VOLKSHUISVESTING IN DE SLEUTELSTAD
door G. F. E.' KIERS,
V/ICKS
Jfi'te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 1 Maart 1935
Zesde Blad No. 22988
Er is reeds veel verbeterd, maar nog lang niet alles.
Verkouden...
maar niet
lastig
Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht.
Ter gelegenheid van het 75-jarlg be-
itaan van dit blad is ml) gevraagd over
bovenstaand onderwerp eenlge beschou-
tingen te willen geven en vanzelf, dit
igt in de verwachting, over dit tijdvak.
Hetgeen In dit tijdvak is geschied,
hangt echter ten nauwste samen met het
geen op het gebied der volkshuisvesting
Is gebeurd en verricht in vroegere tijden
en Is slechts uit dit verleden te verklaren.
Bovendien zijn historisch wel perioden te
onderscheiden, maar het zou toevallig zijn,
indien één dezer perioden samenviel met
het tijdvak der herdenking. En die toe
valligheid is slechts in zooverre aanwezig,
dat omstreeks 1850 een hernieuwde activi
teit viel te bespeuren, maar ook nieuwe
moeilijkheden ontstonden.
De geschiedenis van de stedebouwkun-
dige ontwikkeling van Lelden, waarbij de
zorg voor de volkshuisvesting één der
belangrijkste drijfveeren was, is in zeer
veel opzichten Interessant en leerzaam. De
mij gestelde tijd en plaatsruimte nood
zaken mij tot slechts algemeene be
schouwingen zonder details over de invloe
den en factoren, die dit vraagstuk
beheerschten en het wisselend standpunt
der overheid en maatschappelijk inzicht
t. a. v. deze aangelegenheid.
Het is bekend, dat de stad binnen de
singels uit de oude kern Steenschuur,
Hapenburg, Stille en Nieuwe Rijn door
zes uitleggingen, waarvan drie in de 14e
eeuw en drie ln de 17e eeuw, tot dien
omvang is gegroeid en dit gebied zoo is
gebleven tot 1 Augustus 1896, zij het dat
in de 19e eeuw het gedeelte ter weers
zijden van den Stationsweg tot de Haver-
zaklaan mede tot haar territoir behoorde.
Het overige gebied is Leidsch geworden
door de annexaties van 1 Augustus 1896
en 1 Januari 1920.
Vorenbedoelde zes uitleggingen waren
noodig door de toename der bevolking van
ongeveer 15.000 in 1514 tot 70.000 in
1700. Deze toename geschiedde geenszins
regelmatig. Behalve door geboorte-over
schotten nam de bevolking toe door een
vestiging van buiten, welke ten zeerste
samenhing met den bloei en de toestan
den in de lakennijverheid. Waar deze
industrie vele bloei- doch ook vervalperlo-
den doormaakte, bovendien een twee-
lal invasies, n.l. van Vlaamsche laken
wevers na den val van Antwerpen ln 1585
en van Fransch-Waalsche lakenwevers na
de herroeping van het Edict van Nantes
in 1685 telkenmale een groot vestigings
overschot beteekende, terwijl telkenmale
daaraan weer afbreuk werd gedaan door
groote sterfte tengevolge van rampen,
zooals het beleg ir 1574 en zware pest
epidemieën, spreekt het vanzelf dat de
bevolkingstoename door vele ups and
downs werd gekenmerkt.
En dan komt de 18e eeuw, een tijd van
verval, waarin de Leidsche industrie door
verschillende oorzaken de concurrentie
van andere landen het hoofd niet heeft
Krotwoningen, zooals Leiden er 75 jaar
geleden heel wat meer bezat dan
tegenwoordig
kunnen bieden, zoodat de bevolking terug
liep tot 30.000 in 1800.
