onmiddellijk voorafgaande 50-jarig tijdvak waarin dus hoofdzakelijk de ambtsvervulling van Van der Paauw viel stil te staan, omdat men zich daardoor een beter begrip kan vormen hoe be treffende de openbare werken de toestand omstreeks 1860 was, en de verdere ont wikkeling beter kan volgen. Onder leiding van Van der Paauw had den o.m. verschillende brugvernieuwingen plaats gevonden en was bijv. ln Leiden de eerste ijzeren draaibrug gebouwd, waren vestwallen gesloopt, „geapplaneerd" en tot plantsoen of wandeling ingericht, wat eenige malen „in het belang van de werk verschaffing" geschiedde, wel een bewijs, dat men ook toen reeds het vraagstuk der werkloosheidbestrijdlng kende. In het bijzonder had hij aandacht gewijd aan de sociale- en hygiënische verzorging der stad althans zoo goed als dat in dien tijd mogelijk was in verband waarmede stedelijke werkhuizen, ziekeninrlchtingen en verblijven voor cholera-lijders waren opgericht, uitgebreid of verbeterd, en de eerste zweminrichting (aan den Heeren singel i was tot stand gekomen. Voorts was op zijn initiatief opgericht de Stedelijke Gasfabriek, in welker bouw hij ook een werkzaam aandeel had. Zeer sterk had het voor de stad zoo belangrijke vraagstuk van de waterver- versching der grachten de belangstelling van dezen bekwamen en ijverigen stads architect. Niet alleen, dat hij de geschie denis van dat vraagstuk grondig bestu deerd en de uitkomsten van die studies in zijn „Verhaal van de middelen tot ver- versching van het water in de grachten der stad Leijden gedurende een reeks van bijna 250 jaren" neergelegd had, doch ook zelf had hij daarvoor plannen gemaakt. Voor verdrijving van de vervuiling en den stank der grachten weinig heil ziende in spuiïngen te Katwijk en in het baggeren i wat vaak op ongeschikte tijden bleek plaats te vinden), had hij n.l. voorgesteld de meest vervuilde grachten te dempen, de verbodsbepaling om 's zomers te bagge ren weder in te voeren, en verder de sin gels door waterkeeringen af te sluiten en daarin door toevoer van schoon buiten water met behulp van wind- en paarden- molens of van natuurlijke opstuwingen het waterpeil hoog op te zetten, aldus een spuiboezem vormende. Bij het openen van de waterkeeringen zou dan, zoo rede neerde hij, het schoone water zich krach tig in de grachten uitstorten en het vuile grachtwater uitdrijven. Deze plannen kwamen slechts ten deele tot uitvoering; in enkele singelwateren werden inderdaad schotten aangebracht, doch geleidelijk bleef de bediening daar van achterwege en zoo raakte dit stelsel van de baan. Tegen het einde van zijne loopbaan werd overgegaan tot demping van een tweetal der meest vervuilde grachten, n.l. de Marendorpsche Achtergracht (v. d. Werff- straat) en de Voldersgracht (1861). Op 1 Januari 1863 trad als opvolger van Van der Paauw op J. W. Schaap, die zijn functie tot 1885 heeft vervuld. Ge durende al dien tijd behield de stad nog dezelfde enge begrenzing. Het dempen van grachten werd krachtig voortgezet en aldus verdwenen de IJzerengracht (Nieu we Beestenmarkt), de Koepoortsgracht (Doezastraat), negen verschillende gedeel ten der Binnenvestgracht, de Cellebroers- gracht (Kaiserstraat), de Minnebroers gracht, de Korte Langegracht (Lammer markt), de Geeregracht en de Zijdgracht (Korevaarstraat). Lag aan deze gracht dempingen hoofdzakelijk beperking der grachtvervuiling ten grondslag en zal dit in vele gevallen ook wel een onafwijsbare eisch zijn geweest, niet kan worden ont kend, dat daardoor menig aardig aspect teloor Is gegaan. Hoezeer de wensch tot grachtdemping toen in de lucht zat, kan blijken uit het feit, dat