Inspectie mariniers te Rotterdam - De moord te Berchem 75"' Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad FEUILLETON. Het geheimzinnige Landhuis Inspectie van het detachement mariniers voor het Saargebied. ue moord te berchem voor de Bos- Boveu: de inspectie door kolonel van Dorren. Onder: de laatste hand wordt gelegd aan het „Saar-toüet". Voor het eerst ^en^atente wtZ" hT'dagv^diS dragen de marmers ransels. V de mareohaUssees toonen. DE BOSSCHE RECHTBANK HEEFT BEHANDELD DE STRAFZAAK TEGEN DE BIE uit Os-s, beschuldigd van moord op zijn neef te Berohem. -Slechts de getuigen ujt Oss werden toegelaten. Alle verdere bewoners van Oss en Berchem werd door politie en marechaussee den toegang tot de rechtzaal geweigerd. Zij, die niet binnen mochten. MLLE ANDRé LORAIN die tot ,,Mlle Paris 1935" gekozen is. JHR. H. BEELAERTS TAN BLOK LAND die bij Kon. besluit benoemd; is tot secretaris van het Ned. Rood© Kruis. OESTERVANGST IN ZEELAND. Het sleepnet wordt binnengehaald. uit het Engelsch van Hugh Walpole en J. B. Priestley, door H. A. C. S. S9) „Juist!" antwoordde Masham grimmig 'oor zich heen. „Weer trots!" schreeuwde lk. „Trots, liet u, en" en hier liet ik mijn stem lakken een soort van verlegenheid bij hem. U moet niet vergeten, dat hij en ik daarna samen naar hier teruggingen en met elkaar praatten, natuurlijk. Meer dan dat zeg ik niet". Ik deed het desalniettemin. Ik zei een heeleboel meer, maar ik zal er jou niet mee vervelen. Ik begon met dien onzin over Rossett, zooals ik aan het begin opmerkte, alleen om mijzelf te beschermen tegen een Besprek over Marjorle, of, bij gebrek aan dat, tegen het een of andere verhaal over Zonne-Harmonie of Maan-Verschil, of wat het ook mag zijn, dat zij tracht in te balse men in een nieuw boekdeel. Maar al lang voor lk klaar was had lk, Inwendig, door eu door pret. Toen vloog Marjorle binnen en Masham, ®et olifantentact, vloog onmiddellijk weg, °P zoek naar de Trumps. Marjorie ver spilde geen tijd. „Ik heb met dat meisje Bepraat, Robert", begon zij, „dat meisje van Mark. Hij is verliefd op haar, niet waar?" „Erg. Daar bestaat geen twijfel over. Wij weten, natuurlijk, niet, hoe lang. Zij viel mij in de rede met een van haar bliksemsnelle gebaren. „Dat doet er niet toe", zei ze. „Je kunt dat, Robert, bewaren voor het oogenblik, dat wij onze zaken be spreken. Ik spreek nu over die twee kin deren. Zij is verliefd op hem. En het arme kind zij is Jong, zelfs voor haar leef tijd is in wanhoop. Ik heb haar gezegd, dat zij gaan moet". „Wat!" Ik staarde haar aan. „Ik heb haar gezegd, dat zij gaan moet, dat zij wegloopen moet, naar Mark, haar vader aan zijn lot over laten die domme oude egoïst en ophouden met tobben over haar broer en gaan. Die twee verach telijke menschen want de broer is blijk baar een jonge deugniet zullen alle leven in haar kapot maken, als zij het niet doet. En. als zij niet gauw gaat, zal ze nooit gaan. Dat weet ik. Zij praat over beloften aan haar moeder! Geen beloften mogen haar In slavernij van deze twee mannen houden. Haar moed is nu op hoog peil en dit is 't oogenblik. Je weet, Robert, dat lk niet praat over iets, dat ik niet be grijp. Jij weet, wat mijn leven geweest is of kon geworden zijn als ik de knoop niet had doorgehakt. Overreed haar, help haar, en vertel Mark ineens, wat ik zag. Als jij het meisje niet helpt, zal ik nooit meer tegen je spreken". Alsof ik. jaren geleden, geweigerd had een vinger uit te steken, om het meisje te helpen! En Marjorie had haar nog maar net voor het eerst ontmoet! Vrouwen zijn wonder lijk. „Dat is een zielig dreigement", merkte ik on, „nu ik zie, dat je niet erg verlan gend schijnt om, hoe dan ook. weer met mij te praten". „O, neen Robert". Zij glimlachte tegen mij. „Ik heb altijd bedoeld een vriend van je te zijn". „Dat is vriendelijk van Je. Ik wist dat niet". „Misschien was je hier niet gekomen als Je het had geweten". „Misschien niet", 't Was nu mijn beurt om dien kleinen spottenden glimlach voor den dag te halen. Ik hoop, dat ik hem voor den dag bracht en niet den een of anderen afschuwelijk-walgelijken grijns. Ik