De R. A. I. te Amsterdam - Het uit een vliegtuig verloren goud OVERSTE SAXON 75,le Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. RIJKSWEERMINISTER GENERAAL VON BLOMBERG feliciteert de Finsch» soldaten, die den eersten prijs wonnen bij de internationale ski-patrouille-we.dstrijden te Garmisch. EEMGE DAGEN GELEDEN BRACHTEN DE MAHARADJA'S VAN JODHPUR EN KASHMIR een bezoek aan het vliegveld te Jodhpur. Voor een der Lndië-vlieg- tuigen van de K.L.M. In het midden Geyssendorfer (met zwarte jas), rechts van hem de maharadja's van Jodhpur en Kashmir. TRAM ONGELUK TE MIDDELHARNIS. Twee tramtreinen botsten tegen elkaar. Twee wagons kantelden. De materjeele schade was groot. De verwoesting. HET UIT EEN VLIEGTUIG GEVALLEN GOUD dat door een boerin in de buurt van Oisemont teruggevonden is, is per vliegtuig naar Londen teruggebracht. De kistjes met goud. OUDHEIDKUNDIGE VONDST TE HORN in Limburg, bij net weggraven van zand op een diepte van anderhalven meter gevonden. Verschillende urnen, een kruik en een offerbakje uit de vijfde tot zevende eeuw, kwamen te voorschijn. DE R.A.I. TE AMSTERDAM. Een der nieuwste snufjes op de R.A.I. Eën stroomlijn- racemachine. GöRING IN POLEN. Göring (rechts) en de Poolsche president Moscickl (midden) tijdens een jachtpartij in Bialowie za. Historische Avonturenroman door G. P. BAKKER. 22) „Tenzij ik u help. De eenlge man, die het wist, is door de keizerlijke doodgeschoten. Zijn vrienden noemden hem den wonder dokter". „Weet u waar de schat is?" vroeg Saxon vol spanning. „Neen", zei ze. „Maar ik geloof dat wij beiden het goud, de sieraden en de edel- steenen zouden kunnen vinden". „Wij?" „Ja, wij beiden. Wij zijn de eenigen, die de kans hebben. Laten we goede vrienden wofden. Trouwe vrienden". Ze ging naar nem toe, lei haar slanke hand zacht op zijn schouder". „Vertrouw mij gerust. Ik ben eerlijk. Er geen ander man achter. Het is geen hinderlaag. Ik zweer u Ze hief haar rechterhand op alsof ze een eed wilde doen, „dat ik nooit nog een man heb be wind, ofschoon het mij niet aan aanbid ders ontbroken heeft. Ik zal geen gehei men voor u hebben. Mijn opvoeding is niet geweest als die van andere meisjes. Mijn vader was een Italiaansch officier van goeden adel. Mijn moeder was een Duit- eehe. Haar ouders woonden op deze ridder hofstede. Zij stierf toen ik nog Jong was en hij voedde mij op. Ik werd groot gebracht het leger tusschen de officieren. Toen werd hij vermoord. Ik bleef alleen over en wilde hem wreken. Ik deed het. Door het onderzoek om zijn moordenaars te vinden, bleek het, dat ik een goede kracht was om achter geheimen te komen; toch gebruikte ik nooit lage middelen. Misschien zal u het slecht vinden". Ze keek hem angstig in de oogen. „Neen", ontsnapte Saxon. „Neen. ik ben de laatste om een oordeel over u te vellen". „De staf betaalde mijn onkosten ruim, ofschoon ik het niet noodig had. Men be handelde mij altijd als dochter van mijn vader als een adellijke dame. Alle officie ren zijn mijn vrienden. Meermalen ben ik ten huwelijk gevraagd en niemand zal het wagen mij niet eerbiedig te behandelen. Maar nu heb ik genoeg van dit leven. Ik kan niet langer. Ik heb een afschuw van dit verwoeste land, waar altijd oorlog is en niets dan ellende en wanhoop. Ik verlang naar heit mooie Italië vol zon, bloemen en liefde. Wij zullen samen gelukkig zijn. En als wij de schatten niet lichten zal nie mand ze ooit vinden, dan blijven ze verbor gen als gouderts in den grond". Saxon begreep. Hij zweeg een oogenblik. Hij dacht aan Marion. Hij voelde, hij zou zijn liefde niet kunnen verraden, niet voor alle schatten der wereld. Dat was geen verdienste van hem. Geen mensoh is baas over zijn gevoelens, al kan een sterke man de slechte begeerten onderdrukken. Hij zou niet willen ook. Zelfs niet voor deze vrouw. Zij was bekoorlijk en verleidelijk. Ze meen de het eerlijk, daaraan twijfelde hij niet meer. Zij zouden samen den schat mis schien kunnen vinden. Zij zou hem op het spoor kunnen brengen. Hij had zijn woord aan den koning van Zweden gegeven. Hij had besloten niet te kieskeurig in de mid delen te dijn., maar niet zoo, niet door een