tot tweemaal toe (1876 en 1883) van de zijde der burgerij ernstig op demping van het Rapenburg werd aangedrongen, welke aandrang ook later nog (in 1907) werd herhaald, doch waaraan het Stadsbestuur steeds krachtig weerstand heeft geboden, zoodat we thans gelukkig nog in het bezit zijn van een der mooiste (niet schoonste) grachten van Europa. Ook op ander gebied viel in dien tijd helaas veel stadsschoon ten offer. Van de beide vestwaltorens „van Oostenrijk" en „van Bourgonje" werd laatstgenoemde in 1871 gesloopt, welk lot ook ondergingen verschillende fraaie stadspoorten, n.l. bui- ten-Wittepoort (1862), Heerenpoort (1863), Koepoort (1864), Marepoort (18641, bin- nen-Wittepoort (1865). Rijnsburgerpoort H867I, buiten-Hoogewoerdspoort (1867) en blnnen-Hoogewoerdspoort (1876), zoodat alleen de Morschpoort en Zijlpoort zijn overgebleven. Voorts viel van 1863 tot 1865 een drietal korenmolens in sloopers- handen, nl. „de Bul", „de Eendracht", (belde staande benoorden de Morschpoort) en „de Lely" (bezuiden de Wlttepoort), terwijl nog in lateren tijd (1904) de molen „d'Oranjeboom" (staande bij ingang Plantsoen) volgde, zoodat thans ook van de molens er nog maar twee over zijn („de Stier" en „de Valk"). Onmiddellijk na slooping der buiten- Wlttepoort werd het Noordeinde doorge trokken naar den Haagweg en vond langs het verlengde Noordeinde en Noordelnds- plein bebouwing plaats. Ook werd na slooping van de binnen-Hoogewoerdspoort de Hoogewoerd over de Plantage naar den Hooge Rijndijk doorgetrokken, ver rees de bebouwing langs de Plantage en werd aldaar de beplanting door den be kenden tuinarchitect Zocher aangelegd. Even later volgden openbare verkoop van grond langs het Plantsoen ter bebouwing, afgraving van den Plantsoenheuvel en plaatsing van de fontein Valt nog te vermelden de bouw van het Academisch Ziekenhuis op de voormalige plantage langs den Morschsingel, gepaard met ont hulling van het standbeeld Boerhaave (1872), terwijl omstreeks dat Jaar tevens besloten werd tot afstand aan het Rijk van alle rechten op „de Ruïne" ten be hoeve van de oprichting van Academische gebouwen. Later (in 1881) is nog aan het Rijk verzocht op dit besluit te mogen terugkomen, echter vergeefs. Eenige jaren daarna werd met de stichting van bedoelde gebouwen begonnen, werden van gemeentewege op 't terrein van de Ruïne de H.B.S. voor Meisjes en een nieuw Gym nasium gebouwd (1883), en verder het Van der Werffpark aangelegd naar het plan van tuinarchitect Copljn 1886ter wijl even tevoren het Van der Werff- standbeeld was onthuld. Na den heer Schaap, die zooals uit het voorgaande kan blijken, eveneens een belangrijke rol ten aanzien van de Ste delijke Openbare Werken heeft vervuld zij het dat toen veel stadsschoon verlo ren is gegaan die voorts nog bekend heid verwierf met de verbouwing van de Lakenhal tot Stedelijk Museum (1870 1874) en onder wiens regime in 1871 het Liernurstelsel voor de stadsrioleering was ingevoerd (ln 1915 weder opgeheven), hebben een drietal stadsarchitecten elkaar na korte ambtsperioden opgevolgd, nl. D. E. C Knuttel (1885—1892), H. Paul (18921897) en C. H. de Vries Broekman (1897—1901), laatstgenoemde met den titel van directeur van gemeentewerken. Knuttel is voornamelijk bekend geweest door den bouw van de Stadsgehoorzaal (1891), nadat de op dezelfde plaats ge staan hebbende vorige Stadsgehoorzaal (gebouwd in 1872) door brand was ver nield; verder bouwde hij het Archief gebouw aan de Boisotkade. Gedurende de ambtsperiode vah Paul, die een werkzaam aandeel had in de tot stand koming van de gemeentelijke ge stichten „Endegeest" enz., werd