Tot dat tijdstip is de overheid met het
haagstuk der volkshuisvesting bezig ge
west. Haar taak was in verband met het
vorenstaande niet eenvoudig en de motie
ven waren in de onderscheidene perioden
veils geheel aan elkaar tegengesteld. Aan
bande de richtlijnen die zij volgde en
omtrent de huisvesting der volksklasse
schreef oud-wethouder van Leiden mr. dr.
v-W. van der Pot o.m.:
■De nieuwe bevolking bestond vrijwel
■■bitsluitend uit eenvoudige handwerkslie
den. levend van de opbrengst van het
..weefgetouw en een gedeelte van het jaar
■Werkloos. De ontwikkeling der textiel-
■nijverheid gaf zoodoende aan de stad in
•economisch opzicht een geheel bijzondere
•structuur. Er was vooral behoefte aan
■kleine arbeiderswoningen, woningen,
■waarin het weefgetouw de voornaamste
-Plaats moest innemen en dan verder de
■veest bescheiden ruimte voor een gezin
•aanwezig was.
■Stratenplannen en verkaveling hadden
•eveneens geen ander richtsnoer dan de
•■behoeften van deze op een laag niveau
■levende arbeidersbevolking: lange, een-
-tonige straten en grachten meest
•soialle grachten; de wevers moesten het
.«ster vlak bij de hand hebben en deze
"kepen alle in één richting, de richting
>van het. raamland, waar de lakens wer-
l '®n gedroogd".
Het spreekt vanzelf, dat ln de perioden
van snelle bevolkingstoename alle voor
bewoning beschikbare ruimte, hoe slechte
situaties daardoor ook werden geschapen,
werd benut en bebouwd met zoo klein
mogelijke perceelen. Zie de grachten tus-
schen Nieuwe en Oude Rijn. Bij een keur
van 1586 stimuleert de overheid zulks door
een verplichting om te bouwen. Niet alleen
werden tal van groote en fraaie hulzen
afgebroken ter vervanging van soms vier,
zes. acht kleine huisjes, ja zelfs van een
nieuwe straat, en werden alle bouwter
reinen aan de openbare straat volgebouwd,
spoedig werden ook verschillende binnen
terreinen zonder inachtneming van een
behoorlijke open ruimte voor en achter de
woningen bebouwd, die dan meestal met
een nauwe gang ln verbinding stonden
met de openbare straat. Daardoor ont
stond de nauwe, opeengedrongen bebou
wing in de volksbuurten in stede van de
ruimere bouwwijze bij den opzet der stads-
uitleggingen. Uit dien tijd dateeren die
tallooze poorten en hoven, die een bijzon
dere signatuur aan onze binnenstad geven.
De Paradijssteeg vóór de saneering.
zij het dan dat in het eind van de 19e en
het begin van de 20e eeuw een aanmerke
lijke opruiming daaronder is gehouden.
Evenwel was men toen ter tijde niet
blind voor de uit die opeenhooping der
bevolking voortvloeiende nadeelen en ging
men 't bouwen aan banden leggen. In een
keur van 1656 toch lezen we: ,.dat de be-
woonders van eenige van de selve, in de
voornoemde huysen sittende, naeuwlycx
de lucht konnen sien, emmers zeer be
dompt zijn woonende, streckende alie
tselve tot merckelycke ontcieringhe deser
Stede en oock dickmael geene kleyne
occasie ende oorsaecke gevende tot de
ongesondheyt vande tnwoonders vande
selve".
De terugloop der bevolking in de 18e
eeuw tot ongeveer 40"/o van het topcijfer
en er is meer dan een eeuw over verloo-
pen, eer dit weer werd bereikt had
natuurlijk verstrekkende gevolgen. Het
spreekt eigenlijk vanzelf, dat een groot
aantal huizen leeg kwam te staan,
vooral kleine huisjes. Teneinde de ver
ponding te ontgaan waren de eigenaren
geneigd de leegstaande, onverhuurbare
perceeien af te breken. Daartegen verzette
zich de ovei)ieid en herhaalde malen van
1734 tot 18pl stelde zij een verbod tot
sloopen zor.-der vergunning in. In 1826
bleek, dat d^niettegenstaande in de laat
ste tien jaréVi 317 woonhuizer. waren ge
sloopt. Er sdheen toen echter een kente
ring op handen en dat er op dat oogen-
blik meer vraag dan aanbod van hui
zen was.