schurkenstreek. Dit alles vloog in een seconde door zijn hoofd. Hij stond op. Ze kwam naar hem toe en sloeg plotseling haar armen om zijn hals. Hij voelde haar warm liohaam tegen het zijne. Het bloed steeg hem naar de wangen. Toen drukte ze haar heete lippen op zijn mond. Met een onwillekeurige be weging wendde hij het hoofd ruw af. Zij deed alsof ze niets merkte, drukte een zoen op zijn voorhoofd en zei: „We zullen een glas drinken voor we vertrekken". Ze ging naar de kast, nam twee groote roemers, schonk die vol, bracht even zijn glas aan haar lippen, reikte hem dat en met hem klinkend zei ze: „Op het vinden van den scihat, liefste". Saxon's heete droge lippen smachten naar den wijn. In één teug dronken ze de glazen leeg. Het was sterke oude wijn, godendrank. Saxon zakte weer in zijn stoel. Een oogenblik waohtte zij. Toen ging ze naar hem toe, ging op zijn knieën zit ten, keek hem lang, heel lang In de oogen, sloeg de armen om hem heen en sprak fluisterend, maar met nadruk: „Liefste, kom. We gaan den schat zoeken. Noem mij Verona". Toen stond ze op, blies de kaarsen uit. Het werd donker. HOOFDSTUK XVI. Alleen de kleine lantaren, die nog bran dend op de tafel stond, verlichtte nu het vertrek. Verona deed haar mantel om, sloeg den dichten sluier over haar hoofd, greep met de eene hand de lantaren, met de ander Saxon's pols en zei: „Kom, we gaan. Het is een lange weg". Saxon stond op, volgde haar. Ze liepen een gang door, kwamen in een grooten verwilderden tuin ,die wondervreemd aan deed in het ijle spookachtige maanlicht. Over een smal houten bruggetje betraden ze een zandpad, dat door de velden voerde en op een achterweg uitkwam. Boven hen. schitterde de hemel vol sterren. Ofschoon de nacht vorderde, was het nog warm. Ze liepen lang, heel lang door het mulle zand. Verona sprak geen woord. Als twee geesten schenen ze over den weg te zwe ven. Hij begreep, dat ze om Maagdenburg heen liepen. .Maken we geen grooten omweg?" vroeg hij. „Ja", klonk het antwoord, „maar deze weg Is veiliger. Hier zullen we niemand ontmoeten. We kunnen anders de schild wachten niet voorbij gaan zonder aange houden te worden". En weer gingen ze verder. „Wordt je niet moe?" vroeg hij een oogenblik later. „Neen, je weet toch, dat ik het loopen gewoon ben. Dat vertelde ik je reeds dien middag in de bosschen, en jij toch zeker ook niet, een zanger, die de geheele wereld heeft rondgezworven. Hoe zong je ook weer: Hij volgt d? vogels op hun trek Naar zuid en weer naar noord. „Weet je dat nog zoo goed?" „Ja, natuurlijk. Het werd gezongen door een grijzen bard. Ik zal dat lied nooit ver geten, liefste". „Maar je moet niet van mij houden, Verona" „Stil. Niets mepr zeggen. Ik heb alles begrepen. Jij hebt me je vertrouwen ge schonken". „Kijk naar de Groote Beer", vervolgde ze. „We gaan nu naar het noorden en straks na gindsche bocht naar het oosten. Daar zullen we rusten en daarna zien de kostbaarheden te vinden, ik geloof onge veer te weten waar de wonderdokter ze heeft verborgen. „Heb je dorst?" vroeg ze heim na een tijdje en bleef even staan. .Drink, ik heb wijn meegenomen". Ze haalde van onder haar mantel een kruik te voorschijn. „Drink maar uit de kruik, een roemer heb ik niet. Of zal ik eerst drinkein". Ze nam een teug .reikte hem de kruik. Saxon dronk gretig. „Heerlijk", zei hij. „Mijn keel was zoo droog. Zal ik nu de kruik in den zak ste ken, dan behoef jij haar niet langer te dragen". „Ja, maar ze is niet zwaar, ze weegt niets". „Wat ben je sterk, Verona, en wat loop je vlug. Het is of je zweeft op toover- muiltjes". „Misschien doe ik dat wel. Wie weet? De liefde is de grootste toovenares die bestaat. Zij maakt slechte menschen goed en goede menschen slecht. Zij maakt van een werkman een dichter, en van een dichter een werker. Zij maakt de duisternis licht en het licht donker". „Kijk", viel Saxon haar plotseling in de rede. „Wat is dat? Ik zie een groote zwarte schaduw in het maanlicht dwars over den weg. Ginds bij dat kreupelbosoh". „Ik zie niets". „Kijk dan beter. We komen dichter bij". „Ik zie niets". .(Wordt vervolgd)..

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 5