WAAR TODDIE OP WACHTTE GOEDE OPLOSSINGEN. „Ha!" riep Toddie, ,jk ruik Ouwejaar!" Allen, die in de keuken waren, lachten. Die Toddie was toch zoo'n grappig ke reltje, altijd kwam hij met opmerkingen of vragen, waar je om lachen moe»t. Tod die heette eigenlijk Thomas, maar daar had hij zelf Toddie van gemaakt. „Zoo," vroeg moeder, „ruik jij Ouwe laar, je bedoelt zeker de oliebollen?" „Tuurlijk!" antwoordde Toddie met een gezicht, alsof hij zeggen wilde, dat zeg ik toch. Moeder was aan het bakken, het heer lijke feestgebak voor Oudejaarsavond, olie bollen Bij de keukentafel zaten Ious en Claartje en hielpen een handje, tenminste bod noemden zij het zelf; in werkelijkheid deden se niet veel meer dan van de rozij nen snoepen, tfie klaar stonden om door Mo: -a in het beslag te worden gedaan. ..Pijn! genoot Lous hij voorbant, „van avond allemaal laat opblijven en spelle tjes doen en oliebollen eten en slempmelk drinken." „Ja," vertelde Moeder, „jullie gaan alle maal gelijk naar bed, om elf uur pas." „Ik ook?" informeerde Toddie. „Natuurlijk, jij ook," stelde Moeder bem gerust, „Lous en Claartje en Hm en Toddie, allemaal gelijk!" Daar zaten ze om de tafel. Vader, Moe der, Lous, oud zestien jaar, Pim, die net veertien was geworden, Claartje van elf jaar en onze Toddie, die van den zomer pas zes werd. Allemaal hielden ze evenveel van den Heïnen, grappigen baas. Soms zat hij een heelen tijd voor zich uit te kijken en dan kwam er op eens een vraag, waar niemand zou gauw ant woord op wist, of waar allen om proest ten van het lachen, Maar als de kleine kerel merkte, dat er om hem werd gela chen, wero hij boos en liep verontwaar digd de kamer uit. Daar zaten ze dan; aan de oogen van de kleintjes was het duidelijk te zien, dat het al heel laat was; alle spelletjes, die maar In huis te vinden waren, hadden dien avond een beurt gehad, de oliebollen stapel was hard geminderd en Vader had al eens van naar bed gaan gesproken. Toddie geeuwde, of zijn kleine mondje moest scheuren, staarde in de lamp en verraste toen iedereen met de vraag: „Waaraan kan je zien, dat het nou Oud jaar is en morgen Nieuw?" Jeder op zijn beurt trachtte het hem uit te leggen. Moeder wees op den kalender, waar nog maar één blaadje op zat. Vader vertelde, dat ieder jaar 36S dagen had en dat dit de 365ste was, Lous en Pim deden ook een duit in het zakje en toen bedacht Claartje op eens: „Wacht, ik zal het je laten zien!" en ze holde naar boven, naar Vaders boe kenkast en kwam terug met een ouden jaargang van Eigen Haard, waar ze ijve rig in begon te zoeken. Allen keken vol verwachting toe en Claartje legde uit: „Hierin staat een plaat er van, ik heb hem zoo. Kijk, daar is het 6H" Ze schoof het boek naar Toddie en we» hem: „Kijk, die oude man, die dein berg al overgeUommen is, dat is het Oude jaar, die verdwijnt zoo meteen en dan komt dat jongetje, dat zoo vroolijk springt met al die bloemen is zijn arm, dat is het Nieuwe-jaar". ,Ja," zei Vader, „dat is wel een mooie voorstelling ervan, maar ik geloof niet, dat Toddie er veel van snapt, wel Tod?" Toddie knikte geweldig van