MAAPT-
LEIDSCH DAGBLAD - Vierde Blad
Vrijdag 1 Maart 1935
1660 1935
AMSTIERT
"^LEIDSCH
DAGBLAD'
DIT COLD REEDS
VIJFENZEVENTIG JAAR
EN 15 NU
MEER PAN OOIT
NOC VAAR
WAT BEROEMDHEDEN
MEEMAKEN.
De Leidsche Universiteit omstreeks het einde der 18de eeuw.
loog, Suringar ook internist, speciaal pa
tholoog en de man der geneesmiddelen-
leer. Krieger gaf chirurgie met oogneel-
kunde, Simon Thomas gynaecologie met
verloskunde. Halbertsma physlologie en
anatomie. Er was één lector voor ziekte
kundige ontleedkunde, Boogaard, later
hoogleeraar. Thans boogt de faculteit op 14
hoogleeraren lééne vacature), twee lecto
ren en 12 privaat-docenten. Deze ontzag
lijke aanwas van .diet nakroost van Boei -
haave" (de titel van Barges studie in Pal-
las Leidensis blz. 196217, waarheen ik
met aandrang verwijs) is begrijpelijk voor
ieder, die van den voortdurenden groei
dezer wetenschap weet, van de daardoor
geeischte splitsing der vakken én van de
fabelachtige uitbreiding van het getal me
dische studenten (nu 999, onder wie 197
vr., vorig jaar. het is zoo. nog 78 meer),
die de daarover nadenkende buitenwereld,
maar ook medische hoogleeraren met be
zorgdheid aanschouwen. Over de beteeke-
nis dezer verbijzondering kan de leek eerst
recht niet oordeelen en zal dus ook mijne
pen niet schrijven, maar zij kan enkele
data opteekenen en voor volledigheid nog-
eens Barge noemen. Het begint al 1865 als
anatomie met embryologie verrijkt wordt,
in '66 komen Boogaards reeds genoemd
professoraat en dat van Heynsius in dc
nu zelfstandige phsysiologie, in '69 Doytr
voor oogheelkunde. '77 met oorheelkunde,
in welk jaar ook Mac Gillavry de ziekte
kundige vakken te doceeren krijgt, in 1888
gesplitst in ziektekunde met gezondheids
leer en ziektekundige ontleedkunde met
gerechtelijke geneeskunde. De stoel voor
zielsziekten is van 1899, in 1905 maakt de
weefselleer zich los van de physlologie, in
1907 wordt oogheelkunde afzonderlijk ge
bied en komt de keel-, neus- en oorheel
kunde; de bacteriologie emancipeert zich
1910, terwijl voor huidziekten 1912 een
lector en 1929 een hoogleeraar brengt, wat
voor kindergeneeskunde respectievelijk 1917
en 1923 doen.Uitdenlaatstentijddagteeke-
nen de zetels voor tropische gezondheids
leer 1920, geneeskundige scheikunde 1927
en de lectoraten voor radiologie 1926 en
neurologie 1927. Alleen de interne genees
kunde verloor in 1902 een harer beide
hoogleeraren. Wij verontschuldigen ons
over deze dorre optelling, die toch wel een
indruk van verrijking geven kan. De
Leidsche burgerij bespeurde van deze
schatten, behalve de van ouds befaamde
verloskundige hulp in hare woningen en
de adviezen in de immers ook talrijk ge
worden poliklinieken, ook het verrijzen van
de nieuwe gebouwen, op de Kleine Ruïne
voor anatomie 1865 en physlologie 1866,
dan in 1873 van het nieuw, toen groot-
sche ziekenhuis, thans vervangen door dat
in 1914 begonnen en tien jaar later vol
tooide Boerhaave-kwartier, tegenover
welks ingang wij met vreugde hét zooveel
beter dan vroeger uitkomend standbeeld
van zijn grooten naamgever hebben zien
oprichten. Aan het oude ziekenhuis bouwde
men in 1885 het Boerhaave-laboratorium,
dat thans het historisch-natuurkundig
museum herbergt, gelijk het oude herba
rium in 1907 de prachtige woonstee der
tropische geneeskunde werd. Op de heer
lijke buitenplaats van Gevers van Ende
geest verrezen, ook ten dienste van het
H. O., met gedeeltelijk verlies van natuur
schoon de gestichten Endegeest 1896,
Rijngeest 1900 en Voorgeest 1911. Een goed
besluit vormt de vermelding van de stu-
dentenvereeniging tot steun van behoef
tige kraamvrouwen 1876 en van behoeftige
zieken, 1906 Het dispuut Hippocrates is
reeds van 1877.