Zoo was de toestand in den aanvang
van de 19e eeuw. In deze eeuw vond,
hoewel langzaam, een opleving van de
stad plaats, zoowel wat betreft handel en
industrie als wat aangaat de bevolkings
toename. Het heeft evenwel door die lang
zame toename van 1800 tot 1850 nam
de bevolking met slechts 6000 zielen toe
lang geduurd, voordat de grond, waarop
de complexen half in puin gevallen
huisjes stonden, enkele open terreinen
mede die gevormd door het dempen van
verschillende binnenvestgrachten en
het open terrein tengevolge van de ramp
van 1807 (kruitschip) wederom werden
bebouwd.
De overheid hield zich, door de leer van
dien tijd van de volstrekte onthouding ten
haren opzichte, bij het streven naar
volkswelvaart buiten het vraagstuk der
volkshuisvesting, .zulks in flagrante tegen
stelling met de opvatting der vorige
eeuwen. Deze houding is echter gehand
haafd gebleven de geheele 19e eeuw en
eerst de Woningwet 1901 bracht de omme
keer. In 1892 nog kon D. E. C. Knuttel in
een artikel over de woningen van „Eigen
Haard" het volgende opmerken: „Meer en
meer begint men te begrijpen, dat onder
de verschillende vraagstukken, welke de
„sociale politiek" omvat, de woningkwestie
een voorname plaats inneemt. Bekrompen
en vervallen woningen, slordige huis
vrouwen, uithuizige mannen, verval van
het gezin, het een volgt uit het ander.
Een goede woning wekt echter meer op
tot netjes bewonen en een gezellig tehuis
heeft op den man een bindenden invloed.
De zorg voor goede woningen schijnt mij
dan ook van meer gewicht, dan de strijd
voor allerlei rechten, welker portee de
werkman eerst zal kunnen begrijpen als
hij, behoorlijk gehuisvest, gelegenheid
vindt zich in zijn vrijen tijd wat te ont
wikkelen. Wenschelijk is het, dat de zorg
voor goede woningen door volksvrienden
ter harte worde genomen en dat ge
meentebesturen door goede bouwverorde
ningen voorkomen, dat nieuwe woningen
even gebrekkig worden als de meest be
staande, doch vóór alles moet de werk
man zelf toonen op een goede woning
prijs te stellen."
Zoo even schetste ik het beeld van Lei
den omstreeks 1800. Voor zoover nog
kleine woningen leeg stonden waren deze
door dat leegstaan allerminst in gunstige
conditie gekomen en dus weinig geschikt
als onderdak voor de langzamerhand aan
wassende woningbehoefte. Ook de be
staande. bewoonde arbeiderswoningen
waren vrijwel alle de kleine vóór 1706
gebouwde woningen, waarover reeds de
keur van 1656 zich weinig gunstig uitliet,
in een dichte, opeengedrongen bebou
wing. Vrijwel niets werd er in dien tijd
gedaan aan het bouwen van nieuwe
woningen of woningverbetering voor de
volksklasse. Wel werd ln 1827 aan ver
schillende ingezetenen grond ter bebou
wing gecedeerd, maar dit kan wat men
noemt een vleugje zijn geweest; het is
althans niet met cijfers te staven.
