FOUTENZOEKPLAATJE
EEN WASSEN NEUS.
TE LAAT!
Moeder vraagt tijdens den koffiemaal
tijd aan Pim, of hij 't is toch Woens
dagmiddag Diet met zijn vriend Kees
gaat fietsen. Het zonnetje schijnt en t is
heerlijk weer om een tochtje op het sta
len ros te maken.
„Nee, Moeder; Kees heeft te veel werk",
luidt Pims antwoord. „Dat zegt hij ten
minste, maar ik geloof er niet veel van.
Eiken keer, als ik hem vraag, of we zullen
gaan fietsen, heeft hij een andere uit
vlucht. Vandaag is het natuurlijk ook
weer een wassen neus".
Moeder denkt, dat Pim wel eens gelijk
zou kunnen hebben, want vanaf 't oogen-
blik, dat Kees op de H. B. S. gaat Pim
is door ziekte genoodzaakt de zesde klas
der Lagere School nog eens door te wan
delen! is 't uit met hun vriendschap.
Kees heeft telkens iets, dat hem van Pim
verwijdert. Moeder begrijpt het wel: Kees
voelt zich plotseling te groot en te ge
wichtig. nu hij H. B. S.-ser is, om met
Pim tan te gaan.
Een paar dagen later komen Pim en zijn
Jongste broertje Hans Kees tegen. Regel
recht gaat het kleine baasje naar den
grooten jongen toe en vraagt met een ern
stig snuitje:
„Is jouw neus van was. Kees? En ben Je
bang, dat le zal smelten?"
Verwonderd kijkt Kees het vragertje
aan
Daarop verklaart Hans nader;
„Pim dacht, dat je een wassen neus liad
en daarom Woensdagmiddag niet wou
gaan fietsen".
Nu begint Kees het te begrijpen en hij
antwoordt lachend:
„Nee, hoor! Ik heb een heel gewonen
neus. Als Pim wil, kunnen we Zateidag
wel gaan fietsen en als we dan thuisko
men, moet Je maar eens goed op mijn
neus letten. Gesmolten zal ie wel niet
zijn."
Dien Zaterdagmiddag fietsten Pim en
Kees weer als vanouds. Kleine Hans had
den laatste tot nadenken gebracht en
Kees schaamde zich eigenlijk wel een
beetje, dat hij zijn vriend zoo links had
laten liggen.
Van een wassen neus was voortaan
geen sprake meer.
CARLA HOOG.
(Nadruk verboden).
door
C. E. DE T.TT.T.K HOGERWAARD
De kachel en de kolenbak,
Die kregen op een nacht
't Eens samen duchtig aan den stok.
Het ging niet eens heel zacht!
De kachel zei: Jij bent zoo lui
En geeft me maar geen eten.
Als ik van honger 't leven laat,
Heb Jij 't op je geweten!
Ik lui? 1 zei toen de kolenbak,
Dat laat ik mij niet zeggen!
Jij staat maar stil, ik moet naar 't hok
Een heel eind steeds afleggen!
Jij bent zoo gulzig, dat lk heusch
Niet langer je wfl voeren,
Al sta je naar mijn Inhoud nog
Zoo hongerig te loeren!
De kachel zuchtte.... en toen wij
Des ochtends binnenkwamen,
Was hij heel zwart en vrees'lijk koud.
Wat prijkte op de ramen?
Ijsbloemen, want het vroor geducht. -
De kachel moest wat hooren!
En voor den kolenbak ging ook
Geen enkel woord verloren.
Hij schaamde zich geducht en dacht:
Mijn schuld is al d' ellende!
't Was beter, als lk vóór den nacht
De kachel wat verwende!
En hem wat meer te eten gaf.
Ik zal de vrouw eens vragen,
Of zij, vlak vóór zij slapen gaat,
Mij naar hem toe wil dragen!
De vrouw verstond zijn stomme beë,
De kachel kreeg te éten
En bleef 's nachts aan, maar van hun twist
Heeft niemand ooit geweten!
(Nadruk verboden).
Welke zijn de negen fouten in dit zoekplaatje?
(Nadruk verboden).
Draven, draven, rennen, rennen!
Hollen met een bang gezicht!
Hoor! daar slaat de klok al negen!
En nu gaat de schooldeur dicht!
Draven, draven, rennen, rennen!
Bom! valt Anneliesje neer!
En geloof maar: op de steenen
Doet zij zich geweldig zeer.
Straf van Juf, die heel erg boos is
En dat was nog nooit gebeurd! -
Blauwe plekken op haar knietjes
En de mooie jurk gescheurd!
t Is een schreiend Anneliesje,
Dat nu in den hoek moet staan.
Tc Weet wel zeker, dat ze voortaan
Nooit weer laat van huis zal gaai
R. WINK
(Nadruk verboden).