eindelijk de grensultzetting verwezenlijkt (1896), dringend noodig geworden omdat onmid dellijk buiten den singelrand, op het ge bied van de drie randgemeenten, geleide lijk een vrij uitgestrekte bebouwing was verrezen met een feitelijk Leidsche bevol king, die wel in de lusten, maar niet in de lasten der stad wilde deelen. Het ge bied der gemeente nam toe van 170 H.A. tot 564 H.A. en het bevolkingscijfer, in middels tot 44700 aangegroeid, steeg tot ruim 53.000. Bij de stad werden getrok ken: de Morschweg tot den spoorweg overgang, de Stationsweg, de Rijnsburger- weg tot de Poelbrug, de Haarlemmerweg tot even benoorden den spoorwegover gang, de Lage Rijndijk tot de Driftstraat, de Hooge Rijndijk tot de Roomburger wetering. de Heerenstraat tot den spoor wegovergang en de Haagweg tot de Staatsspoorbrug, een en ander met tus- schengelegen wijken. De vergrooting der gemeente bracht de wenschelijkheid mede om in de bijgetrok ken gebieden de bebouwing in meer ge regelde banen te leiden, in verband waar mede nog in hetzelfde jaar de directeur der gemeentewerken van Rotterdam G. J. de Jongh opdracht ontving een uitbrei dingsplan voor Leiden te ontwerpen. Echter werd eerst in 1907, mede krachtens de in 1903 ingevoerde Woningwet, een uitbreidingsplan vastgesteld. Inmiddels was het voor de stad zoo beteekenisvolle vraagstuk Inzake de wa- terverversching der gTachten weder ern stig aan de orde gekomen. In 1892 was met Rijnland overeengeko men om het stoomgemaal te Katwijk ten behoeve van de grachtsverversching te bezigen, zulks gepaard gaande met gelijk tijdige inlating te Gouda van versch water in Rijnlands boezem, waarbij tevens de gelegenheid werd benut om door waar nemingen van stroomrichting en -snel heid en door scheikundige analyses den invloed van de spuiïngen op de verschil lende grachten te onderzoeken. Uit dat onderzoek waarop o.a. een rapport van dr. H. W. Bakhuis Roozeboom betrekking had bleek toen reeds, dat afdoende op lossing van het reiniglngsvraagstuk der grachten niet door waterverversching te bereiken is, doch dat in deze alleen uit komst kan geven een bemalen centraal rloleerlngsstelsel, waarbij de rioolinhoud niet meer in de stadsgrachten terecht komt, maar centraal verzameld wordt in de kelders van rioolgemalen en vandaar I weggeperst wordt naar plaatsen, waar voor de stad geen vervuiling of stank te duchten is. Als uitvloeisel daarvan diende in 1899 de directeur der gemeentewerken de Vries Broekman, een uitgebreid en goed gedocumenteerd rloleeringsplan ln. Nochtans heeft het nadat men van verschillende zijden opziende tegen een kostbaar rloleerlngsstelsel. nog herhaal delijk bepleit had de oplossing langs den weg der spuiïngen te zoeken tot 1923 geduurd, aleer definitief tot den aanleg van de centrale rioleering besloten werd, waarop vrij kort daarna met de uitvoering er van werd aangevangen. In 1901 trad als directeur der gemeente werken in functie ir. G. L Driessen, die al direct met een belangrijk werk te doen kreeg, nl. den bouw van het Openbaar Slachthuis (1903) waarmede Leiden een van de eerste steden van ons land was, welke ln het bezit kwam van een derge lijke goed geoutilleerde inrichting. Scho lenbouw werd krachtig ter hand geno men; bedroeg ln 1860 het aantal openbare lagere scholen slechts 6 en was omstreeks 1900 het aantal geleidelijk tot 13 geste gen. daarna werden vrij spoedig achter elkaar (1902—1913) 5 nieuwe openbare scholen gebouwd (a. d. Paul Krugerstraat, a. d. Zuidsingel, a. d. Medusastraat, a. d. Haverstraat en a. d. Dulvenbodestraat). Voorts werd de buitengewone lagere school voor zwakzinnige kinderen