De ondergang van de „Uiver" - De omgeving van Rutbah Het geheimzinnige Landhuis 75*,e Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON, De ramp van de „Uiver". MUSSOLINI ZAAIT, De bewerking van het akkerland in "de drooggelegde Pontijnsche moerassen wor'dt met kracht ter hand genomen. MINISTER DECKERS verlaat met zijn adjudant het gebouw Mussolini aap Het zaaien in ie provincie Littoria. a«r K L M- in a« residentie na een bezoek va® rouwbeklag gebracht te Hebben. uit het Engelsch van Hugh Walpole en. J. B. Priestley, door H. A. C. S. 43) „Zij wenschte het wel", zei ik op de rus tige, ernstige manier van den volmaakten leugenaar, „maar zij is bang voor u. Zij weet, dat u haar, meer dan iemand anders, kunt vertellen, maar zij is bang, dat u het kwalijk zoudt nemen want ze vertelde mij, hoeveel sympathie zij heeft voor de enkele overgebleven leden van de oude families, de werkelijk oude families en ook, omdat zij voor u persoonlijk bang schijnt te zijn". „Waarom, wat heb ik gedaan?" brulde de oude roover verontwaardigd. „Ik ben een gentleman, nietwaar? Geen enkele dame behoeft bang te zijn om mij te ont moeten". „Natuurlijk niet. Maar toen ik haar vroeg waarom zij bang was u te ontmoe ten, scheen zij verlegen te zijn en dus ging ik tot een ander onderwerp over. U weet" voegde ik er erg Idioot aan toe, „hoe vrouwen zijn". Je had hem moeten zien staan, terwijl hij hierover nadacht en een idioot ver waand idee in hem doorbrak, wat op zijn gezicht zichtbaar werd. Tenslotte zei hij: „Wel, wel, wel! Maar die mrs. Masham weet niets van mij af; zij heeft mij maar twee keer gezien". „Zooals ik u vroeger al heb medegedeeld, geloof ik", zei ik hem, „heeft zij een heele boel gehoord. Zij bestudeert waarschijnlijk de geschiedenis van de streek „Niet de geheele geschiedenis, hoop ik. Ha, ha!" En hij gaf mij een por ln mijn ribben. „Neen, niet de geheele. Ha ha!" ant woordde ik als een compagnon-domkop. Toen keek ik ernstig (en waarschijnlijk nog meer ezelachtig) en zei; „Dus zooals ik vroeger al mededeelde, ik geloof, dat zij een geduchte opinie over u heeft. Maar laten wij over iets anders praten". De oude aardigheid, die doortrokken is van den reuk van het gras en de sinaas appelen van een honderd oude schouw burgen, slaagde volkomen. Haastig wuifde hij elke mogelijkheid om over iets anders te praten weg, hield zijn hand omhoog, opende zijn mond om te spreken, bedacht zich, zweeg enkele oogenblikken, keek plotseling bezorgd en vroeg: „Treedt er iemand voor haar op in die geschiedenis van land koopen?" Ik had niet het minste idee daarvan, maar op dit oogenblik had ik ten eenen- male mijn geweten het zwijgen opgelegd. Ik pijnigde mijn hersens om den naam te vinden van die plaatselijke advocaten en landgoedmenschen, die in zoo vele van zijne verhalen voorkwamen als de schur ken van het stuk. „Ik geloof dat het is wacht een seconde ja, het is u kent de menschen Frog iets „Toch niet die schurken Frodsham en Frent", schreeuwde hij. „Zij zijn de grootste schavuiten tusschen Carlisle en Preston en dat kleine zwijn Frent haat mij. Ik geloof, dat zij ook papieren van mij hebben. Daarom, ze zullen haar overhalen als zij naar hen luistert, om dit heele dal te koopen en tenminste de helft van de oude bezitting Farthing Hall. En het zou ook kunnen. Zij zouden de hypotheken zoo goedkoop als rotte appels kunnen koo pen. Ik kan mij hen al voorstellen hoe ze mij mijn rechten ontnemen. Zij zouden niets liever willen. Zie je, Frent is de kerel, dien ik in zijn eigen kantoor neersloeg". Hij ging in de kamer op en neer loopen. „Dat is een beroerde boel, Newlands, een beroerde boel". „Ik ben er zeker van dat mrs. Masham niets zou doen", begon ik te mompelen, om hem een wenk te geven. „Ik moet haar spreken", zei hij. „Ik moet daar een eind aan maken op de een of andere manier. Zij schijnt een fatsoenlijk soort vrouw, ofschoon dom in haar denken „Een weduwe, weet u", bracht ik ln het midden. „Niets te doen en te veel geld om te verteren". „Ik weet het, ik weet het. En zij heeft blijkbaar eenig verstand, volgens hetgeen je mij vertelt. Ik moet je zeggen, dat ik haar uiterlijk niet onsympathiek