MAAPT- LEIDSCH DAGBLAD - Vierde Blad Vrijdag 1 Maart 1935 1660 1935 AMSTIERT "^LEIDSCH DAGBLAD' DIT COLD REEDS VIJFENZEVENTIG JAAR EN 15 NU MEER PAN OOIT NOC VAAR WAT BEROEMDHEDEN MEEMAKEN. De Leidsche Universiteit omstreeks het einde der 18de eeuw. loog, Suringar ook internist, speciaal pa tholoog en de man der geneesmiddelen- leer. Krieger gaf chirurgie met oogneel- kunde, Simon Thomas gynaecologie met verloskunde. Halbertsma physlologie en anatomie. Er was één lector voor ziekte kundige ontleedkunde, Boogaard, later hoogleeraar. Thans boogt de faculteit op 14 hoogleeraren lééne vacature), twee lecto ren en 12 privaat-docenten. Deze ontzag lijke aanwas van .diet nakroost van Boei - haave" (de titel van Barges studie in Pal- las Leidensis blz. 196217, waarheen ik met aandrang verwijs) is begrijpelijk voor ieder, die van den voortdurenden groei dezer wetenschap weet, van de daardoor geeischte splitsing der vakken én van de fabelachtige uitbreiding van het getal me dische studenten (nu 999, onder wie 197 vr., vorig jaar. het is zoo. nog 78 meer), die de daarover nadenkende buitenwereld, maar ook medische hoogleeraren met be zorgdheid aanschouwen. Over de beteeke- nis dezer verbijzondering kan de leek eerst recht niet oordeelen en zal dus ook mijne pen niet schrijven, maar zij kan enkele data opteekenen en voor volledigheid nog- eens Barge noemen. Het begint al 1865 als anatomie met embryologie verrijkt wordt, in '66 komen Boogaards reeds genoemd professoraat en dat van Heynsius in dc nu zelfstandige phsysiologie, in '69 Doytr voor oogheelkunde. '77 met oorheelkunde, in welk jaar ook Mac Gillavry de ziekte kundige vakken te doceeren krijgt, in 1888 gesplitst in ziektekunde met gezondheids leer en ziektekundige ontleedkunde met gerechtelijke geneeskunde. De stoel voor zielsziekten is van 1899, in 1905 maakt de weefselleer zich los van de physlologie, in 1907 wordt oogheelkunde afzonderlijk ge bied en komt de keel-, neus- en oorheel kunde; de bacteriologie emancipeert zich 1910, terwijl voor huidziekten 1912 een lector en 1929 een hoogleeraar brengt, wat voor kindergeneeskunde respectievelijk 1917 en 1923 doen.Uitdenlaatstentijddagteeke- nen de zetels voor tropische gezondheids leer 1920, geneeskundige scheikunde 1927 en de lectoraten voor radiologie 1926 en neurologie 1927. Alleen de interne genees kunde verloor in 1902 een harer beide hoogleeraren. Wij verontschuldigen ons over deze dorre optelling, die toch wel een indruk van verrijking geven kan. De Leidsche burgerij bespeurde van deze schatten, behalve de van ouds befaamde verloskundige hulp in hare woningen en de adviezen in de immers ook talrijk ge worden poliklinieken, ook het verrijzen van de nieuwe gebouwen, op de Kleine Ruïne voor anatomie 1865 en physlologie 1866, dan in 1873 van het nieuw, toen groot- sche ziekenhuis, thans vervangen door dat in 1914 begonnen en tien jaar later vol tooide Boerhaave-kwartier, tegenover welks ingang wij met vreugde hét zooveel beter dan vroeger uitkomend standbeeld van zijn grooten naamgever hebben zien oprichten. Aan het oude ziekenhuis bouwde men in 1885 het Boerhaave-laboratorium, dat thans het historisch-natuurkundig museum herbergt, gelijk het oude herba rium in 1907 de prachtige woonstee der tropische geneeskunde werd. Op de heer lijke buitenplaats van Gevers van Ende geest verrezen, ook ten dienste van het H. O., met gedeeltelijk verlies van natuur schoon de gestichten Endegeest 1896, Rijngeest 1900 en Voorgeest 1911. Een goed besluit vormt de vermelding van de stu- dentenvereeniging tot steun van behoef tige kraamvrouwen 1876 en van behoeftige zieken, 1906 Het dispuut Hippocrates is reeds van 1877. 