BLUE BAND
VOORDEEL
30
Over autoriteit en hiërarchie.
IJS* Jaargang
LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 30 November 1934
Vijfde Blad
No 22913
Herinneringen aan Nicolaas II,
Lodewijk XVI en Wilhelm II.
ELEMENTAIR OVERZICHT
Uw Huishoudboekje
kan er slechts
van hebben
zegt het
BLUE BAND-meisje
INGEZONDEN.
CORRESPONDENTIE.
Door GRAAF SFORZA, oud-minister van buitenlandsche zaken van Italië.
o
Een Sovjet-tijdschrift te Moskou publl-
prde dezer da?en het authentieke dag-
ui van tsaar Nicolaas n gedurende de
(ter?etelijke weken van Juli—Augustus
Authentiek, valt een lezer mij in de
eie Weet ge dan niet dat men in Moskou
ifleerd is in de kunst van het vervalschen
Ui documenten?
Wel. ik weet heel goed, dat in Moskou
jk onderworpen is aan het Marxistische
jgma. en dat zelfs het onderwijs in de
vakgeschiedenis ik heb er grappige
aaltjes over gehoord slechts wordt
gevat als een toevoegsel aan het stan-
jardwerk van den beroemden Dultscher.
laar ik weet ook. dat Moskou twaalf jaar
deden diplomatieke documenten uit den
«-oorlogschen tijd publiceerde; dat men
moord en brand over schreeuwde; en
,t die schijnheilige protesten pas ver
lamden, toen de bewonderenswaardige
utlen-deelen-ln-quarto, door den Quai
Orsay gepubliceerd onder de onpartij-
je leiding van den heer Oharléty. deel na
ff] kwamen aantoonen. dat geen der
»fand door de Sovjet-Russische regee-
opgestelde documenten vervalscht of
gmlnkt was. Een eerste bewijs had men
overigens al van gehad bij de soort-
ijjke ontvangst van de „Grosse Politik",
urvan de republiek van Weimar de eer
[komt haar te hebben gepubliceerd en
lie het Nazirijk uit alle Duitsche biblio-
zken heeft laten verwijderen,
laten wij dus eens bladeren in het in
line dagboek, waarin de machtigste sou-
steine vorst ter wereld lederen avond zijn
idachten opteekende, vlak voor het begin
de groote menschenslachting.
Den 25«ten Juli verklaart de Oosten-
jksch-Hongaarsche regeering het Servi
ce antwoord op haar ultimatum voor
aanvaardbaar en zij roept uit vrees,
haar oorlog haar zal ontsnappen
genbllkkelijk den keizerlijken en konin-
jken gevolmachtigde, baron Glesl. terug,
taaar schrijft in zijn dagboek: „De ter-
tin van het Oostenrijksche ultimatum is
ien middag verstreken. Bij ons spreekt
imover niets anders. Twee uur 's middags
ministers ontvangen om voorzorgs-
aatregelen te treffen. Ontbeten met
ificieren van het regiment van Astra-
en daarna met de medailles van
leger op naar de feesten van het
liment.
Den 30sten Juli onderteekent hij de ver
lening tot algemeene mobilisatie En in
it dagboek noteert hü„Nogal rustige
lïgen. Eenlge bezoekers: Sazonow, Ta-
iiew Ben alleen gaan wandelen. Het
is warm, maar prachtig Den avond
Olga doorgebracht".
Den eersten Augustus verklaart Duitsch-
id aan Rusland den oorlog. Ziethier het
;boek: „Heb Nicolasha laten komen (de
it-hertog Nicola Nicolajevitsj) om hem
leggen, dat ik hem benoemd heb tot
gierbevelhebber tot mijn komst bij de
*ers. Met Allee (de tsarina) naar het
looster te Divew. Bij onze terugkeer hoo-
n wü van de Duitsche oorlogsverklaring,
'ra. Alexandrowna, Dimitri en Jean heb-
bij ons gedineerd. Des avonds Sir
«>rges Buchanan ontvangen, die mij een
iiegram van Georgie. (koning Georges V)
et hand stelt. Het antwoord, dat wü te
uten opstelden, heeft ons langen tijd
edggehouden". (Terwijl ik deze regels las,
jek het me of ik opnieuw de vertrouwe-
Ita mededeelingen hoorde, welke Sir
forges, die in 1920 en "21 gezant te Rome
"I. mij deed. Hij sprak over die dingen
vrijmoedig als zelden tusschen gezant
minister van buitenlandsche zaken be-
:oken is".
