WAT ER OP „DE BULT" VOORVIEL RAADSELS. OPLOSSINGEN. Welk spreekwoord stelt dit plaatje voor? (Nadruk verboden). door C. E. DE T.TT.T.E HOGERWAARD. Jammer, in de Kerstvacantie was er heelemaal geen sneeuw of ijs en dus ook geen winterpret geweest! Maar na midden Januari scheen de Wintervorst toch nog uit het hooge Noorden in ons lage landje gekomen te zijn. Grimmig blies hij om zich heen en het duurde niet lang, of de wereld was een witte. Zeker wilde de Wintervorst toonen, dat hij nog in de volle kracht van zijn leven was en er niet met hem te spotten viel, want nadat hij een dikke, witte vacht over de aarde had uitgespreid begon de kou eerst goed. De jeugd klapte in de handen van plezier. „Toch nog winter!" jubelden de kin deren. „Toch nog winter!" zuchtten de oudjes. Toen Jaap, Rie en Kees dien Woensdag middag uit school kwamen, was het een drukte van belang aan de koffietafel. „Moeder, staat m'n slee vooraan op zol der?" vroeg Kees. „Moeder, mag 'k m'n ijsmuts op"? vleide Rie. „Moeder, vandaag hebt u toch zeker geen boodschappen!" riep Jaap, die nu alleen voor winterpret voelde. Lachend stelde Moeder haar troepje ge rust. Wat waren ze druk, die kinderen! En vlug als de boterhammen verdwenen! Daar gingen ze weldra op stap! Rie sloeg al heel gauw af om haar vriendinnetje te halen en de jongens gingen naar „De Bult", een hoogte, die vooral met sneeuw het middelpunt der algemeene vreugde was. Op andere dagen liepen er allerlei menschen over om gauw hun doel te be reiken, want de weg. die over „de Bult" leidde, bracht je vlug van de ééne stads wijk naar de andere, heel wat vlugger dan wanneer je om moest loopen. Toch bedachten de dagelijksche ,bult"- beklimmers zich nu goed, vóór zij besloten ook ditmaal den kortsten weg te nemen. Niet omdat zij tegen een klimpartij in de sneeuw opzagen, maar het was er zóó druk met al die joelende en glijdende, sleeënde en sneeuwbal-gooiende jeugd, dat menig een maar liever een omweg maakte. De enkelen, die toch „de Bult" overtrok ken, moesten het maar al te vaak bezuren want menige sneeuwbal kwam toevallig of met opzet? juist op hen afgevlogen. Sommigen lachten er om, anderen werden boos. Een vriendelijke dame zei: „Als je maar op mijn bril past, jongen!" Zij kwam er juist zonder sneeuwbal af. Daar naderde een klein meneertje met een hoogen hoed op. 't Was een grappig gezicht en de jeugd vond, dat die hooge hoed een schitterend mikpunt was. In een ommezientje patste er een sneeuwbal te gen aan. Woedend was de eigenaar en hij had natuurlijk alle reden om verontwaar digd te zijn. Maar de jeugd uitgelaten en overmoedig als zij was! vond dit geen reden om hun spel te staken. Daar ketste een sneeuwbal met zóó'n vaart te gen den hoogen hoed, dat deze in de sneeuw tuimelde. Het kleine heertje was razend. Jaap, die juist van den anderen kant kwam en daardoor niet meegedaan had aan de sneeuwbaloverrompeling, kreeg medelijden met het slachtoffer, raapte den hoed op en bracht 'm aan den eigenaar terug. Met groote oogen stonden de an deren er naar te kijken en menigeen dacht: „Dat is moedig, om het kleine, booze heertje te durven naderen!" Plotseling drong het tot hen door, hoe laf ze gehandeld hadden: zoo veel tegen één! Als bij afspraak hielden zij op met gooien en lieten het heertje kalm langs den anderen kant „de Bult" weer