in een deel van het Caeciliagasthuis opgericht en werden vele bestaande schoolgebouwen uitgebreid en gerestaureerd (a. d. Hee renstraat, a. h. Plantsoen, a. d. Oude Vest, a, d. Brgpstraat, a. d. Aalmarkt, a. d. Pieterskerkgracht, a. d. Brandewljnsteeg en a d. Boommarkt). Vrij veel later zijn nog twee nieuwe openbare schoolgebou wen tot stand gekomen, nl. aan het Schuttersveld (1923) en aan de Drift straat (1927) Omstreeks 1913 werd met den bouw van een nieuwe H.B.S. aan den Hooge Rijndijk begonnen en werd het Gymnasium uitgebreid (later nog door drie verdere uitbreidingen gevolgd). Een voor de stadsverbetering belangrijk complex werken, verband houdende met de electrlflcatie der stadstram, bestond ln vervanging van de oude Blauwpoortsbrug (draaibrug) door een electrlsche rolbas- culebrug, slooping van de huizen aan de westzijde der Paardensteeg met aanleg der Prinsessekade, verbreeding van de Borstelbrug en overkluizing van het Kort Rapenburg (19071910). Omstreeks dien tijd werd ook de veemarkt vergroot door amoveering van woningblokken aan Lam mermarkt, 2e Binnenvestgracht en Gul- demanspoort, alsmede van het Cameleon- hof, alwaar nieuwe loodsen, kantoor, stal len, enz. verrezen. In verband met het in 1911 genomen besluit om de stadsreiniging (welke van oudsher verpacht was) in eigen beheer te nemen, werden het gebouwencomplex van den Reinigingsdienst en een vuil verbrandingsinstallatie gesticht. Gedurende de oorlogsjaren kwamen de openbare werken vrijwel tot stilstand, waartegenover „Gemeentewerken" be moeienis kreeg met allerlei bijzondere tijdelijke maatregelen, als Inrichten van scholen en andere gebouwen (o.a. de Stadsgehoorzaal) voor kazerneering, op richten van een centrale keuken, aanleg gen van z.g. gemeentetuintjes voor voed selvoorziening e.d. Wegens den brandstof- fennood werd de straatverlichting met 400 lantaarns ingekrompen en in de meeste openbare gebouwen gasverlichting door electrlsche verlichting vervangen. Na den oorlog kwam al spoedig weder opleving der openbare werken. Als een voor de stad belangrijk gebeuren hoewel de stedelijke openbare werken met de uit voering geen rechtstreeksche bemoeienis hebben gehad, valt te vermelder, de vol tooiing van het Rijn-Schlekanaa! (1919), waarmede de z.g. groote vaart door de stad werd opgeheven. De woningnood was allengs zx) groot geworden, dat in het laatste oorlogsjaar zelfs tot den bouw van noodwoningen was overgegaan, nl. 16 stuks aan de Magda- lena Moonsstraat (later door verbranding opgeruimd), doch de verschillende Wo ningbouwverenigingen en ook recht streeks de Gemeente sloegen krachtig de hand aan den ploeg en zoo verrezen in enkele jaren op diverse plaatsen buiten den singelrand uitgebreide woningcom plexen met bij behoorenden straataanleg. Zeer belangrijk was, dat in 1919 weder om grenswijziging tot stand kwam, waar door de stad de huidige begrenzing ver kreeg en 689 H.A. werd toegevoegd aan het stadsgebied, dat daarmede steeg tot 1254 H.A., terwijl het inworNrtal in middels aangegroeid tot pl.m. 11000 met fl.rn. 4000 geannexeerden toenam tot pl.m. 65000. Van de hoofdtoegangswegen kwa men de volgende gedeelten bij de ge meente: de Morschweg tot Hooge- en Lage Morschweg alsmede beide laatst genoemde wegen, de Rijnsburgerweg tot Warmonderweg, de Haarlemmerweg tot pl.m. 150 M. bezuiden de Kwaakbrug, de Lage Rijndijk tot Spanjaardsbrug. de Hooge Rijndijk tot pl.m. 400 M. Zuid oostwaarts van de Roomburgerwetering, de Zoeterwoudscheweg tot Lammenbrug en de Haagweg tot Waddingersluis. Onmiddellijk na de grenswijziging werd voorbereid de verbetering van een der belangrijkste