In deze eerste helft der 19e eeuw komt
er actie in de maatschappelijke samen
leving: de eerste belangstellenden zoo
even volksvrienden genaamd en dus per
sonen, niet uit de volksklasse toonen
hunne interesse met het vraagstuk der
volkshuisvesting. Het is de Hoofddirectie
der Leidsche Maatschappij voor Weldadig
heid, die in een circulaire van 17 April
1835 tot het plaatsen van aandeelen voor
den bouw van arbeiderswoningen melding
maakt van de toenmalige toestanden, als
mede van de motieven tot die actie en het
doel, dat men zich stelde: „Er bestaat hier
ter stede een meer en meer toenemend
gebrek aan woningen voor werklieden
geschikt, waarvan het onmiddellijk gevolg
is, dat óf de huurprijs van zoodanige wo
ningen te hoog stijgt, in evenredigheid der
dagloonen; óf dat men zich behelpen
moet met verblijven, waar het aan de noo-
dige ruimte en geriefelijkheden ontbreekt,
en welker bouwvalligheid tegen de onge
makken van het weder niet genoegzaam
beschut; hetgeen zoo wel voor de zedelijk
heid als voor de gezondheid van derzelver
bewoners allerschadelijkst is, óf einde
lijk, dat zich in ruimere gebouwen een
overmatig aantal van huisgezinnen ver-
eenigt, waaruit, behalve de zoo even ge
noemde nadeelen, bij heerschende en be
smettelijke ziekten, de vreeselijkste ramp
voor de geheele Stad zou kunnen geboren
worden.om doelmatig ingerichte
Huizen aan den Handwerksstand, voor
veel minder dan derzelver tegenwoordige
huurprijzen af te staanniet alleen
den uiterlijken welstand van een aantal
huisgezinnen te verbeteren, maar ook der
zelver zedelijke beschaving te bevorderen,
op welke een wél ingerichte woning geen
geringen invloed heeft: daar zij de zucht
tot orde en reinheid opwekt; en bij de
hoofden en leden des gezins de Huiselijk
heid aankweekt, welke een der voornaam -
ste voorwaarden van deugdzaamheid en
tevredenheid is." Een zelfde doel en stre
ven. waarmede de „Leidsche Bouwvereen."
en de „Vereeniging tot bevordering van
den bouw van werkmanswoningen" hare
werkzaamheden in de tweede helft der
19e eeuw zouden aanvangen.
Vorenvermelde circulaire leidde in 1836
tot den bouw van 33 huisjes in de Looier
straat. waarvan de huurprijs bij den opzet
slechts f. 0.75 bedroeg. Door de tijdsom
standigheden zijn de huren later verhoogd,
terwijl door de hooge kosten voor onder
houd. voornoemde Mij. omstreeks 1920 de
woningen aan particulieren heeft ver
kocht.
Een nota van den toenmaligen Wethou
der van Fabricage, waarbij deze eenige
bezwaren opperde tegen den exploitatie-
opzet, is kenmerkend, hoe men toen dacht
over huurders van die woningen: „voor
eerst wanneer de huiseigenaren f. 24.
voor een huis rekenen, heten zij zulks de
onzuivere huur, en schrijven aan zuivere
huur op f. 20.Het is in algemeen ge
bruik geraakt bij de menschen, die zoort-
gelijke huizen huuren, noch Kermis, noch
Nieuwjaar te rekenen, de ondervinding
heeft genoegzaam geleerd, dat alles wat
zij ten agteren raken, hetzij door werk
loosheid, hetzij door ziekte, men die ach
terstallige huuren zeer moeijlijk kan be
komen
Overigens is ln de eerste helft der 19e
eeuw niet veel geschied; het waren de
moeilijke jaren. Tusschen de Jaren 1820
en 1830 werden de meeste walmuren om
vergehaald. De bolwerken de vroegere
bastions werden gebruikt voor begraaf
plaatsen, industrieterrein, Academietuin
en slechts enkele, met de tusschengelegen,
later afgegraven wallen voor het huidige
Plantsoen. Het sloopen van bijna alle
poorten, afgraven der wallen, dempen der
binnenvestgrachten, waardoor nieuw
bouwterrein werd verkregen, geschiedde
eerst na 1880. Op een kaart van 1850
komen binnen de singels nog vele open
terreinen voor bebouwing voor; de ruïne
lag nog braak. Buiten de singels kwam
nog zoo goed als geen bebouwing voor en
dan nog alleen zeer open en verspreid,
hoofdzakelijk langs de singels en de uit
valswegen; trouwens ln 1885 telde men
daar nog slechts 606 woningen Het waren
hoofdzakelijk de bekende buitenplaatsen
als Zuiderzicht. Groenhoven, Berkzicht
e.a.. bloemisterijen, bleekerijen, boeren
bedrijven en andere bedrijfsgebouwen.
De bevolking stijgt in de tweede helft
met 10.000 personen, waarbij nog komen
de 8497 van de annexatie van 1896.