5. In de faculteit der wis- en natuur
kunde doceerden 1860 61 zeven hoogleer-
aren wis- en sterrekunde, schei- en na
tuurkunde, voorts dier- en plantkunde,
aard- en delfstoffenkunde. terwijl zij thans
mag roemen op negentien hoogleeraren
(ééne vacature)acht lectoren, elf privaat
docenten en twee docenten, getuigenis van
de triomfen dezer wetenschappen in de
laatste decenniën, ook aan onze universi
teit. Al de genoemde vakken hebben door
arbeidsverdeeling en splitsing aan dezen
groei deel. het meest de natuurkunde met
zeven zetels, het minst de geologie, waar
aard- en delfstofkunde, palaeontologie,
benevens de geschiedenis derzelve alle te
zamen aan maar twee krachten zijn toe
vertrouwd. Deze ontplooiing openbaart
zich in de vele nieuwe gebouwen in ons
tijdperk verrezen Alleen de wiskunde,
waaruit toch het is ons nog onlangs
herinnerd zooveel wetenschappen put
ten, heeft voor haren arbeid aan het
nederigst plekje genoeg. Anders de sterre
kunde Kaiser (observator 1826) 1840 had
als observatorium een bouwvallig getim
merte boven op het academiegebouw,
later op datzelfde dak eene „lieve kleine
sterrewacht", dan 1861 de nieuwe stich
ting op een bolwerk aan den Witte Singel
(met opoffering van haast de helft van
den Hortus), waar van de Sande Bakhuy-
zen, 1872 arbeidde en later, vóór en na
de reorganisatie van 1924, De Sitter, 1908,
de innig betreurde, en zijn staf troonde
en haar tot wereldberoemdheid bracht.
Aan de Kaiserstraat en het begin dei-
oprijlaan van de sterrewacht kwam 1874
het zoötomisch laboratorium, in de Non
nensteeg (Suringar's oude huizingel be
zit de universiteit het botanisch labora
torium. het herbarium en thans ook. op
een plek gronds van het vroegere Staten
college, den lieflijken, herboren kruiden
tuin van Clusius. De scheikunde, door van
der Boon Mesch. 1828, gedoceerd, behielp
zich nog tot 1859. verhaalt ons Jorissen,
in eene verbouwde turfschuur van St.
Catrijne-gasthuis aan de Aalmarkt, daar
na betrok zij het laboratorium op de
Kleine Ruïne, zijde Steenschuur, waar van
Bemmelen, 1874 gedurende zijn gansche
professoraat heeft gewerkt; in 1901 vol
tooide men het organ.-chemisch labora
torium aan de Hugo de Grootstraat, in
welk vak Franehimont. 1874 den eersten
leerstoel ten onzent, ja in de wereld be
kleed had; in dezelfde straat (het oude
Vreewijk) verrezen ook het anorg.-che
misch en het pharmaceutisch laboratorium.