Den 4den Augustus verklaart Berlijn
oorlog aan Frankrijk En het dagboek
est: „Moeder arriveerde gisteren, na
!t'ijn te hebben aangedaan, te Kopen
den. Den geheelen morgen audiënties
wieendde eerste was de graaf van Ol-
jjtorg. die veel moeite gehad heeft om
Btschland weer binnen te komen,
wtschland heeft Frankrijk den oorlog
Waard en valt het aan".
Den 6den Augustus verklaart Franz-
«kph Rusland den oorlog. In het dagboek
st men: „Oostenrtjk-Hongarije verklaart
Widen oorlog; de situatie is dus duidelijk.
2.30 conferentie met de ministers Alice
naar Petersburg gegaan. Den geheelen
dag een warme regen. Eenige familieleden
ten eten gehouden
Waar heb ik een soortgelijk document
toch meer gelezen? Ik ben er al. Het is
het dagboek van een ander soeverein: op
een 14den Juli schreef hij .Niets". Dat
was op den 14den Juli 1789 en de vorst
heette Lodewijk XVI.
Den 5den October dwong men den ko
ning Versaille te verlaten en naar Parijs
te komen. In zijn dagboek had hij opge-
teekend: „Een half uur na het midden
van den dag naar Parijs vertrokken. Naar
het raadhuis gegaan. Gesoupeerd en gesla
pen in de Tullerieën.
En zoo ging het door. zelfs op de meest
tragische dagen. Hij was alleen lakonleker
dan de Romanoff. De eerste hield er zich
vooral mee bezig, wat hij met zijn tijd
deed; Nicolas wijdt aan deze kwestie al de
stereotype zinnen van een oude vrijster.
Bij Lodewijk is het eenige punt, dat steeds
weer terugkomt, de jacht; de Bourbon zou
een gelukkig landeigenaar geweest kunnen
zijn. De Rus was, hoewel scherper van In
tellect feitelijk niet meer dan een ledepop,
zooals die welke Dostojefski in Tsjekoff
ons zoo treffend voor oogen heeft gesteld.
Wie zooals ik de Duitsche confidenties
van het hof van Potsdam heeft ontvangen,
weet heel goed, dat Willy" onder zijn
schitterende wapenrusting en zijn phrases
over „drove kruit" even vreesachtig en on
zeker was als zijn neef .„Nicky".
Men kan zich indenken, dat Cavour, de
meest volmaakte politieke geest wellicht
van de negentiende eeuw, die als kind page
was geweest aan het hof van Karei Albert,
zelfs toen hij met een opgewonden parle
ment in conflict lag de woorden herhaal
de. Je prefère la oire des Chambres a la
meilleure des Antichambres" (Ik verkies
het slechtste parlement boven de beste der
antichambres). De antichambres oefenen
niet langer haar nadeeligen invloed op het
na-oorlogsche Europa uit; de geest der
antichambres is overgebracht naar de
„photogénieke" salons der dictators, die,
zelfs als zij met de beste bedoelingen ver
vuld zijn. het contact met de werkelijk
heid verliezen hoe langer zij aan de macht
blijven slachtoffers van de atmosfeer
der vlijerij welke een slaafsche pers om
hen heen schept. Waar om begon de nog
jeugdige Napoleon na nauwelijks enkele
jaren regeeren de grootste politieke ver
gissingen en de schromelijkste foutieve be
rekeningen opeen te stapelen? Omdat er
geen enkele vrije Franschmap was. die den
autocraat de waarheid kon zeggen.
Blijkbaar hebben de regeeringen, die een
„vrijheidssysteem" volgen duizend moei
lijkheden; maar het langzame tempo,
waarin haar besluiten genomen worden,
voorkomt avonturen en onherstelbare ver
gissingen.
Het Duitschland van Wilhelm H bezat
een beter administratief beheer dan het
vrije Frankrijk en Italië en misschien zelfs
Engeland. Maar het struikelde in den oor
log. En wat mij betreft wil ik wel toegeven,
dat het tot den oorlog besloot, zonder hem
feitelijk te willen; want dat zou nog beter
de moreele en intellectueele ellende aan
toonen, welke schuilt achter de woorden
„hlërachie" en „autoriteit", die vandaar
tot ons kwamen en waar de westelijke
democratieën van 1913 af half-bewonde-
rend. half-afgunstlg naar luisterden
autoriteitorde..,. Natuurlijk, dat zijn
de grondslagen voor de stabiliteit van
iedere levensvatbare menschengemeen-
schap.
Maar het is niet gezegd, dat het beste
middel om de grondslagen te leggen in het
„aanroepen" van die termen bestaat en
hen aan te wijzen als het eenige middel
voor al onze kwalen. Cavour sprak nooit
over autoriteit; zij straalde van hem af,
haast tegen zijn wil Toen ik heel jong was
hoorde ik eens Waldeck-Rousseau spreken:
de verheven waardigheid van zijn forsche
ideeën deelde zich aan iedereen mede. In
onzen tijd is bijvoorbeeld de macht van
een Masarljk van hoog gehalte en onbe
twistbaar: ofschoon hij nooit spreekt van
zijn autoriteit, zelfs niet van autoriteit
alleen.