5. In de faculteit der wis- en natuur kunde doceerden 1860 61 zeven hoogleer- aren wis- en sterrekunde, schei- en na tuurkunde, voorts dier- en plantkunde, aard- en delfstoffenkunde. terwijl zij thans mag roemen op negentien hoogleeraren (ééne vacature)acht lectoren, elf privaat docenten en twee docenten, getuigenis van de triomfen dezer wetenschappen in de laatste decenniën, ook aan onze universi teit. Al de genoemde vakken hebben door arbeidsverdeeling en splitsing aan dezen groei deel. het meest de natuurkunde met zeven zetels, het minst de geologie, waar aard- en delfstofkunde, palaeontologie, benevens de geschiedenis derzelve alle te zamen aan maar twee krachten zijn toe vertrouwd. Deze ontplooiing openbaart zich in de vele nieuwe gebouwen in ons tijdperk verrezen Alleen de wiskunde, waaruit toch het is ons nog onlangs herinnerd zooveel wetenschappen put ten, heeft voor haren arbeid aan het nederigst plekje genoeg. Anders de sterre kunde Kaiser (observator 1826) 1840 had als observatorium een bouwvallig getim merte boven op het academiegebouw, later op datzelfde dak eene „lieve kleine sterrewacht", dan 1861 de nieuwe stich ting op een bolwerk aan den Witte Singel (met opoffering van haast de helft van den Hortus), waar van de Sande Bakhuy- zen, 1872 arbeidde en later, vóór en na de reorganisatie van 1924, De Sitter, 1908, de innig betreurde, en zijn staf troonde en haar tot wereldberoemdheid bracht. Aan de Kaiserstraat en het begin dei- oprijlaan van de sterrewacht kwam 1874 het zoötomisch laboratorium, in de Non nensteeg (Suringar's oude huizingel be zit de universiteit het botanisch labora torium. het herbarium en thans ook. op een plek gronds van het vroegere Staten college, den lieflijken, herboren kruiden tuin van Clusius. De scheikunde, door van der Boon Mesch. 1828, gedoceerd, behielp zich nog tot 1859. verhaalt ons Jorissen, in eene verbouwde turfschuur van St. Catrijne-gasthuis aan de Aalmarkt, daar na betrok zij het laboratorium op de Kleine Ruïne, zijde Steenschuur, waar van Bemmelen, 1874 gedurende zijn gansche professoraat heeft gewerkt; in 1901 vol tooide men het organ.-chemisch labora torium aan de Hugo de Grootstraat, in welk vak Franehimont. 1874 den eersten leerstoel ten onzent, ja in de wereld be kleed had; in dezelfde straat (het oude Vreewijk) verrezen ook het anorg.-che misch en het pharmaceutisch laboratorium. De natuurkunde, door Lorentz, 1878 en die met en na hem arbeidden (Einstein maar af en toe) op nieuwe banen van roem geleid, zetelt in het Kamerlingh Onnes-laboratorium ook op de Kleine Ruïne, waar, aan den gevel der leeskamer- Bosscha aan de Langebrug Lorentz'beeld.... prijkt en waar, in het Cryogeen-labora- torium, de gedenkplaat voor Kamerlingh Onnes, 1882, de helium-bedwinging van 10 Juli 1908 in herinnering houdt. Wie al het genoemde overziet gaat toch niet ge heel mee met Herriot's woord (onlangs door de Haas geciteerd), dat „de groote uitvindingen me^st in kelders gebeurd zijn." In deze fadilteit zijn thans 697 studenten, onder wie 247 vr., ingeschre ven, die ook in een groot aantal disputen hunne liefde voor de wetenschap toonen. 6. Dc faculteit der letteren en wijsbe geerte, 1860/61, met negen hoogleeraren bood onderwijs in de „Hollandsche taal" (zegt de series) met Gothisch en Anglo- Saxisch, klassieke talen, Arabisch en Sans krit, algemeene en vaderlandsche geschie denis, logica en metafysica. In 1925 was het aantal talen alleen reeds tot 32 ge klommen, dat der docenten bedroeg 13 hoogleeraren, 4 lectoren en 2 hulpleeraren voor Maleisch en Javagnsch. En thans vertoont de faculteit een corps van 28 hoogleeraren, 4 lectoren en 16 privaat docenten voor nog weder in getale toege nomen vakken. Wij beproeven weder