Nederlanders in het Saargebied - Ijsvermaak te Meppel
OVERSTE SAXON
75«*« Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad
FEUILLETON.
Nederlanders in het Saargebied.
Historische Avonturenroman
door G. P. BAKKER.
6) -
De speelman hief zijn beide armen op,
zijn houding werd stram en in elke hand
lag een nleuwerwetsdh tweeloops vuur
steenpistool.
Hij plaatste zich ter zijde van de strij
ders. „Wie een gemeene streek uithaalt is
er geweest. Mijn linker hand is even vast
als mijn rechter".
Maar zijn tusschenkomst was blijkbaar
niet meer noodig. Het tooneel was als bij
tooverslag veranderd. De bedelmonnik had
van de gelegenheid gebruik gemaakt, was
achteruit gesprongen en stond in gevechts
positie een lange degen in de hand af te
wachten. Naast hem stonden als uit den
grond verrezen vijf mannen, eveneens ge
wapend, in het zwart gekleed. De speelman
mompeldeIk heb ze niet in de zaal ge
zien, misschien hebben ze buiten gewacht.
De nieuwsgierigen zakten af. „De sa
tansmonnik", klonk een angstige vrouwen
stem en de laatste toeschouwers slopen
druipstaartend weg.
De speelman echter volgde het verder
verloop vol belangstelling.
Volleerde schermmeesters mompel
de hij van elke school kennen ze de ge
heimen. Moeilijk te verbeteren. En dan, ze
schijnen gewoon in het halfduister te
yechten De maap. scheen op de open
plek waar het gevecht plaats vond. Het
spel der schaduwen op den grond voor de
oogen der strijders maakte een dwarrelen
den, griezeligen indruk, had iets van een
gevecht van spoken in wit licht. Het
maakte de soldeniers onzeker en angstig,
ofschoon ze voor het meerendeel oude
veteranen waren, geoefend in vele oor
logen.
Toen riep een holle afschuwelijke stem:
„Moordenaar jij hebt de vrouw ge
worgd!"
Er klonk een gil. Een der soldeniers zonk
doodelijk getroffen neer.
En weer klonk de stem.
Wie heeft haar beroofd en geschon
den.
Toen riep een angstige stem „O God, O
God. Dat"is satan zelf".
„Ik smeer hem" riep een ander. Hij wierp
zijn zwaard naar zijn tegenstander en
snelde weg, zoo hard hij loopen kon.
Even zag de zwerver in het licht der
maan een sluw gemeen gezicht dat hem
aan een vos deed denken. Toen was de
vluchteling in het woud verdwenen. De lust
was Bij hem opgekomen den vent neer te
schieten, maar hij dacht: Het is mijn
strijd niet. Een sluwe geslepen gast, die
weet dat moed alleen niet voldoende is in
deze tijden.
De andere soldeniers waren allen geval
len. „Slechts een heeft zijn huid gered",
sprak de monnik. „Jammer. Niemand had
mogen ontkomen. Dat is een groote fout,
In elk geval, mannen, zeven moordenaars
van Maagdenburg hebben deze booze we
reld weer verlaten. Langzamerhand wordt
het getal worgers kleiner".
Hij keek rond naar den zwerver maar
deze was weg. Vóór het einde was hij in
den schaduw der boomen verdwenen en
ongezien naar de herberg geslopen, waar
zijn hond nog lag te wachten-
Hij kwispelde vol blijdschap met zijn
staart toen hij zijn meester binnen zag
komen. Deze pakte hem bij den kop en
fluisterde hem in het oor:
„We moeten oppassen ouwe jongen. Er
gebeuren hier vreemde dingen. Pas op."
Bij het kaarslicht trok hij zich in zijn
hoekje terug, bestelde een kruik wijn en
dacht na over de vreemde avonturen van
dien dag. Hij bekommerde zich niet om het
rumoer in de zaal noch om de tronies om
hem heen die steelsgewijze naar hem
loerden.
Toen hij een uurtje gezeten had, stond
hij op, riep zijn hond en slenterde het
woud in. Hij zocht een veilig verscholen
plek mos in het struikgewas onder de boo
men, nauwkeurig oplettend dat niemand
hem volgde of bespiedde.
„Die herberg staat me niets aan, Wolf",
fluisterde hij tegen zijn hond.
Ze vleiden zich naast elkaar neer in
het mos.
De speelman sliep in met de gedachte
dat moed alleen niet voldoende was in
deze tijden.
HOOFDSTUK IV.
De zwerver ontwaakte vroeg in den mor
gen en vervolgde zijn tocht door de bos-
schen. Vroolijk scheen de zon tusschen de
bladeren door en lustig kwinkeleerden de
vogels boven zijn hoofd. De hooge hemel
was helderblauw. Hij had een langen dag
voor zich, zeker nog een marsen van een
uur of tien.