De natuurkunde, door Lorentz, 1878 en
die met en na hem arbeidden (Einstein
maar af en toe) op nieuwe banen van
roem geleid, zetelt in het Kamerlingh
Onnes-laboratorium ook op de Kleine
Ruïne, waar, aan den gevel der leeskamer-
Bosscha aan de Langebrug Lorentz'beeld....
prijkt en waar, in het Cryogeen-labora-
torium, de gedenkplaat voor Kamerlingh
Onnes, 1882, de helium-bedwinging van 10
Juli 1908 in herinnering houdt. Wie al
het genoemde overziet gaat toch niet ge
heel mee met Herriot's woord (onlangs
door de Haas geciteerd), dat „de groote
uitvindingen me^st in kelders gebeurd
zijn." In deze fadilteit zijn thans 697
studenten, onder wie 247 vr., ingeschre
ven, die ook in een groot aantal disputen
hunne liefde voor de wetenschap toonen.
6. Dc faculteit der letteren en wijsbe
geerte, 1860/61, met negen hoogleeraren
bood onderwijs in de „Hollandsche taal"
(zegt de series) met Gothisch en Anglo-
Saxisch, klassieke talen, Arabisch en Sans
krit, algemeene en vaderlandsche geschie
denis, logica en metafysica. In 1925 was
het aantal talen alleen reeds tot 32 ge
klommen, dat der docenten bedroeg 13
hoogleeraren, 4 lectoren en 2 hulpleeraren
voor Maleisch en Javagnsch. En thans
vertoont de faculteit een corps van 28
hoogleeraren, 4 lectoren en 16 privaat
docenten voor nog weder in getale toege
nomen vakken. Wij beproeven weder een
overzicht. Naar Leidsche traditie verdient
als eerste groep de Oostersche school ge
noemd te worden. De Goeje, 1866, de groot
meester der Arabische bronnenuitgaven en
monographleën „Sluit diri de philologische
periode van het Arabisch af en met
Snouck begint de beoéfëning ervan als
sleutel tot de gedachtenwereld van den
Islam" (Wensinck). In deze groep vindt
men thans, naast het van ouds gedoceerde,
Assyrisch en Babylonisch, Perzisch en
Turksch. Afzonderlijk de aegyptologie.
Sinds 1865 schitterde Kern aan ons aca
demisch firmament, de grondlegger der
Indo-arische philologie, der vergelijkende
Indo-germaansche wetenschap en („bijna
alles wat Kern's hand zou aanraken was
volslagen onbekend", Huiztnga) der Indo
nesische taalkunde, uit wiens school
Uhlenbeck, 1890, en sinds afgetreden met
de zijnen, de taalwetenschap in aanraking
brengen met volkenkunde en godsdienst
wetenschap. En weder noem ik te dezer
plaatse als sedert nieuw gedoceerd Indische
oudheden, Chineesch, Japansch en al die
talen van den Indischen Archipel, waar
over zoo aanstonds. Uit de school van De
Vries, 1853, in dezen rijken tijd grondlegger
ook hij, nu van de nieuwe Nederlandsche
taalstudie komen germanisten (thans in
Leiden met algemeene taalwetenschap,
Oud-germaansche talen, Deensch en
Zweedsch en als van ouds Nederlandsche
taalkunde); romanisten (thans met Ro-
maansohe taal en letterkunde, nieuwe
Fransche letterkunde, Spaansch.) Nieuw
is ook de zetel voor de Balto-Slavische
talen, 1913.