vond, heelemaal niet. Ik houd van een goede ge stalte, bij een vrouw, niet zoo een van jullie slappe sexlooze furies. Het zou zonde zijn zoo'n vrouw te laten in de handen van zulke zwendelaars als Frodsham en Frent. Newlands", en hierbij gaf hij mij een klap op mijn rug „wij moeten daar samen naar toe, zoo spoedig mogelijk. Morgen. Heb geen lust echter om te wan delen. Misschien zou die auto van haar ons weer kunnen halen. Wat denk je er van een boodschap te sturen?" Zoo maakten wij het plan om te gaan. Dat was gisteren, maar het was te laat om er nog een boodschap heen te krijgen voor vandaag. Morgen vroeg echter komt de auto voor ons en ik zal Marjorie zien en Rossett zal mrs. Masham zien. En, als er niet iets wonderbaars gebeurt, dan ben ik geen goed profeet. Als jij bij je zelf zegt (tusschen je rond jes met Mulligan)„waarom vertelt hij mij al dien onzin?" dan ben je in een on dankbaar èn een dom Jongmensch. Ik zeg je dat de geheele verwikkeling groeit en in het meest verwikkelde onderdeel zul je onder alle menschen vinden. Je ROBERT 20 Jermyn Street. Beste Bob, Je brief met het nieuws over den ouden Rossett is gekomen. Ik kan er niets aan doen: jouw geharrewar en Farthing Hall en de grillige heuvels en de stroomende rivier, het is alles even onwerkelijk voor mij als het andere, vanavond. Mijn kamer zelf is onwerkelijk; die vuile kussens blin ken van vlammend goud en in den haard gloeit een magisch vuur en de gordijnen, die zwakjes door den wind bewogen wor den, zijn geheime boden van de maan. Ik kan er niets aan doen. Ik zou het niet wil len, ook al kon ik. Het verlangen van mijn leven is vervuld, 't grootste geluk, dat voor een man mogelijk is, is mijn deel; ik heb het gegrepen en gerealiseerd. Jean houdt van mij en ik houd van Jean en niets anders op deze vreemde plek is echt waar. Zij houdt van mij en wil niet met mij trou wen niet voor zij tegenover haar vader en broer geen verantwoordelijkheid meer heeft. Zij zegt, dat zij een dwaas is, dat zij altijd een dwaas geweest Is, dat zij weet, dat zij haar niet noodig hebben, dat zij belden meer dan genoeg van haar hebben, dat zij heel best zonder haar kunnen desalniettemin kan zij hen niet in den steek laten en voor er iets bevredigends met hen gebeurt, wil ze niet met mij trouwen. Zij is zoo absoluut ouderwetsch, in uiter lijk, in stem, in eenvoudige oprechtheid van geest en hart en ziel, dat ieder gevoe lig modern mensch tegenover haar zijn geduld ten eenenmale zou verliezen. Ik heb ontdekt, dat ik zelf in geen enkel op zicht modern ben. Ik weet nu, dat ik stierf in 1870 en zoo ook Jean. Wij zijn gelukkige geesten, die op bezoek zijn in een wereld van draad- looze en mechanische gekken. Ik kuste haar, Juist nadat Horace Bottomley twee van de walgelijkste gestolde coteletten op tafel had gegooid en met een schelle vrou welijke zucht vertrokken was. Ik, gelukkige geest, kuste haar geest- oogen en haar geest-haar en zoo bleven wij en lieten de coteletten verder stollen. En zij? Terwijl zij mij bij de hand nam, liet zij mij, van uit het raam, Dizzy 1) zien, die langs St. James liep en den Prins-gemaal, die zijn haar borstelde en een ouderen heer met bakkebaarden, die onder een lantaarn stil stond om het nieuwe nummer van „Bleak House" te bestudeeren. Toen, met een zucht, wipte zij mijn hart binnen en bleef daar zalig rusten. 1) Dizzy Disraeli, bekend staatsman ten tijde van koningin Victoria. .(Wordt vervolgd), Links: 'de verkoop van de extra-edities voor Het hoofdkantoor van de K.L.M. in de Residentie. Op de rechter foto: minister Ka Iff na het brengen van een condoleance* bezoek bij 'de -directie der K.L.M. Rechts: De vlag op het vliegveld Schiphol wordt halfstok geheschen. HET GROOTSTE DIER TER WE RELD. De reconstructie van. 'den kop van de Brachiosaurus in het Zoö logisch museum te Berlijn. DE OMGEVING VAN RUTBAH. In het midden de 2000 jaar oude* bron, waarom steeds door de bevol king gevochten wordt j links het door 'de Engelschen gebouwde fort om 'de bron te beschermen en rechts de woestijn, waarin Rutbah js gelegen en 'de Uiver" haar rampzalig einde vond.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5