ja. Wel, Vader, meneer Ouwejaar gaat weg en jongetje Nieuwjaar komt. Over de heuvel Is dat de hooge heuvel, die Toddie kan zien uit het zolderraam?" .Misschien wei." lachte Vader. Een half uurtje later waren de kinde ren in bed, Moeder deed nog eens de ronde en dekte hen goed toe. „Slaap je nog niet?" vroeg ze, toen ze Toddie nog met wijd-open oogen in zijn bedje vond liggen. Beneden vertelde ze aan Vader: „alle maal dommelden ze al half, maar de kleine vent was nog wakker, zeker over zijn slaap heen." „Als wij om twaalf uur naar bed gaan, slaapt hij als een roos," veronderstelde Vader, „dat zal je zien." Pim, die met Toddie op een kamer sliep, meende gestommel in zijn bedje te hooren maar hij was te slaperig om overeind te komen en riep dus maar: „Is er wat, Toddie. moet je wat hebben?" Er kwam geen antwoord „Hij slaapt zeker al!" dacht Pim en dutte ook rustig m. Even over twaalf kwamen Moeder en Vader naar boven. Ze hadden het slaan van de klok afgewacht -en gingen nu nog even langs de vier bedjes om te kijken of allen nog warm onder de dekens lagen. De meisjes sliepen, Pim ook, die snurkte zelfs een beetje. Toddiehèvat was dat? Tod die's bedje was leeg! „Toddie!" riep Moeder zachtjes, om de anderen niet wakker te maken. „Toddie, waar ben je?"Geen ant woord. Moeder liep de gang op en riep Vader er bij. „Toddie is niet in zijn bedje en ook niet in de kamer," vertelde ze gejaagd aan Vader, „wat zou hij uitvoeren en dat in P i I' Jcou?" _Tk zal hem wél even zoeken," stelde Vader haar gerust. is natuurlijk bij Pim in bed gekropen of naar de zusjes gegaan." VadeT nam het élecitrische lantaarntje mee, keek in Pims bed, bij de meisjes, daarna in de andere kamers, géén Toddie. Toen werd Vader toch ook wat ongerust. „Waar kan me die kleine brak toch zit ten?" vroeg hij, .paar buiten kon hij niet, hij is dus in huis, dat is vast." Moeder en Vader gingen weer naar be neden, zochten alles afgéén Toddie. Door al het heen en -weer loopen en roepen werden de andere kinderen ook wakter. Ze kwamen hun kamers uit en vroegen: „Wat is er todh? Waarom roepen jullie en waarom loopen jullie overal rond?" „Toddie is niet in zijn bedje en nergens te vinden," bracht Moeder hen op de hoogte. GOEDE OPLOSSINGEN DER RAADSELS ONTVANGEN VAN: Sari Minnee; Jo van OmmeringJan van Ommering; Annie Keyzer; Wim Keyzer; Piet Lagas; Lies Deurnar; B. Goldberg (voornaam alsjeblieft voluit schrijven) Rika de Graaf; Yvonne Moraal; Arthur Moraal; Gerard de Geus; Dorus de Geus; Keesje de Geus; Rudi van Straten; Lilly van der Leeuw; Pietertje Lagendijk, Saar- tje Lagendijk, Hennie de TEcluse; Adrie van Nood; Maurits van Nood; Johan van Nood; Tineke van Nood; Jo van der Lin den: Tieleman van der Linden; Judith de Roode; Henk Luttje; Rle Hartevelt; Prijna Hartevelt; Jannie Hartevelt; Cootje Har tevelt: Annie van der Linden; Mathilda van der Linden; Jannie van der Kaay; Roosje van der Kaay; Conny van Vliet; Bietje Laman; Koos Nieboer; Jacob Ruyg- rok; AH de Blaauw; Annie van Weizen; Jo van Vliet; Betsy Stikkelorum; Nelly de Leeuw; Willy Broers; Lonistje Broers; Ni- colaas Liebert: Tini