De zomer was buitengewoon droog en
heet in het jaar 1631. Maar toch was het
wandelen in het woud veel aangenamer
dan op de landwegen waar geen schaduw
was en het mulle zand de hitte terugsloeg.
Het liep tegen den middag toen hij en
de hond rust namen onder een dikken roo-
den beuk in het struikgewas ter zijde van
den weg. Hij spreidde zijn mantel, ging er
op zitten, haalde brood, worst en een kruik
water te voorschijn en begon zijn schamel
middagmaal. Wojf stond hem vol spanning
aan te kijken, vol ongeduld wachtend op
zijn deel.
Eensklaps stak hij de ooren op en begon
zacht te grommen. De speelman bleef kalm
zitten, maar luisterde scherp. Toen rende
Wolf het bosschage in en een zware stem
verbrak de stilte.
,Kalm, Wolf, goed volk. Ik kom alleen je
meester een bezoek brengen". De zwerver
stond op. Hij herkende de stem. Toen we
ken de takken vaneen en er verscheen een
groote, zware man in eenvoudige, zwarte
burgerkleeding.
„Smakelijk eten, vreemdeling, laat ik u
niet storen. Mag ik misschien het genoegen
hebben uw eenvoudig maal te deelen. Ik
kom niet met leege handen". Uit een tasch,
die aan een riem over zijn schouder hing,
haalde hij versch wit tarwebrood, een stuk
ham en een groote kruik wijn te voor
schijn.
De zwerver antwoordde:
„Wees welkom vriend van gisteren, ik
hoorde reeds uw zachte stem".
„Juist" lachte de ander. „De monnik,
maar voor u heb ik die maskerade niet
noodig, noch u voor mij".
„Maskerade?" deed de speelman ver
baasd.
„Vermomming ook goed. Draad aan
draad wordt een gewaad geweven, steen
voor steen een huis gebouwd".
De ander haalde de schouders op. „Het
klinkt mooi en wijsgeerig", meende hij,
„maar ik begrijp het niet".
„Ook goed. Ziet u". Hij haalde twee ijze
ren ringen uit zijn zaak. „Hier heb ik twee
losse ringen in mijn handen. En nu zijn ze
aan een gesmeed, zonder vuur zonder
hamer".
De speelman bekeek nu den ander van
onder tot boven, beschouwde zijn handen.
„Neen", klonk zijn besluit. „U kunt mijn
oude vriend niet zijn, ofschoon hij mij dat
kunstje toonde. Al was hij een toovenaar,
zoo spoedig kan een mager man niet
groeien tot een dikke".
Dus luidde de gevolgtrekking van den
ander. „U geeft toe dat u mijn vriend heeft
gekend".
„Heeft gekend".
„Ja, want hij is dood. U weet dat de
wonderdokter aan het hoofd stond van een
groot verbond".
De zwerver gaf geen antwoord.
„Ik was zijn kapitein en ben zijn opvol
ger. Ik hoop dat u mij thans vertrouwd. Op
mijn hulp kunt u rekenen als op de zijne.
Wij zijn geheel tot uw dienst".
„Wat is het doel van uw verbond?" klonk
de vraag.
„Ik zal u openhartig antwoorden. Wij,
zijn de wrekers op de worgers van Maag
denburg en willen deze streken bevrijden
van de keizerlijke troepen. U is de vriend
van den Zweedschen koning".
„Te veel eer, U schijnt veel te weten".
„Ik weet meer. U is overste Saxon".
De speelman had sinds lang dit ant
woord verwacht. Rustig zei hij
„Bent u daar nu wel volkomen zeker
van?"
(Wordt vervolgd).
DE DIRECTEUR VAN HET STEDELIJK MUSEUM TE AMSTER
DAM de iheer Baard, is gehuldigd ter gelegenheid van zijoi 65en
yerjaardag, -waarbij zijn geschilderd portret werd aangeboden.
Links: de aankomst te Saarbrücken der Hollandsche voorzitter*
van stembureaux in het Saargebied. Rechts: officieren der Mari
niers begroeten de Hollandsche burgemeesters te Saarbrücken.
„het kan vriezen en het kan dooien". Maar bij d©
pijpenfabriek te Gouda hoopt men het eerste, want daar heeft men
de pijpen voor den traditioneelen pijpentooht op do schaats naar
Gouda al gereed.
DE JEUGD TE MEPPEL kan reeds profiteeren van het ijs op
onder-gel oopen land. Velen hebben de schaatsen al onder gebonden.
EEN ONZER OUDSTE ACTRICES mevr. Mien Faassen-Braaken-
siek te Amsterdam vierde haar 60en verjaardag. Jan Grader
feliciteert de bekende tooneelspeelster.
P9WBjjfegjjj