een overzicht. Naar Leidsche traditie verdient als eerste groep de Oostersche school ge noemd te worden. De Goeje, 1866, de groot meester der Arabische bronnenuitgaven en monographleën „Sluit diri de philologische periode van het Arabisch af en met Snouck begint de beoéfëning ervan als sleutel tot de gedachtenwereld van den Islam" (Wensinck). In deze groep vindt men thans, naast het van ouds gedoceerde, Assyrisch en Babylonisch, Perzisch en Turksch. Afzonderlijk de aegyptologie. Sinds 1865 schitterde Kern aan ons aca demisch firmament, de grondlegger der Indo-arische philologie, der vergelijkende Indo-germaansche wetenschap en („bijna alles wat Kern's hand zou aanraken was volslagen onbekend", Huiztnga) der Indo nesische taalkunde, uit wiens school Uhlenbeck, 1890, en sinds afgetreden met de zijnen, de taalwetenschap in aanraking brengen met volkenkunde en godsdienst wetenschap. En weder noem ik te dezer plaatse als sedert nieuw gedoceerd Indische oudheden, Chineesch, Japansch en al die talen van den Indischen Archipel, waar over zoo aanstonds. Uit de school van De Vries, 1853, in dezen rijken tijd grondlegger ook hij, nu van de nieuwe Nederlandsche taalstudie komen germanisten (thans in Leiden met algemeene taalwetenschap, Oud-germaansche talen, Deensch en Zweedsch en als van ouds Nederlandsche taalkunde); romanisten (thans met Ro- maansohe taal en letterkunde, nieuwe Fransche letterkunde, Spaansch.) Nieuw is ook de zetel voor de Balto-Slavische talen, 1913. Maar aan De Vries danken wij ook twee door hem zelfstandig geworden ka theders. Dozy, de arabicus, 1853 doceerde de algemeene. De Vries ook de vaderiand- sche geschiedenis. Voor dit laatste vak bewerkte hij toen de benoeming van Fruin, I860, en geen die haar genialer priester zijn kon. Sindsdien zijn beide vakken ge scheiden gebleven ten prof ij te der histo rische wetenschap. En weder was het De Vries, die voor Nederlandsche letterkunde, na de nieuwe wet op het H. O. Jonckbloet, 1877, naar Leiden bracht. De praehisto- rische archaeologie is reeds van 1818, door Reuvens op een toen nieuwen zetel roem rijk gedoceerd. Hier dienen voorts kunst-, muziek-, diplomatieke geschiedenis ge noemd en zou ik ook der paedagoglek hare plaats en gerechtigheid willen geven. En nog hebben wij onzen rijkdom niet ge heel overzien. Als erfgenaam en even knie van Scaliger (met den rooden mantel) en zoovele grooten na hem, doceerde sinds 1846 Cobet, de graecus bij uitnemendheid, „al wil thans de klas sieke philologie algemeener kennis der oudheid" (Vürtheiml, waarom wij op den huidigen series, naast natuurlijk Latijn- sche en Grleksche taal en letterkunde, dan ook klassieke archaeologie, oude ge schiedenis, Byzantijnsch en nieuw Grieksch, geschiedenis van den hellenis- tischen tijd en kennis der papyri begroeten. De wijsbegeerte, koningin der wetenschap pen, maar soms, in zonderlinge gering schatting, als asschepoetster bejegend, verhief zich met Land, 1872, die ln zijne werken „hare centrale beteekenis verde digde" (Clay) weder tot hooger bloei en vond na hem in Bolland, 1896 haren hartstochtelijken kampioen, die, naar eigen gevoelen eenzaam en onbegrepen, voor de schoonheid der Hegeliaansche wijsbegeerte en der zuivere rede met ge weld opkwam. Ook daarna bleef van den wljsgeerigen katheder bezieling uitgaan, terwijl bovendien de thomistische, maar ook de „hegelsche" (sic) wijsbegeerte ln onze academische poortc worden gehoord. Voor het ontvangen dan van al deze we tenschappen telt de faculteit 352 studenten onder wie 185 vrouwelijke en vereenigen talrijke disputen naar het oude recept het nuttige met het aangename. 