Pb» j
|/)e moordzaak-de Bie - Engelsche troepen vertrekken uit het Saargehied
OVERSTE SAXON
175»te Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad
- TJI
S,
0 m BMfl r -- f lljdl
f
FEUILLETON.
mwtfr
m
De moordzaak-de Bie.
Tijdens de behandeling voor het Bossche Hof. V.l.n.r. de opperwachtmeester der marechaussee L. Ourf
getuige v. d. Putten (bijgenaamd ,,de Rut") en de verdediger mr. Roobol.
Vertrek Engelsche troepen uit het Saargehied.
Het afscheid van de troepen aan het station te Reden bij Neunkirchen.
WF A mm
WJ a jfw
1
•Zi
My
Na de beslissing in het goudclausule-proces.
Th rogmor ton-street te Londen bood na afloop van de beurs een levendig aspect.
EEN 1500 k.G. ZWARE BRANDKAST die in een der vertrekken stond van de kort geleden totaal
uitgebrande papierfabriek in de Waldorpstraat in den Haag, werd uit de ruine gehaald. Het gevaarte
wordt via het trapgat naar beneden gelaten.
DE INSTALLATIE VAN DEN NIEUWEN BURGEMEESTER VAN ABBEKERK den heer J. Zijp. Drie hoera's voor den DE JAARLIJKSCHE HENGSTENKEURING TE LEEUWARDEN trok weer veel
nieuwen burgervader. Rechts (met hoogen hoed) de vader van den nieuwen burgemeester en diens voorganger. belangstelling. ,,In draf".
Historische Avonturenroman
door G. P. BAKKER.
>9)
he bevrijde opende de oogen. Hij keek
'erwonderd naar den officier die nog steeds
tot gelaat met den doek bevochtigde,
'oorziehtig als een ziekenzuster,
fflj hoorde een bekende stem zeggen:
■■"at komt nu alles van de liefde. Wat ben
toch een gelukkige dwaas".
■®ank je, von Hebei", zei hij zacht,
'haak je. oude krijgsmakker. Dat hadden
niet kunnen denken, toen we samen
onder Wallenstein dienden".
Meen", antwoordde de ander. „Dat de
bolle Prins, die nooit iets van vrouwen
«1de weten en alleen maar tijd voor
*™ten had, nog eens zoo verliefd zou
™rden, dat hij zich liever liet ophangen
J4" de partij van zijn beminde te ver-
'aden. En dat noemt zich een avon
turier".
..Een flauwe glimlach kwam om Saxon's
"PPen. De veldmaarschalk zag het en
Ttoeg:
Meb ik je eerewoord, overste?"
De gevangene schudde langzaam het
hoofd.
he beroemde ruitergeneraal lachte, zijn
™?en fonkelden. „Ook goed", antwoordde
"IJ. „Hollandsche stijfkop".
.Majoor", beyal von Pappenheim, „ver-
,''r? den gevangene goed, maar bewaak
""h hog beter".
.Later, overste, zullen we samen spre
ken, als je heelemaal weer in orde bent.
Het was geen toeval, dat lk hier kwam. Ik
kreeg bericht, dat ze je gevangen hadden
en dat ze hier in staat zouden zijn Je op te
hangen en. nom de diable, het was hun
bijna gelukt".
Het publiek, dat door touwen van de
strafplaats was gescheiden, had alles kun
nen zien, maar niets hooren.
„Ze zeggen, dat Willem overste Saxon
is", zei een forsche korporaal van de ku
rassiers tegen zijn grijzen wachtmeester,
die daar stond te midden van het vierde
peloton van Montecucouli, dat met groote
belangstelling de terechtstelling gevolgd
had.
„Overste Saxon, dan is het geen wonder
dat hij op de brug dén prijs haalde".
„Ik begrijp er niets van", beweerde de
oude snorrebaard. „We vonden hem toch
gebonden en uitgeschud in die hofstede
en niemand ter wereld kon vermoeden,
dat wij daar voorbij zouden komen. Geluk
kig dat hij op het nippertje gered is", en
toen schreeuwde hij plotseling:
„Hoera Hoera. Leve von Pappenheim".
Een kreet, die door allen werd overge
nomen.
De veldmaarschalk, die juist wegreed,
draaide zich om in den zadel en wuifde
minzaam met de hand.
„Gered", herhaalde de oude met een
zucht van verlichting. „Maar toch gaat die
vuile gluiperige vos er aan" Het geheele
peloton knikte toestemmend. De vos was
gevonnist.
HOOFDSTUK XXVII.
In behoorlijke kleeren, het hoofd in een
wit verband, zat overste Saxon tegenover
veldmaarschalk von Pappenheim, onge
bonden en vrij in zijn bewegingen.
„Overste Saxon", begon Pappenheim het
gesprek, „ik ben benieuwd wat u mij te
vertellen zal hebben. Na ons laatste onder
houd heeft u den keizer in het Erfsticht
veel schade berokkend. Ofsohoon ik u den
generaalsrang in uitzicht gesteld heb, is u
overgeloopen naar den koning van Zwe
den. U heeft met de door u gevormde
regimenten mijn troepen bevochten, de
Mansfelders teruggedrongen, de convooien
voor de keizerlijke legers opgelicht en de
vivres uitgeleverd aan den Zweed. Het was
in zkeren zin uw goed recht, maar voor uw
vijanden, waaronder ik mij schaar, of
schoon wij samen onder Wallenstein heb
ben gediend, alles behalve aangenaam".