toegangswegen, den Rijns burgerweg, welke namelijk met het oog op het drukke verkeer ln een absoluut onvol doenden toestand verkeerde, welke ver betering in 19241926 over de gehetle lengte tot stand kwam en waarbij ook de gemeente Oegstgeest medewerkte door op hare kosten het op haar gebied gelegen aansluitende weggedeelte door don Leid- schen dienst van gemeentewerken te doen verbeteren. Even te voren was dc verbete ring van een ander belangrijk entrée tot de stad, nl. het gedeelte van den hoogen Rijndijk tusschen Wilhelminabrug tn Utrechtschebrug beëindigd. Verruiming van de binnenstad vond plaats door verbreeding van de Brande wljnsteeg (1922), doorbraak van Steen- schuur naar Levendaal met aanleg Kore vaarstraat (1924), zulks in verband met den aanleg der interlocale tramlijn naar Den Haag, verbreeding van het Gangetje (1927) en aanleg Kaasmarkt op het door slooping vrijgekomen terrein van het oud-Invalidenhuis (1927). Door toeneming der verkeerseischen trad het voor deze stad, met haar vele bruggen (pl.m. 135 stuks, waarvan 27 be weegbaar) gewichtige bruggenvraagstuk op den voorgrond met als gevolg, dat in korten tijd een zestal oude beweegbare bruggen (meest dubbele ophaalbruggen) ln sterkere en breedere moderne bruggen werd getransformeerd, doch waarmede dit bruggenvraagstuk nog geenszins van de baan was. Ook op hygiënlsch-technlsch gebied was de heer Driessen krachtig werkzaam. Was reeds ln 1915 de gemeentelijke zwem inrichting aan het Rijn-Schlekanaal g«, bouwd, ln 1924 werd, ter vervanging vu het Inmiddels opgeheven zwembad aa» den Heerensingel, de bronwaterzwem- inrichting aan de Zijl gesticht (vrijwel dj eerste van dit systeem in ons land). i» 1921 had de bouw van het gemeentelijke school en volksbadhuis aan de Van der Werffstraat plaats gevonden. Tot daadwerkelijk begin met de centrale rloleeringswerken werd uiteindelijk de laatste stoot gegeven en zoo kwam het Noordelijke hoofdrioolgemaal (a. d. Mare- singeli met de 900 M. lange persleiding naar de Slaagh- of Stinksloot tot stand (1927). Op bouwkundig gebied rest nog te ver melden de bouw van het nieuwe politie- bureau. Met ingang van 1 Januari 1928 werd na een 27-jarige ambtsvervulling aan dezen werkzamen directeur der gemeentewerken eervol ontslag uit den gemeentedienst verleend met toekenning als bijzonders onderscheiding wegens groote verdiensten van de eerepenning der stad. En thans zijn wij tot den tegenwoor dlgen tijd genaderd, waarin op allerlei gebied de openbare werken der stad flink voortgang hebben gehad en nog hebben De aansluiting van verschillende wijken aan de centrale rioleering allereerst de Noordelijke Singelwijken kwam in snel tempo tot uitvoering door het leggen van stamrlolen, waarmede gepaard is gegaan normallseerlng en asfalteering van de Noordelijke singels. Met de centrale rlo leering was men zelfs tot in de binnen stad doorgedrongen (demping en riolee ring Middelstegracht), toen in 1932 in verband met de crisis deze werken moes ten worden stopgezet. Op bruggengebied kwamen eenige be langrijke werken tot stand, nl. verbree ding Rijnsburgerbrug in aansluiting op de verbreeding van den Stationsweg (1929), bouw „Veilingbrug" in den Zoe terwoudscheweg (ln verband met de stichting van een nieuwe Groenten- en Vruchtenveiling in die omgeving (1929), bouw nieuwe Groote Havenbrug (1930), gepaard met verbetering van Havenplein en Haven en met wegomlegglng om zijl poort en verbreeding van het vaste en vernieuwing van het beweegbare gedeelte der Zijlpoortsbrug, bouw van een nieuwe brug over den Rijn (Rijnzlchtbrug), waar mede een gewenschte verbinding