7. De Vereenigde faculteiten der rechts geleerdheid en letteren en wijsbegeerte. De opleiding der a.s. Indische ambtena ren sinds 1843 te Delft, 1863 te Lelden en te Delft 18641900. of aan de gemeente lijke instelling te Leiden, maar ook door colleges aan de Universiteit ls sinds het nieuwe academisch statuut gereorgani seerd. De a.s. Indische Juristen, taal- en oudheidkundigen, ambtenaren B.B. in, laat ons hopen tijdelijk, verminderd aantal leggen voor de Ver. faculteiten candldaats en doctoraal examen af, de vakken ook hier naar keuze gesplitst, maar de promo tie geschiedt daarna in de rechtsgeleerde of letterkundige faculteit. Ook op dit terrein kan Leiden op groote namen bogen. Den grondlegger der vergelijkend Maleisch- Polynesisehe taalkunde Neubronner van der Tuuk hebben wij hier niet mogen be zitten (zijne Oostersche handschriften zijn op onze bibliotheek), wel Wllken, den schepper der Indonesische volkenkunde 1885, Roorda den Javanist 1864, van der Lith koloniaal jurist 1868 en 1877 en zoo veel anderen, langer of korter geleden van ons heengegaan, maar niet vergeten. De juridische vakken, thans in de Ver. fac. gedoceerd, hebben wij genoemd: de letterkundige zijn Islam, algemeene taal kunde van den Indischen archipel, Maleisch, Javaansch, Soendaneesch, Atjehsch, koloniale geschiedenis, oude ge schiedenis van Ned.-Indië en archaeologie, kerk en zending (waarvoor ook een privaat docent), land- en volkenkunde. Boven dien geeft het Kern-instituut, 1925 colle ges voor de practische kennis van moderne Indische talen, waaronder vele van Oost-Indië. De oprichting te Utrecht van een gelijksoortig instituut voor a.s. Indische rechterlijke en bestuurs-ambte- naren heeft indertijd tot wrijving geleid. (De aanslag op Lelden, overdruk De Gids 1925), sedert geluwd. Op dit oogenblik studeeren in de Ver. fac. toch nog 342 indologen (vorig jaar 516) onder wie 32' vrouwelijke. De a.s. ambtenaren voor onze West genieten nog altijd geene opzette- lijke, academische opleiding. Van academische gebouwen hebben wij gesproken. Niet van de roemruchte bibliotheek, waarvan weinig te zeggen misdadig en veel in ons bestek onmogelijk zou geweest zijn. Ook gaf Molhuysen hare geschiedenis tot 1905. Maar van „het" ge bouw moet ik toch gewagen. Onder Koning Lodewijk zijn er grootsche plannen geweest voor een academisch paleis op de Groote Ruïne; in 1875 prijsvragen voor een nieuw gebouw uitgeschreven, zonder dat er iets gebeurde. Op het oogenblik ook zijn er (kleiner) plannen. Wij kunnen slechts vurig hopen dat het tegenwoordige ten eeuwigen dage het door vrome piëteit gewijde en vereerde, welbeminde centrum der Hoogeschool blijven moge. Wel erken nen wij, dat het Groot Auditorium te weinig ruimte biedt voor de groote plech tigheden en vooral de studenten daarbij schromelijk te kort komen, zoodat naar wijder Aula (zaal boven den ingang van het nieuwe ziekenhuis?) dient te worden omgezien. Op den keurig gerestaureerden zolder van het gebouw, zijbeuk van het oiide klooster, kregen wij het Academisch historisch museum, 9 Februari 1931 met eene eerste tentoonstelling plechtig Inge wijd en ln korten tijd onder deskundige leiding tot bloei gekomen, terwijl de oude slordige fietsenbergrulmte zich op een dag herschapen zag ln dat alleWsierlijkst romantisch binnenplaatsje dat thans het oog bekoort. De senaatskamer, in 1925 in letterlijken zin nieuw bekleed, heeft tot veler zorg voor bijkomende portretten geene ruimte meer. Van nog één herstel moet ik spreken. Het oude grooteegel der universiteit, 1576 stelde de Senaat in 1874 bij dat van 1815 achter, sinds Mei 1907 het weder in eere hersteld met de lezende Pallas en de wapens van Oranje. Holland en Leiden. Van Vollenhoven hiervan ver haald hebbende, eindigde met de oude bede: „Bewaert