TOCH EEN ACROBAAT! LEIDSCH DAGBLAD 5ste Jaargang Donderdag 24 Januari 1935 No. 4 1ÏUSI Niet waar!" Wél waar!" Niet waar!" 't Was wat moois: nog halven dag logeerde Koos, die in sterdam woonde, bij zijn neefje Bram Bilthoven, of ze hadden al ruzie! Dch Bram, die Koos is 'n opschepper", stte Mien haar broertje, jmdat ik de waarheid zeg?" vroeg is nijdig. Imdat je bluft over Amsterdam", zei ntje. „Hebben we niet fijn op de hei fertje gespeeld, en verstoppertje om ïeuveltjes heennou, dat gaat vast dol niet in jouw heerlijk Amsterdam! natuurbad, waar we morgen heen :en 'oeh!" zei Koos. „Als wij met de tram Zandvoort gaan, hebben we véél sr duinen, 'n gróót strand en de hééle dat is nog wat anders dan jouw irtjes in 't natuurbad!" Tij hoeven niet eerst in een tram te :n om ergens te komen", riep Bram, stappen zóó uit huis op de hei, vrijer!" speel in 't Vondelpark is vlak- antwoordde Koos. tl als de hei bloeit, is 't zóó mooi, dat ïenschen in auto's komen kijken", ver- Mientje. 'iks aan, die hei", begon Koos, maar wees hem wijs terecht: Is nou Pinkstervacantie, domoor! De bloeit pas in Augustus! Dat hebben i in Amsterdam toch niet!" 'aar als de bollenvelden bloeien, gaan in de auto bollen kijken! En daar m de menschen wel heelemaal voor Imerika!" riep Koos triomfantelijk, er sneeuw ligt, glijden we hier van euvels met onze slee net Zwitser- deelde Mientje mee. „O, en als er géén sneeuw ligt, dan heb ben jullie zeker óók een jeugdbloscoop, en een kindervoorstelling in den schouwburg, enne. een circus, hè?" plaagde Koos. „rn de concertzaal hier komt de pop penkast!" riep Mientje. „En o, zoo dikwijls komt er 'n jongen met zoo'n leuk aapje aan de deur, daar geven we lekkers aan en t doet toeren op onze stoep", vertelde Bram gewichtig. „Dat lijkt niet erg op 'n circus vol clowns, leeuwen en acrobaten", smaalde Koos. „Eén aap!" „O. we hebben nog wel andere acroba ten!" Verschrikt keek het drietal op daar hadden ze heelemaal niet gemerkt, dat er iemand zachtjes was binnengeko men! „Moes!" riepen Mientje en Bram blij. al begrepen ze niet, wat moeder bedoelde. Oolijk ging moeder voort: „Onze acroba ten komen zelfs, als we ze roepen! Ik be loof je, Koos, dat jij morgenochtend onder 't ontbijt kleine acrobaten zult zien, zoo als er in geen één circus zijn!" Koos keek een beetje ongeloovig, maar Bram en Mien snapten 't nu opééns ze knepen elkaar van pret! Maar ze ver klapten natuurlijk niets aan Koos! Toen Koos even later in de speelgoed kast snuffelde, fluisterde moeder haastig haar tweetal in: „Als jullie vanavond naar bed zijn, hang ik een groote kaaskorst in den denneboom bij de eetkamerdeuren daar komen ze morgenochtend allemaal op af!" Ja, op kaas waren de meesjes dol! Den volgenden morgen waren Mientje en Bram al beneden, toen moeder nog in de badkamer was. En Koos? Die sliep nog vast dat was van de óngewone denne- lucht! Betje had juist de eetkamer gedaan. „Niet zoo hollen over me schoone zeil, jongens!" waarschuwde ze. „Nee, Bet", beloofden de twee. Maar even later holden ze tóch. „Moeder, moeke u hebt de korst vergeten!" Moeder kwam juist naar beneden: „Kijk maar eens goed die heb ik gisteravond opgehangen, hoor!" Er hing.... alleen een stukje touw! „Daar begrijp ik niets van!" zei moeder verbaasd. „Een vreemde kat misschien?" opperde Mientje. „Daar hing 't te hoog voor katten klimmen niet graag in de harsige denne- boomen", meende moeder. Zij had mede lijden met haar teleurgesteld tweetal en vroeg: „Zijn er nog pinda's in het trom meltje? Rijg er gauw wat aan daar duikelen de nniesjes toch ook leuk om heen!" En omdat het rijgen met een stopnaald zoo ophield, namen Bram en Mientje gauw een stukje ijzerdraad, waar ze, elk aan een kant. de nootjes op prikten en naar 't midden schoven. Gelukkig het snoer was gespannen en Koos was nog niet be neden! Kijk, er zat al een meesje te glu ren naar "t lekkers dadelijk hing het aan *t snoer! -.Net op tijd; daar komt Koos", lachte Mientje. Maar op eens greep ze Bram stevig beet wat was dat? Daar liet Iets roodbruins zich langs den dennestam zakken, 't kopje omlaag.een eekhoorntje! Waarschuwend hielden de kinderen hun vinger op den mond, toen vader moeder en Koos binnenkwamenen allen keken ze nu ademloos toe, hoe het kleine diertje met zijn prachtigen pluimstaart voorzich tig op het dunne ijzerdraad stapte.... „Zou 't 'm honden?" fluisterde Bram. Ja. het ijzerdraad was sterk genoeg, maar het eekhoorntje kon zichzelf niet houden op dat gladde, dunne draadje hun! daar duikelde het diertje om, hield zich nog met de nageltjes vast, hing schom melend aan 't ijzerdraaden, nee maar, je zou 't niet gelooven, als je 't niet zelf zagwerkte zich weer boven op het draad, en liep er toen met kleine pasjes over. als een koorddanser! De breede pluimstaart wuifde nu rechts, dan links: die deed dienst als balanceerstok! En zóó schoof het op de begeerde noot jes af! t Eerste pinda-tje werd gauw-gauw los- gebeten; het eekhoorntje nam een groo- ten sprong naar den grond, rende naar den denneboom, en zat, heel parmantig, het nootje op te peuzelen boven in den boom. Nu deed z"n staart zeker dienst als parasol! En dat spelletje herhaalde de eekhoorn, tot alle nootjes op waren! „Nu begrijp ik, waar de kaaskorst bleef" lachte moeder. „Zoo'n kleine, parmantige acrobaat!" Net is mooier dan een heel circus!" vond Mientje. En Koos, de bluffer zweeg want heusch, zóó iets aardigs had hij in Amsterdam nog nooit gezien!" JO DAEMEN. (Nadruk verboden). o

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 16