Eerst na 1875 komt langzamerhand de
tijd, dat de stad is volgebouwd. Waren er
vóórdien nog aanvragen tot kosteloozen
afstand aan de gemeente met belofte van
bebouwing, na 1874 stelde de gemeente
raad zich op het standpunt dat, bestond
er wezenlijke behoefte aan huizen, dat
men dan ook wel voor den grond een
matige koopsom kon betalen. Vlot ging
het evenwel niet. Terreinen door het sloo
pen der wallen c a vrijgekomen op het
Ncordeindsplein. de Plantage en langs het
tegenwoordige Plantsoen brachten slechts
matige prijzen op van f.5.f. 0.50 en
f. 3—, waarmede de kosten van het bouw
rijp maken juist of nog niet gedekt
weiden.
Wanneer dan echter in 1880 alles is vol
gebouwd. vinden ondernemers den bouw
grond, dien de stad zelve niet meer
verstrekken kon, aan de overzijde dei-
singels op het grondgebied van Zoeter-
woude, Oegstgeest en Leiderdorp. Dat
zulks tot ongewenschte toestanden aan
leiding moest geven, spreekt vanzelf. Deze
bebouwing was ten bate van Leiden; de
buitengemeenten waren alleen dankbaar
voor de revenuen van die bevolking op
haar territoir, maar trachten de lasten
zoo gering mogelijk te doen zijn. De
straat-aanleg en de bebouwing kon de
toets der kritiek niet weerstaan; van dien
tijd dateeren de vele particuliere straten,
aan welks onderhoud zoo goed als niets
werd gedaan. Toestanden die later na de
annexatie de gemeente Leiden voor uit
gaven zouden stellen.
In dezen tijd ontwaakt de belangstelling
in het vraagstuk der volkshuisvesting in
meerdere mate. Het zijn belangstellenden,
die het bouwen van arbeiderswoningen
ter hand nemen, welke aan matige eischen
van hygiëne en praktische inrichting be
antwoorden. Eerstens de Hervormde Dia
conie, die in de Ververstraat omstreeks
1860 een 60-tal woningen liet bouwen om
den werkman aan een goedkoope woning
te helpen en daarna de Leidsche Bouw-
vereeniglng opgericht in 1873 en de
Vereeniging tot bevordering van den
bouw van Werkmanswoningen opgericht in
1891. De Leidsche Bouwvereeniging heeft
een groote activiteit ontwikkeld. In 1873
werkte zij mede tot den bouw van 12
woningen aan de Lijsbethsteeg en Oude
Vest, die in particuliere handen zijn over
gegaan. Daarna bouwde zij voor eigen
exploitatie: 24 woningen Rijnsburger-
singel in 1878, 48 aan de Gorte-, Haver-
en Hoefstraat in 1881. 169 aan de Haver
zaklaan e.o in 1886-1887, 26 aan den
Maredijk en Piet Heinstraat in 1893, 6
aan de Haverzaklaan m 1903, 32 aan de
Heerenstraat in 1895, 20 aan de Staalwijk-
en Leuvenstraat in 1925 en 20 op Staal-
wijk in 1932. Voldoen de in de vorige
eeuw gebouwde gemeenschappelijke
toegangsdeur en de bekende rug aan rug
woningen niet meer aan de huidige
inzichten, de later gebouwde kunnen als
voorbeelden van goede arbeiderswoningen
dienen. Werkmanswoningen heeft eerst
den bouw van de woningen door de werk-
liedenvereeniging „Eigen Haard", nl. de 32
en later nog 12 woningen aan de Gerrit
Doustraai, mogelijk gemaakt door het
benoodigde bouwkapitaal te verschaffen,
voor zoover dit niet op eerste hypotheek
kon worden opgenomen Daarna ging zij
zelf tot exploitatie over en wel door het
aankoopen van de befaamde „poorten",
waarvan zij of de woningen verbeterde of
nieuwe woningen bouwde. Zoo heeft de
vereeniging thans nog een 48-tal van
dergelijke woningen in bezit, zooals Para
dijshof, Komkommerhof, Ververshof,
Rozenhof e.a. Niet alleen, dat de eigena
ren de prijzen van deze poorten en slop
pen gingen opdrijven maar dè oplossing
was zulks niet, hoewel haar door het ont
breken van bouwterrein vóór de annexatie
van 1896 weinig atide-» mogelijkheden
RECLAME-
18»
omdat moeder borst en
keel met Vicks heeft in
gewreven. Vooral bij
kinderen is Vicks, om
dat het uitsluitend uit
wendig wordt gebruikt,
een ideaal middel. De
geneeskrachtige dampen,
die door de lichaams
warmte vrijkomen, wor
den direct naar de ont
stoken plek ingeademd,
maar gelijktijdig werkt
deze zalf door de huid
als een pappleister. De
verkoudheid wordt dus
direct van twee kanten
bestreden, waardoor Uw
kindje meestal reeds na
écn nacht beter is.