„Excellentie", antwoordde Saxon. „Ik
geef dat toe, maar ik werd gedreven door
een machtiger drijfveer dan voordeel".
„Overste, ik heb de stukken gezien. Von
Hebei heeft mij iets verteld. Ik ben dus
vrij goed op de hoogte. U ziet, lk behandel
u niet als spion. Ik zal u niet zoo maar
laten ophangen, ik weet dat u mij iets zou
willen vertellen van het Zweedsche krijgs
plan". Hij keek Saxon met zijn staalharde
oogen vlak in het gelaat.
Maar deze vertrok geen spier. „Ik zou
het niet kunnen, Excellentie. Het laatst
heb ik Zijne Majesteit gezien den avond
na de onderteekening van het verdrag van
Berlijn met den keurvorst van Branden
burg. Zijne Majesteit vertrok toen naar
Pommeren. Wat er In het contract staat
weet u beter dan lk".
„Waarom is u er op uitgetrokken?"
„Ook dat weet Uwe Excellentie. Waarom
zou ik mij in Maagdenburg gewaagd heb
ben? Om het te heroveren. Een ruïne zon
der strategische waarde meer. Om te spion-
neeren? Ik zelf? Ik ontken niet, dat ik er
geweest ben als schipper verkleed".
„De schatten?"
.Juist, Excellentie. Ik heb ze begraven.
Niemand kende de plaats dan de prinses
en ik. Ik wist toen niet, wie de prinses
was. Zij had mij verteld, dat ze de dame
was, die aan het hoofd der bedienden
stond in het huls met den toren. Eerst u
bracht mij na de belegering in uw kamp
op de hoogte, dat die dame de prinses zou
kunnen zijn. Ik heb ontkend de prinses te
kennen. Ik sprak de volle waarheid".
„U bezocht dus Maagdenburg".
„Zocht naar den schat. Daarom moest
ik zelf gaan, daar geen ander die zou
kunnen vinden. Maar alles was weg. Er lag
een stuk perkament in de groeve, waarop
zoo iets geschreven stond als: „Alleen de
rechtmatige eigenaar zal de kostbaar
heden weer in zijn bezit krijgen". En ver
der niets".
„En u weet niet, waar de kostbaarheden
verborgen zouden kunnen zijn, zelfs geen
vermoeden?"
„Neen, Excellentie, niet het flauwste. Ik
was op zoek, toen men mijn werkzaam
heden trachtte te onderbreken".
Een lachje verscheen even om de lippen
van den veldmaarschalk.
„De eenige man, die het schijnt geweten
te hebben, werd door de Mansfelders hl
een hinderlaag gelokt en doodgeschoten".
„De duivelsdokter. Ik heb over hem
hooren praten".
„Geen duivelsdokter. Een ongelukkige
vader, die zijn eenige doohter bij de ver
woesting verloor. Hij zwoer wraak en
traohtte die te verkrijgen op eigen houtje.
„Dom, maar mensohelijk".
Saxon gaf hierop geen antwoord.
„En", vervolgde de veldmaarschalk, „die
man zou geweten hebben waar de schatten
gebleven zijn?"
„Ik denk het. Hij was een man, die meer
wist dan een gewoon mensch. Ik ben niet
bijgeloovig, maar ik zou toch niet gaarne
willen dat hij mij een vroegtijdigen dood
had voorspeld".
„Dan zou u zoo straks
„Misschien wel".
.Dus, overste, u heeft den aap begraven,
u heeft het blijkbaar goed gedaan. Wij
hebben overal laten zoeken. Geen steen op
den ander gelaten en niets gevonden. Her
innert u zich wat er was?"
.Edelsteenen, gouden en zilveren ser
viezen, vaatwerk, sieraden. Alles wat een
buitengewoon rijke oude adellijke familie
maar kan bezitten".
„Gemunt goud? Staven of blokken?"
vroeg von Pappenheim snel.
„Een paar zakken gemunt goud. Staven
of blokken heb ik niet gezien. Er was trou
wens geen tijd voor tellen of schatten.
Boven onze hoofden brandde de stad. Zelfs
tot in de kelders drong het gekerm en
gekreun der mishandelden en stervenden
door. De toren stond op instorten".
Saxon keek even tersluiks naar het ge
laat van den veldmaarschalk, maar dit
verried niet de minste gemoedsbeweging.
„Hoeveel denkt u?"
„In elk geval zooveel, dat ik het de
moeite waard vond te trachten ze weer in
handen te krijgen, Excellentie".
„Vijf honderd duizend daalders?"
Saxon haalde de schouders op,
„Een hoop geld, overste, in deze moei
lijke tijden. Geeft u mij uw eerewoord, dat
u niet weet waar ze thans zijn?"
„Volmondig, Excellentie".
„En als u het wist?"
.(Wordt vervolgd), j