afdalen. Op dat oogenblik verscheen er een agent Haastig stoven de jongens waaronder ook Kees den anderen kant uit. Alleen Jaap hij had immers niets op zijn ge weten scheen geen haast te hebben. Voor de gezelligheid holde hij echter maar met de anderen mee, al kwam hij dan ook achteraan Daar voelde hij zich eensklaps bij zijn kraag pakken! Barsch vroeg de agent: „Hoe heet jij?" En op eens flitste het door Jaaps bol: „Den agent ophouden, dan krijgen de anderen een voorsprong. Hij antwoordde daarom niet dadelijk. Op een nog dreigender bevel kwam ein delijk: „Jaap Vellinga!" over zijn lipr>en. „En waar woon je?" „In de Torenstraat." „Nummer!" „Acht-en-ta-chen-tig De agent maakte aanteekeningen. Toen hij daarmee klaar was. zei Jaap oolijk: „Maar ik heb het niet gedaan! Vraagt u 't maar aan dat meneertjeEn hij wees in de richting, waarin het mannetje ver dwenen was. De agent volgde zijn blik, liet zijn kraag los en.Jaap er vandoor! De man van het gezag, een dikkerd, die wel begreep, dat hij Jaap toch niet kon inhalen, vervolgde zijn weg, in zichzelf mompelend „Die ondeugende jongens!" Maar toen hij van een omstander, die toevallig op eenigen afstand had staan kijken, hoorde, hoe de zaak zich toege dragen had, dacht hij toch: „Die Jaap Vellinga is nog de beste!" (Nadruk verboden.) RAADSELS VOOR ALLEN OM UIT KIEZEN, DE GROOTEREN 4, DE KLEINEREN 3. I. Ingezonden door Betsy Stikkeloru Hoe diep is de zee? n. Ingezonden door Annie Rückert Een plaats in het Oosten van ons 2 lettergrepen, 7 letters. 1, 2, 3, 4, 5 is een kleur. 2, 7, 6 is rond en omgekeerd 6, 'i een prul, een vod. m. Ingezonden door Jo en Jan van Oma Wat staat hier? vindt le beiden wie beiden iets m rv. Ingezonden door Jan, Piet en Tn Van der Lucht. Een plaatsje in Groningen van 111 4 lettergrepen, bekend uit de vade sche geschiedenis. 1, 3, 2, 4 is een lichaamsdeel, zoo er 2 hebben. 9, 10, 11, 6 is niet vol. 8, 5, 10 is een verkorte meisjesna: 6, 7, 8 is ook een verkorte meisjesr V. Ingezonden door Martha Eveleei Mijn geheel van 12 letters is een pr groot gebouw in Den Haag. 2, 3, 4, 5 is een ander woord voo spraak. 6, 7, 3, 9, 4 gebruikt een naaister 7, 8, 6 moet men hebben voor he tenland. 7, 8, 9, 10, 11, 12 verblijf van een geplaatst persoon. VI. Ingezonden door Judith de Rooi Smul maar. In deze zinnen zit wat lekkers verb zoek maar, al wat je er uithaalt, i opeten. Dolf, lik je al weer van de suike Lekker smaakt die appel. Ik ren tegen de deur door de ha Ik haal beslist je pop weg als j voorzichtig bent. Doet Aart je pijn, Zus? VII. Ingezonden door Wies en Trees Groe Mijn geheel is een land, dat je o; enkele kaart zult vinden en dat to velen zeer geliefd is. Het bestaat uit tergrepen, 13 letters. Mijn 1ste is een leelijke eigenschi menschen en van dieren; mijn 2de is iets als het de tong streelt; wie m in groote mate bezit is rijk. Welk is dat land? OPLOSSINGEN DER RAADSELS UI VORIGE NUMMER. 1. School. 2. Buitenpost; buien, post, t. 3. Hagelslag; Hag, el, de Was! sche slag. 4. Cornelis J. Arbouw; Oor, el, boon, bouwen. 5. Kat. 6. Iemand, die een boot maak zorgen, dat het water er niet ii en iemand die een ton maakt zorgen dat het water of anderi stof er niet uit loopt. 7. Ans, Jo, vis; Ansjovis. 8. Een pauw (in de veeren staart).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 17