Maar aan De Vries danken wij ook
twee door hem zelfstandig geworden ka
theders. Dozy, de arabicus, 1853 doceerde
de algemeene. De Vries ook de vaderiand-
sche geschiedenis. Voor dit laatste vak
bewerkte hij toen de benoeming van Fruin,
I860, en geen die haar genialer priester
zijn kon. Sindsdien zijn beide vakken ge
scheiden gebleven ten prof ij te der histo
rische wetenschap. En weder was het De
Vries, die voor Nederlandsche letterkunde,
na de nieuwe wet op het H. O. Jonckbloet,
1877, naar Leiden bracht. De praehisto-
rische archaeologie is reeds van 1818, door
Reuvens op een toen nieuwen zetel roem
rijk gedoceerd. Hier dienen voorts kunst-,
muziek-, diplomatieke geschiedenis ge
noemd en zou ik ook der paedagoglek hare
plaats en gerechtigheid willen geven. En
nog hebben wij onzen rijkdom niet ge
heel overzien. Als erfgenaam en even
knie van Scaliger (met den rooden
mantel) en zoovele grooten na hem,
doceerde sinds 1846 Cobet, de graecus
bij uitnemendheid, „al wil thans de klas
sieke philologie algemeener kennis der
oudheid" (Vürtheiml, waarom wij op den
huidigen series, naast natuurlijk Latijn-
sche en Grleksche taal en letterkunde,
dan ook klassieke archaeologie, oude ge
schiedenis, Byzantijnsch en nieuw
Grieksch, geschiedenis van den hellenis-
tischen tijd en kennis der papyri begroeten.
De wijsbegeerte, koningin der wetenschap
pen, maar soms, in zonderlinge gering
schatting, als asschepoetster bejegend,
verhief zich met Land, 1872, die ln zijne
werken „hare centrale beteekenis verde
digde" (Clay) weder tot hooger bloei en
vond na hem in Bolland, 1896 haren
hartstochtelijken kampioen, die, naar
eigen gevoelen eenzaam en onbegrepen,
voor de schoonheid der Hegeliaansche
wijsbegeerte en der zuivere rede met ge
weld opkwam. Ook daarna bleef van den
wljsgeerigen katheder bezieling uitgaan,
terwijl bovendien de thomistische, maar
ook de „hegelsche" (sic) wijsbegeerte ln
onze academische poortc worden gehoord.
Voor het ontvangen dan van al deze we
tenschappen telt de faculteit 352 studenten
onder wie 185 vrouwelijke en vereenigen
talrijke disputen naar het oude recept het
nuttige met het aangename.
7. De Vereenigde faculteiten der rechts
geleerdheid en letteren en wijsbegeerte.
De opleiding der a.s. Indische ambtena
ren sinds 1843 te Delft, 1863 te Lelden en
te Delft 18641900. of aan de gemeente
lijke instelling te Leiden, maar ook door
colleges aan de Universiteit ls sinds het
nieuwe academisch statuut gereorgani
seerd. De a.s. Indische Juristen, taal- en
oudheidkundigen, ambtenaren B.B. in, laat
ons hopen tijdelijk, verminderd aantal
leggen voor de Ver. faculteiten candldaats
en doctoraal examen af, de vakken ook
hier naar keuze gesplitst, maar de promo
tie geschiedt daarna in de rechtsgeleerde
of letterkundige faculteit. Ook op dit terrein
kan Leiden op groote namen bogen. Den
grondlegger der vergelijkend Maleisch-
Polynesisehe taalkunde Neubronner van
der Tuuk hebben wij hier niet mogen be
zitten (zijne Oostersche handschriften
zijn op onze bibliotheek), wel Wllken, den
schepper der Indonesische volkenkunde
1885, Roorda den Javanist 1864, van der
Lith koloniaal jurist 1868 en 1877 en zoo
veel anderen, langer of korter geleden
van ons heengegaan, maar niet vergeten.
De juridische vakken, thans in de Ver.
fac. gedoceerd, hebben wij genoemd: de
letterkundige zijn Islam, algemeene taal
kunde van den Indischen archipel,
Maleisch, Javaansch, Soendaneesch,
Atjehsch, koloniale geschiedenis, oude ge
schiedenis van Ned.-Indië en archaeologie,
kerk en zending (waarvoor ook een privaat
docent), land- en volkenkunde. Boven
dien geeft het Kern-instituut, 1925 colle
ges voor de practische kennis van
moderne Indische talen, waaronder vele
van Oost-Indië. De oprichting te Utrecht
van een gelijksoortig instituut voor a.s.