Heer Hollandt en Salicht Leyden". Ja en met hare universiteit. In Prins Willem's oudste ontwerp stonden nog alleen de faculteiten van theologie phllosofle en vrije kunsten; het octrooi van 6 Januari 1575 voegde er die van rech ten en medicijnen bij en schiep daardoor gelukkig de volledige universiteit. Dat zij dët nog altijd is en niet maar eene moderne vakschool, een alle wètenschap pen samenbindend, oud en edel instituut met eigen karakter en eigen sfeer, dat bij veel cat wisselt en verdwijnt, een onvervreemdbaar voorrecht, waaraan allen die tot haar behooren in dankbaarheid en eebied gocachtlg (mogen) zijn. Voor dit korte overzicht, waarin u.m van de internationale betrekkingen der faculteiten niet gerept werd, de namen van nog levenden (behalve bij citaten) niet genoemd zijn, heb ik geput uit mono graphieën over academische Instellingen studentenalmanakken, jaarboeken en gid sen der universiteit, geput uit Pallas Lei densis, Leid., van Doesburgh 1925, bij dit laatste zoo haast onbescheiden overvloedig dat alleen eene openlijke belijdenis die schuld eenlgermate zoenen kan. Van studentenwereld en -leven heb ik louter uit beperkings noodizaak weinig gezegd Laat mij dan voor oudere tijden mogen wijzen op den Spectator der studenten 1774; Ver Huell's plaatwerken 1851, 1874, 1877; den onsterfelijken Klikspaan 1839 1844: Franck en Wiardi Beckmann. Geschied v. h. Leidsch studentencorps 1927; voor later op de almanakken der onderscheiden Corporaties, Sempres eeuwfeest door Backer 1931, de gedenkboeken van lustra b.v. 1925 door Telders, 1930 enz. Tenslotte, wie in dit opstel van allerlei mist wat hij hoopte en hopen mocht te vinden, hij toorne niet, maar gedenke wat het inhield, zoo uitgebreide stof in be perkte ruimte samen te dringen. L.-O., 22 Febr. 1935. Asquith, de Engelsche staatsman, was een groot tegenstander van „menschen, die omhoog vallen door gebrek aan zwaarte" en protegeerde niemand. Toen eens een hoog ambtenaar, Mr. Smith, overleed, bracht zeker parlementslid Asquith een be zoek en vroeg hem, of de heer R. (een vriend van het parlementslid) niet Smith's plaats kon innemen. „Dat is zijn zaak", zei Asquith, „maar ik weet niet of hij in de doodkist past." Max Liebermann. de schilder, bracht eens zijn vacantie door in een onbekend dorp. Hij beeldde aldaar een bijzonder aar dig gelegen landhuis af. Toen hij bijna klaar was, kwam de eigenaar van de villa het resultaat van Iiebermann's arbeid be wonderen en vroeg: „Wat doet U nu met dat schilderij?" „Ik stel het ten toon". „Dan komen er zeker duizenden men schen naar kijken." „Alsjeblieft!" „Wees dan zoo vriendelijk er even bij te schilderen: 's Zomers goedkoope en goede kamers te huur." Ramsay MacDonald was voor de eerste maal premier, toen een keurig gekleed heer ln des ministers werkkamer wist door te dringen en den verwonderden landsbe stuurder eenlge verwarde zinnen toevoegde. MacDonald wist niet zoo gauw wat te ant woorden en dat maakte de woede van den bezoeker gaande. Deze trok een mes, opende het en stormde op den premier toe. Gelukkig waren er meer aanwezigen, zoodat men met z'n allen den man spoedig de baas was zonder dat er ongelukken waren gebeurd. „De arme kerel ls gek", zei MacDonald medelijdend. „Hij brabbelde zooeven iets onbegrijpelijks. Bel het ziekenhuis op!" Op dat moment schreeuwde de man: „Leve MacDonald!" ..Hoor je wel?" zei de premier, „volkomen gek!" Beethoven wordt ook in Amerika ver eerd. In een kleine gemeente werd een monument voor hem onthuld. De stads- kapel bracht, zooals het hoort, de vijfde symphonie ten gehoore en daarna hield de burgemeester een toespraak. Hij begon aldus: „Wij hebben een onbegrensde eerbied voor den grooten Ludwig