Deegenaars; Adriaan Boender; Annie Sollie; Harrie Oornelissen; Ans Vollenga; Rietje Vollenga; Wim Nol- les; Aaltje van Vliet: Bonkje van Vliet; Adriaan van Vliet; Marietie van Vliet; Henk Brandt; Nico Koning; Maartje Brugman Het van Hoven; Jan van Hoven; Jannie de Moed; Rle de Moed; Melntje van den Berg; Carolientje Verbiest; Jenny van Houten; Adriaan Pison; Bep Brax- hoven; Cisca van Gijzen; Dirkje Munnlk; Jan van der Lucht; Piet van der Lucht; TTuus van der Lucht; Willem Hartevelt; Jïtske van Akker; Marietje van Akker; Bep Vos: Pieter Vos; Jannie Heetveld; Delia Kret; Hans Kret: Carry Kret; Cor Bausie; Henk Bousie; Toosje Bouter; Beppie Bouter; Plonie van Ginkei; Lenie Groeneveld; Geertruida Pelt; Cornelis J. Arbouw; Hannie van der Hoek; Arie Smit- tenaar; Piet Smlttenaar; Zus Smlttenaar; Het van EgmondGrê van KampenWim van Kampen; Rietje van Kampen; Paula ten Hooven; Edward ten Hooven; Jaap Kruit; Mientje Stikvoort; Piet van Schayk Marie Brokaar; Annie Smittenaar Jo Bril man; Henk Brand; Elsje Berg; Annie Rückert; Jan de Graaf; Grietie de Graaf; Truus de Graaf; Francina de Wit: Bald de Wit: Dikkie de Wit; Casper Nievaart; Leendert Sybrands; Sientje Timmermans; Maarten Timmermans; Willemien van Keeken; Triny Blotkamp; Hendrientje Blotkamp, Jaantje Braxhoven. „Wait?" klonk het verbaasd. „Neen," zei Vader, „hij is nergens, niet beneden en niet boven." „Dan moét hij op zolder zijn, want naar buiten kon hij niet," bedacht de praeti- sehe Pim. „Wat zou hij daar nu moeten doen," zei Moeder, maar toch trokken allen de zol dertrap op. Vader voorop met het Lan taarntje Elk hoekje wend belicht, daar viel de lichtstraal in de richting van het zolder raampje en daar.daar lag op den grond een klem hoopje mensch en sliep, als een egeltje in eikaar gerold. Moeder liep er vlug op af, tilde het man neke op en droeg hem naar de anderen. Loom gingen de oogjes open, één voor één keek Toddie hen aan en toen Moeder vroeg: „Jongkie, wat deed je daar, waar om bleef je niet in je bedje?" begon hij heel bedroefd te huilen en stamelde: „Tod die wou meneer Ouwejaar zien en het jongetje Nieuwjaar met de bloemen." Ze snapten er niets van, tot Claartje uitriep: „Oh, de plaat, van de plaat! Hè, Tod, die?" Het bolletje van Toddie knikte heftig: „ja" en toen was het raadsel opgelost. De kleine Toddie had niet begrepen, dat de plaat, die Claartje gehaald had om hem het Oud- en Nieuwjaar duidelijk te ma ken, maar verzonnen was, zooals ook dé plaatjes van een sprookje niet écht zijn. Toen had hij door het zolderraam willen kijken naar den heuvel achter het huis, of hij daar den ouden man zag wegloopen en het jongetje komen. Moeder troostte hem, zei dat er heusch niets te zien was, stopte hem warm in en toen deed Klaas Vaak al gauw de ver moeide oogjes dicht. De anderen kropen ook vlug in bed en lachten om dien kleinen, mallen Toddie, den kleinen grappenmaker. De hooge heuvel achter het huis kreeg vanaf dien dag bij de heele familie den naam van „Meneer Ouwejaar". ANNIE LEMMENS. (Nadruk verboden).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1935 | | pagina 14