Indische rechterlijke en bestuurs-ambte-
naren heeft indertijd tot wrijving geleid.
(De aanslag op Lelden, overdruk De Gids
1925), sedert geluwd. Op dit oogenblik
studeeren in de Ver. fac. toch nog 342
indologen (vorig jaar 516) onder wie 32'
vrouwelijke. De a.s. ambtenaren voor onze
West genieten nog altijd geene opzette-
lijke, academische opleiding.
Van academische gebouwen hebben wij
gesproken. Niet van de roemruchte
bibliotheek, waarvan weinig te zeggen
misdadig en veel in ons bestek onmogelijk
zou geweest zijn. Ook gaf Molhuysen hare
geschiedenis tot 1905. Maar van „het" ge
bouw moet ik toch gewagen. Onder
Koning Lodewijk zijn er grootsche plannen
geweest voor een academisch paleis op
de Groote Ruïne; in 1875 prijsvragen voor
een nieuw gebouw uitgeschreven, zonder
dat er iets gebeurde. Op het oogenblik ook
zijn er (kleiner) plannen. Wij kunnen
slechts vurig hopen dat het tegenwoordige
ten eeuwigen dage het door vrome piëteit
gewijde en vereerde, welbeminde centrum
der Hoogeschool blijven moge. Wel erken
nen wij, dat het Groot Auditorium te
weinig ruimte biedt voor de groote plech
tigheden en vooral de studenten daarbij
schromelijk te kort komen, zoodat naar
wijder Aula (zaal boven den ingang van
het nieuwe ziekenhuis?) dient te worden
omgezien. Op den keurig gerestaureerden
zolder van het gebouw, zijbeuk van het
oiide klooster, kregen wij het Academisch
historisch museum, 9 Februari 1931 met
eene eerste tentoonstelling plechtig Inge
wijd en ln korten tijd onder deskundige
leiding tot bloei gekomen, terwijl de oude
slordige fietsenbergrulmte zich op een dag
herschapen zag ln dat alleWsierlijkst
romantisch binnenplaatsje dat thans het
oog bekoort. De senaatskamer, in 1925 in
letterlijken zin nieuw bekleed, heeft tot
veler zorg voor bijkomende portretten
geene ruimte meer. Van nog één herstel
moet ik spreken. Het oude grooteegel der
universiteit, 1576 stelde de Senaat in 1874
bij dat van 1815 achter, sinds Mei 1907
het weder in eere hersteld met de lezende
Pallas en de wapens van Oranje. Holland
en Leiden. Van Vollenhoven hiervan ver
haald hebbende, eindigde met de oude
bede: „Bewaert Heer Hollandt en Salicht
Leyden". Ja en met hare universiteit. In
Prins Willem's oudste ontwerp stonden
nog alleen de faculteiten van theologie
phllosofle en vrije kunsten; het octrooi
van 6 Januari 1575 voegde er die van rech
ten en medicijnen bij en schiep daardoor
gelukkig de volledige universiteit. Dat zij
dët nog altijd is en niet maar eene
moderne vakschool, een alle wètenschap
pen samenbindend, oud en edel instituut
met eigen karakter en eigen sfeer, dat
bij veel cat wisselt en verdwijnt, een
onvervreemdbaar voorrecht, waaraan allen
die tot haar behooren in dankbaarheid en
eebied gocachtlg (mogen) zijn.