W VapoRub
werden geboden En dan zien wij de
vereeniging voet krijgen door den aan
koop van geheele poorten in een der
ellendigste stadskwartieren, n.l. tusschen
Zijdgracht en Geeregracht, hetgeen heeft
geleid in 1909 tot de uitvoering van het
eerste saneeringsplan aan de Korevaarstr.
e.o., waar na afbraak van vele krotten
een terrein vrijkwam voor den bouw van
51 woningen.
Na in 1899 en 1901 tezamen 40 woningen
in de Kooi. n.l. de oude woningen achter
de Atjehstraat, te hebben gebouwd, trad
zij in 1904 na de invoering van de Woning
wet op als vereeniging, uitsluitend werk
zaam in het belang van de verbetering
der volkshuisvesting.
De werkzaamheid der overheid was ge
ring. Men was zeer huiverig om bepalin
gen in het leven te roepen, die de eige
naren van huizen en bouwterreinen in
het uitoefenen van hun eigendomsrecht
zouden belemmeren. In de gemeentever
slagen komt de volkshuisvesting voor
onder het hoofd „Medische Politie". Vol
gens een verordening van 1863 waren er
twee rooimeesters, een timmerman en een
metselaar, die volgens de instructie t. a. v.
de volkshuisvesting slechts bemoeienis
hadden met het aangeven der rooiingen
en de meer uitwendige gebreken aan ge
bouwen. Eerst een verordening op het
Bouwen en sloopen van 1895 deed een
belangrijke stap in de goede richting, door
voorschriften te geven voor het bouwen
van woningen, die ook het inwendige ran
beperkingen onderwierpen en voorschriften
gaf voor de open ruimte. Een verordening
van 1862 hield bepalingen in t. a. v. ter
bewoning voor de gezondheid nadeellge
gebouwen binnen de gemeente Leyden.die
door een betere in 1894, betreffende het
bewonen van gebouwen, welke als scha
delijk voor de openbare gezondheid, voor
bewoning ongeschikt zijn, werd vervangen
en eerst door de Woningwet overbodig
werd gemaakt. In 1894 werden de wonin
gen in de Papegaaipoort a. d. Hoogewoerd
onbewoonbaar verklaard wegens onge
schiktheid ter bewoning en het niet vat
baar zijn voor verbetering. Nadien zouden
nog vele onbewoonbaarverklaringen volgen.
De verslagen der Leidsche Bouwvereeni
ging geven ook een vrij aardig beeld van
hetgeen op het gebied der volkshuis
vesting is geschied. Werd in 1878 gemeld,
dat alle pogingen om bouwgrond, óf bin
nen óf buiten de stad, te verkrijgen voor
nieuwen verderen bouw, schipbreuk leden
de buitengemeenten hadden er weinig
belang bij tot het bouwrijp maken over
te gaan in 1889 kon een tijdperk van
betrekkelijke rust ook voor den particu
lieren arbeiderswoningbouw worden ge-
Hoe gunstig steekt daartegen het beeld af. dat de arbeiderswijken tegenwoordig
bieden, waar licht en lucht vrijelijk in de woningen kunnen binnentreden en waar
zelfs plaats is voor bloemen. Hierboven de Hyacinthenstraat in Tuinstadwij k.