ver moed, dat alleen vrouwen en tooneelspe- lers zekerheid kunnen hebben over wat hun gezichten bij hen doen. „Ik moet nu gaan". En daadwerkelijk ging zij naar de deur. Ik volgde haar, heel langzaam, besloten, dat ik ditmaal niet degene zijn zou, die een ontmoeting voor stelde. Evenwel, lk was diegene. Maar ik zal je daar later van vertellen. Jij zult zeggen, dat er te veel gekakel over Masham in dezen brief is geweest, maar ik ben er niet zeker van dat het alleen maar gekakel is. De geest van een gedachte be gint in mij te spoken, een gedachte, die jou van enormen dienst zou kunnen zijn, mijn maanzieke jongen. Maar daarover later meer. Intusschen: kun je den jongen Rossett niet bij zijn haren pakken, tot op den bodem van deze aangelegenheden afdalen en dan öf hier terugkeeren óf Jean bij je in de stad krijgen? Vertel mij, wat Je graag zoudt willen, dat ik doe. Je ROBERT. „De Bruine Stier". Garrowdale. Beste Mark, Geen verder nieuws van jou tot nog toe. Doet er niet toe. Ik schrijf deze ('t ls vroeg In den avond), om te probeeren mijn slechte humeur kwijt te raken. Ja, ik ben in een door-en-door slecht humeur. Ik vertelde je in mijn laatsten brief, dat ik afgesproken had Marjorie te ontmoeten. Wij zouden elkaar ontmoeten bij het brug getje, op den eersten mooien dag. Vandaag was het prachtig een morgen vol hel deren zonneschijn, een dag uit duizenden en ik ging er op uit, opgewekt, naar het bruggetje, dat, zooais Je waarschijnlijk weet een paar uren stevig wandelen van hier is. Ik genoot van elke minuut van de wande ling en genoot van mijn pijp, die lk bij de brug, aan het einde van de wandeling, rookte. Ik wist niet beslist of Marjorie er zou zijn, maar was vrijwel zeker dat zij verschijnen zou. Ik rookte een tweede pijpje en toen dat op was begon ik, tamelijk bezorgd, den weg af te loeren. Ik was hongerig ook. Einde lijk gaf ik haar op, ging op zij van de brug zitten en haalde mijn sandwiches te voor schijn. „Hoe gulzig van je, Robert!" 't Was Mar jorie, die te voorschijn sprong, ik weet niet waar vandaan. Zij liet mij die sandwiches verspillen, die ik haar vlug aanbood. „Ik ben beter af dan jij", merkte zij op en bracht een mand met eten te voor schijn en een thermosflesch. 't Was een volledige lunch. „Ik zal nooit kunnen gelooven, dat je al die dingen den heelen weg van Lamdale af hebt meegesleept", zei ik haar. „Ik geloof, dat Jij met de auto gekomen bent". En zoo was het, tenminste de lunch. Maar ik moet mij haasten met zijn ver haal. Wij begonnen te eten en ruilden sandwiches met ei voor sandwiches met tomaten op de vriendelijkste manier. Wij zeiden in het begin niet veel. Ik tenminste had het gevoel, dat het niet noodig was. 't Was een stralenden dag en de heele om geving vormde een wonderbaren achter grond aan Marjorie, die er op haar best uitziet, op zoo'n plek en op zoo'n tijd als deze. Ik heb het opgegeven te wenschen dat de dingen steeds zoo doorgaan, maar het was toen zoo goed, dat ik het bijna ge-, daan zou hebben. „Herinner je", vroeg ik, toen wij bijna klaar waren, „die lunch, die wij hadden op Cader Idris?" Dat was geweest vlak na ons huwelijk en een van onze groote herinne ringen, een stuk van een dag, die heele- maal zuiver goud was. „Ik herinner mij, dat wij er waren", zei Marjorie koeltjes, „maar ik herinner mij de lunch niet. Was daar iets bijzonders aan? Was het erg slecht of erg goed? je krijgt ze allebei in Wales! En zij keek mij te open en te onschuldig aan. ,,'t Was erg goed", zei ik, geprikkeld. „Maar ik dacht niet aan het eten". „O ,waar dacht je dan aan?" „O, niets, niets!" Ik was op dat oogen blik geërgerd, vooral omdat ik omgekeken had en den schijn van een verdwijnenden glimlach had opgevangen. Zij was niet eer lijk. Wij eindigden ons maal zwijgend. Toen stak ik een pijp op en Marjorie nam zelf een sigaret. De zon scheen feller te worden en de mooie plek was heelemaal één gloed. Wij zaten daar, lui rookend, te bakken in het zonnetje. „Is het nu niet zalig warm?" zei ze eindelijk. Ik zei van ja. tWordt vervolgd).

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5