Voor dit korte overzicht, waarin u.m
van de internationale betrekkingen der
faculteiten niet gerept werd, de namen
van nog levenden (behalve bij citaten)
niet genoemd zijn, heb ik geput uit mono
graphieën over academische Instellingen
studentenalmanakken, jaarboeken en gid
sen der universiteit, geput uit Pallas Lei
densis, Leid., van Doesburgh 1925, bij dit
laatste zoo haast onbescheiden overvloedig
dat alleen eene openlijke belijdenis die
schuld eenlgermate zoenen kan. Van
studentenwereld en -leven heb ik louter
uit beperkings noodizaak weinig gezegd
Laat mij dan voor oudere tijden mogen
wijzen op den Spectator der studenten
1774; Ver Huell's plaatwerken 1851, 1874,
1877; den onsterfelijken Klikspaan 1839
1844: Franck en Wiardi Beckmann. Geschied
v. h. Leidsch studentencorps 1927; voor
later op de almanakken der onderscheiden
Corporaties, Sempres eeuwfeest door
Backer 1931, de gedenkboeken van lustra
b.v. 1925 door Telders, 1930 enz.
Tenslotte, wie in dit opstel van allerlei
mist wat hij hoopte en hopen mocht te
vinden, hij toorne niet, maar gedenke wat
het inhield, zoo uitgebreide stof in be
perkte ruimte samen te dringen.
L.-O., 22 Febr. 1935.
Asquith, de Engelsche staatsman, was een
groot tegenstander van „menschen, die
omhoog vallen door gebrek aan zwaarte"
en protegeerde niemand. Toen eens een
hoog ambtenaar, Mr. Smith, overleed,
bracht zeker parlementslid Asquith een be
zoek en vroeg hem, of de heer R. (een
vriend van het parlementslid) niet Smith's
plaats kon innemen.
„Dat is zijn zaak", zei Asquith, „maar ik
weet niet of hij in de doodkist past."
Max Liebermann. de schilder, bracht
eens zijn vacantie door in een onbekend
dorp. Hij beeldde aldaar een bijzonder aar
dig gelegen landhuis af. Toen hij bijna
klaar was, kwam de eigenaar van de villa
het resultaat van Iiebermann's arbeid be
wonderen en vroeg:
„Wat doet U nu met dat schilderij?"
„Ik stel het ten toon".
„Dan komen er zeker duizenden men
schen naar kijken."
„Alsjeblieft!"
„Wees dan zoo vriendelijk er even bij te
schilderen: 's Zomers goedkoope en goede
kamers te huur."
Ramsay MacDonald was voor de eerste
maal premier, toen een keurig gekleed heer
ln des ministers werkkamer wist door te
dringen en den verwonderden landsbe
stuurder eenlge verwarde zinnen toevoegde.
MacDonald wist niet zoo gauw wat te ant
woorden en dat maakte de woede van den
bezoeker gaande. Deze trok een mes, opende
het en stormde op den premier toe.
Gelukkig waren er meer aanwezigen,
zoodat men met z'n allen den man spoedig
de baas was zonder dat er ongelukken
waren gebeurd.
„De arme kerel ls gek", zei MacDonald
medelijdend. „Hij brabbelde zooeven iets
onbegrijpelijks. Bel het ziekenhuis op!"
Op dat moment schreeuwde de man:
„Leve MacDonald!"
..Hoor je wel?" zei de premier, „volkomen
gek!"
Beethoven wordt ook in Amerika ver
eerd. In een kleine gemeente werd een
monument voor hem onthuld. De stads-
kapel bracht, zooals het hoort, de vijfde
symphonie ten gehoore en daarna hield
de burgemeester een toespraak. Hij begon
aldus:
„Wij hebben een onbegrensde eerbied
voor den grooten Ludwig van Beethoven.
Wij kunnen er trotsch op zijn in een stad
te wonen met een uiterst muzikale bevol
king Toch ben ik er van overtuigd, dat
desondanks geen zes inwoners onzer stad
in staat zouden zijn een werk als de vijfde
symphonie te componeeren."
August Strindberg, de Zweedsche drama
turg, was een tijdlang alchimist. Hij
woonde toen in Parijs en trachtte zelf goud
te maken. Op zekeren nacht werd er bij
hem ingebroken. Strindberg werd wakker
en zag, dat de dief het apparaat waarin de
steen der wijzen moest ontstaan, trachtte
open te breken. De schrijver liet hem kalm
begaan. Toen de roover zoo ver was,
naderde Strindberg hem en zei: „Zit er
goud in? Nee, hè?.Ik had eerst met je
willen deelen maar ik zie 't al: 't ls weer
niets."