van Beethoven. Wij kunnen er trotsch op zijn in een stad te wonen met een uiterst muzikale bevol king Toch ben ik er van overtuigd, dat desondanks geen zes inwoners onzer stad in staat zouden zijn een werk als de vijfde symphonie te componeeren." August Strindberg, de Zweedsche drama turg, was een tijdlang alchimist. Hij woonde toen in Parijs en trachtte zelf goud te maken. Op zekeren nacht werd er bij hem ingebroken. Strindberg werd wakker en zag, dat de dief het apparaat waarin de steen der wijzen moest ontstaan, trachtte open te breken. De schrijver liet hem kalm begaan. Toen de roover zoo ver was, naderde Strindberg hem en zei: „Zit er goud in? Nee, hè?.Ik had eerst met je willen deelen maar ik zie 't al: 't ls weer niets." De roover vluchtte. Arthur Rubinstein speelde eens voor den Czaar. Tot zijn groot ongenoegen bemerkte hij dat tijdens zijn spel de keizer zich met zijn gemalin onderhield. Inwendig woe dend maar uiterlijk volmaakt kalm brak hij de nocturne af. Zijne Majesteit infor meerde verwonderd naar de oorzaak van dit abrupte einde. „Wanneer mijn keizer spreekt heb ik te zwijgen", antwoordde de pianist. Henry Louis Mencken, de bekende Ame- rlkaansche criticus zat eens met een aan tal romanciers ln een café toen een der heeren meedeelde dat hij ging trouwen en daarom geen romans meer zou schrijven „Waarom niet?" vroeg Mencken. „M'n verloofde wil het: niet hebben", zei de auteur. „Wat ga je dan voor de kost doen?" „Misschien geef Ik een auto-biografie uit". „Ik heb het altijd gezegd" gaf Mencken hierop ten antwoord, Jouw sterke zijde is de tragedie". Alexandre Dumas père was eens tegen woordig bij het voorlezen van eenige door zijn zoon geschreven novellen. Natuurlijk gebeurde het op een theevisite. „Meneer Dumas" zei een allerch.arma.nt- ste dame. „ik moet u geluk wenschen met uw werk. Dus u bent nu de vader van van deze prachtige verhalen". „Pardon, mevrouwtje", zei Dumas. .„ik ben de grootvader". Virchow, de beroemde bioloog en arts had een dame onder behandeling die erg klaagde maar niet op haar mondje ge vallen was. Het was een soort wet ge worden dat dokter en patient elkaar om beurten afblaften Overigens konden ze het betrekkelijk goed met elkaar vinden. Eens kwam de dame met een angstig gezicht bij Virchow op het spreekuur en vroeg bevend: „Dokter, waarmee begint typhus?" „Met een t!" zei Virchow woedend en liet de volgende zieke binnenkomen. Een paar dagen later gedroég de meer genoemde dame zich tijdens het onder zoek zoodanig dat Virchow bulten zich zelf riep: „M'n waarde mevrouw u bent nu eenmaal niet jong meer. Br kan u niet jonger maken!" „Dat vraag ik ook niet. U moet me ou(1 maken!", luidde bet antwoord, „maar als ik nog langer hier blijf, haal ik niet eens de zestig. Bonjour!" Rossini, de Italiaansche componist ont ving een coloratuur-zangeres die hem de Rosine-aria uit zijn „Barbiere dl Siviglia" voorzong. Zij deed het met veel loopjes en trillers en maakte er een ware bravour- aria van, hetgeen Rcesini buitengewoon tegenstond. Hii was echter een beleefd man en zei na afloop: „Dat heeft u prachtig gezongen, me vrouw. En van wie is nu de muziek?" Mozart liet zich eens wat voospe;en door een jongetje van dertien jaar Hoewel de componist het land aan wonderkinderen had, gaf hij toe. dat het ventje het kranig afbracht en hij feliciteerde den jeugdigen musicus dus. Overgelukkig informeerde de kleine nem hoe men componeeren moest. .Ja'" zei Mozart .Dat ls niet zoo een voudig En daar moet je trouwens ?'a ouder voor zljm „Ja maar toen u dertien jaar was, e°m' poneerde u toch ook al!" „Zeker, maar lk heb nooit iemand Be vraagd, hoe men dat doen moet".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 14