tusschen Morsch- en Haagwegkwartier tot stand kwam (1931), bouw Middelstegrachtbrug (1932), de eerste hefbrug in de stad, welke brug weliswaar vrij klein is, doch deze merkwaardigheid bezit, dat ze ls de eerste geheel electrisch gelaschte beweegbare brug in Europa (vervaardigd door de Hol- landsche Constructlewerkplaatsen alhier), en tenslotte de nieuwe Spanjaardsbrug, vanwege de Provincie gebouwd (1934) ln aansluiting op den vooraf verbeterden Lage Rijndijk. Behalve de Noordelijke Singelwegen werd ook de Zijlsingel genormaliseerd en geasfalteerd en geschiedde dit eveneens met verschillende andere oude grind- ot steenslagwegen, als Haarlemmerweg, Lage en Hooge Morschweg, Zoeterwoudscheweg, Jan van Goyenkade, Burggravenlaan, ge deelte Zoeterwoudschesingel, terwijl men op andere gedeelten van laatstgenoemden singel daarmede thans bezig is. Op wegen- gebied zij verder nog gewezen op den aanleg van den Wassenaarscheweg (welke hopelijk spoedig zal worden doorgetrok ken) en op de verbreeding van den Hooge Rijndijk beoosten de Roomburgerbrug tot de gemeentegrens. Voorts zij nog ge memoreerd de belangrijke aanwinst, voor de stad door den aanleg van het wandel park „de Leidsche Hout" naar het plan van den tuinarchitect K. C. van Nes 19281931) Vooral in den laatsten tijd heeft zich in de buitenwijken een levendige bouw- lust ontwikkeld, waarvan het zoo juist vastgestelde nieuwe uitbreidingsplan der gemeente doch dat ook reeds als ont werp in de allerlaatste jaren zijn invloed heeft doen gelden niet vreemd is. Vrij wel aan alle zijden der stad zijn op ruime schaal stratenplannen uitgevoerd en ruim aangelegde woonwijken verrezen en nog steeds gaat men daarmede voort. Gaat het zoo door, dan zal het niet lang meer duren, of het geheele voor bebouwing be stemde gebied der gemeente raakt zoo goed als volgebouwd en zal verdere grens- uitlegglng niet langer kunnen uitblijven. Ook in de binnenstad wordt niet stil gezeten. Behalve dat gestadig is en wordt doorgewerkt aan verbetering van het stadsplaveisel en verfraaiing van plant soenen en singeltaluds zijn daar belang rijke werken ln uitvoering, o.a. wijziging, uitbreiding en concentreering van de be staande veemarkt gepaard met den bouw van een nieuwe brug over de Rijnsburger- singelgracht als toegang tot een op net Schuttersveld te maken parkeerplaats voor de veeauto's en met opheffing van het voor 't verkeer meest hinderlijke gedeelte aan de Steenstraat, alwaar de vrij komende ruimte tot parkeergelegenheid voor auto's en autobussen zal worden in gericht. Een belangrijke uitbreiding van t Openbaar Slachthuis is momenteel in uit voering (kosten f. 300.000) en dezer dagen staat de lang verwachte uitvoering van het groote werk demping Levendaal c.a. te gebeuren. De tijdelijk stopgezette cen trale rioleeringswerken zijn weder ter hand genomen en zeer binnenkort wordt overgegaan tot den bouw van het Zuide lijk rioolgemaal met verdere aansluiting van wijken, terwijl het groote vraagstuk van de zuivering van 't centraal geloosde afvalwater in een ver gevorderd stadium van voorbereiding is. U ziet, waarde lezer, ondanks de alge- meene crisis, kent merkwaardigerwijze oe Leidsche dienst van gemeentewerken op zichzelf die crisis niet. Zou dat een goed voorteeken zijn voor den toekomstigen wederopbloei van onze aloude, doch steeds levendige Sleutelstad? Moge althans ou het einde van dit artikel de wensch wei* den uitgesproken, dat alle bedrijven dj zaken in Leiden spoedig een periode van groote bedrijvigheid kennen, zooals „Ge meentewerken" die thans doormaakt.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 22