De roover vluchtte.
Arthur Rubinstein speelde eens voor den
Czaar. Tot zijn groot ongenoegen bemerkte
hij dat tijdens zijn spel de keizer zich met
zijn gemalin onderhield. Inwendig woe
dend maar uiterlijk volmaakt kalm brak
hij de nocturne af. Zijne Majesteit infor
meerde verwonderd naar de oorzaak van
dit abrupte einde.
„Wanneer mijn keizer spreekt heb ik te
zwijgen", antwoordde de pianist.
Henry Louis Mencken, de bekende Ame-
rlkaansche criticus zat eens met een aan
tal romanciers ln een café toen een der
heeren meedeelde dat hij ging trouwen
en daarom geen romans meer zou schrijven
„Waarom niet?" vroeg Mencken.
„M'n verloofde wil het: niet hebben",
zei de auteur.
„Wat ga je dan voor de kost doen?"
„Misschien geef Ik een auto-biografie
uit".
„Ik heb het altijd gezegd" gaf Mencken
hierop ten antwoord, Jouw sterke zijde
is de tragedie".
Alexandre Dumas père was eens tegen
woordig bij het voorlezen van eenige door
zijn zoon geschreven novellen. Natuurlijk
gebeurde het op een theevisite.
„Meneer Dumas" zei een allerch.arma.nt-
ste dame. „ik moet u geluk wenschen met
uw werk. Dus u bent nu de vader van
van deze prachtige verhalen".
„Pardon, mevrouwtje", zei Dumas. .„ik
ben de grootvader".
Virchow, de beroemde bioloog en arts
had een dame onder behandeling die erg
klaagde maar niet op haar mondje ge
vallen was. Het was een soort wet ge
worden dat dokter en patient elkaar om
beurten afblaften Overigens konden ze
het betrekkelijk goed met elkaar vinden.
Eens kwam de dame met een angstig
gezicht bij Virchow op het spreekuur en
vroeg bevend: „Dokter, waarmee begint
typhus?"
„Met een t!" zei Virchow woedend en
liet de volgende zieke binnenkomen.
Een paar dagen later gedroég de meer
genoemde dame zich tijdens het onder
zoek zoodanig dat Virchow bulten zich
zelf riep: „M'n waarde mevrouw u bent
nu eenmaal niet jong meer. Br kan u
niet jonger maken!"
„Dat vraag ik ook niet. U moet me ou(1
maken!", luidde bet antwoord, „maar als
ik nog langer hier blijf, haal ik niet eens
de zestig. Bonjour!"
Rossini, de Italiaansche componist ont
ving een coloratuur-zangeres die hem de
Rosine-aria uit zijn „Barbiere dl Siviglia"
voorzong. Zij deed het met veel loopjes en
trillers en maakte er een ware bravour-
aria van, hetgeen Rcesini buitengewoon
tegenstond. Hii was echter een beleefd
man en zei na afloop:
„Dat heeft u prachtig gezongen, me
vrouw. En van wie is nu de muziek?"
Mozart liet zich eens wat voospe;en
door een jongetje van dertien jaar Hoewel
de componist het land aan wonderkinderen
had, gaf hij toe. dat het ventje het
kranig afbracht en hij feliciteerde den
jeugdigen musicus dus.
Overgelukkig informeerde de kleine nem
hoe men componeeren moest.
.Ja'" zei Mozart .Dat ls niet zoo een
voudig En daar moet je trouwens ?'a
ouder voor zljm
„Ja maar toen u dertien jaar was, e°m'
poneerde u toch ook al!"
„Zeker, maar lk heb nooit iemand Be
vraagd, hoe men dat doen moet".