De moreele waarden der staten hebben
er evenals de individuen, behoeften aan
door wat bescheidenheid omringd te
worden.
(Nadruk verboden).
TWEEDE KAMER.
BEGROOTING VAN DEFENSIE.
nog altijd vloeide de stroom van
«sprekendheid over Defensie voort
"ij herinneren ons niet uit de latere
dat zooveel afgevaardigden het
Dij deze begrooting hebben gevoerd,
-'meld eenvoudig niet op. Meer dan 20
TOers hadden reeds hun licht laten
wen. °P het laatste oogenblik kwamen
eenige aan het woordzoo ontwik-
de heer De Geer bezwaren tegen
lt e'entueele heffing van een weergeld
""belasting)verklaarde de heer Krij-
li. i te®en opheffing van het voor-
'mngs-lnstituut, omdat hij de moreele
Jï™e van dit instituut niet wenscht te
&TiToor een financieele bezuiniging,
eigens hem in geen geval meer dan
«hl*J millioen zal bedragen; schaarde
W ^eer GoseL'nS zich bij hen, die
d" opheffing van het instituut geen
Üetpvu, bebben- mits voldoende op de
Wk,, belangen zal worden gelet, doch
L-s"if den Minister niet tot afschaffing
jjj ."bSer-corveeers over te gaan, vóór-
6tn» bair~r zich over de daarmee sa-
maatregelo: heeft uitge-
bt aangezien er in ijn groep ern-
oezwaren tegen de verhooging van
persoonlijke lasten (contingent-verhoo
ging) bestaan; had, eindelijk, de heer Van
Dijk zich tot taak gesteld om aan te too-
nen, dat de sociaal-democraten nog al
tijd een dubbelzinnige houding inzake de
defensie aannemen, terwijl hij in zijn rede
ernstige bezwaren maakte tegen een ver
korting der herhalings-oefeningen; ver
volgde de heer Joekes de rij van sprekers
met een speechje, waarin hij de houding
der vrijzinnig-democratische fractie ver
dedigde, en sloot de heer Wijnkoop het
feest met een jubileum-speech, want hij
was de 25e spreker.
En zoo had een kwart der Kamer
bij deze defensie-beschouwingen 't woord
gevoerd.
Toen kon dan eindelijk ten langen leste
de Minister van Defensie aan het woord
komen.
Wij kunnen uit zijn breedvoerige rede,
die als steeds met kracht en overtuiging
werd uitgesproken, hier natuurlijk slechts
het voornaamste meedeelen. Dat zij zich
en wij stippen dit slechts aan ook
thans weder met beslistheid keerde tegen
hen, die eigenlijk een weermacht geheel
of voor driekwart overbodig achten (zelfs
een weermacht-je als de onze!), spreekt
van zelf: dat hij een „veiligheids-wacht",
in den zin der „eenzijdige-ontwapenaars",
geheel onvoldoende vindt, vooral in de hui
dige internationale verhoudingen, ligt
evenzeer voor de hand. Maar de Minister
gaat nu eenmaal (en terecht) In de laat
ste jaren niet meer zoo uitvoerig op dit
debat over ontwapening ln: het is immers
al zoo dikwijls gevoerd en men kan niet
altijd dezelfde argumenten blijven her
halen. In aansluiting hiervan worde ver
meld, dat de Minister de bekende „uit-
zonderlngs-bepallngen" jegens de sociaal
democratische organisaties nog steeds vol
komen gerechtvaardigd acht, met het oog
op de houding dier organisaties en van
haar organen betreffende de weermacht.
De Minister is overigens met kracht op
gekomen tegen hen, die geringschattend
over onze weermacht spreken: hij wees er
bovendien op, dat de beteekenis van de
weermacht grooter is dan in 1914 en Il
lustreerde dit ook met verschillende cij
fers inzake materieel, munitie, uitrusting
van de vloot. Hij noemde het dan ook
stelling onjuist om te beweren, dat er aan
onze weermacht zoo veel zou ontbreken.
Zij wordt voldoende uitgerust met het oog
op haar doel en haar taak, maar hoogere
eischen moet men niet stellen, en van het
deelnemen aan een bewapenlngs-wed-
strljd kan ten eenenmale niet worden ge
sproken. Doch aan den anderen kant mag
men ook niet verlangen, dat de Regee
ring thans met belangrijke bezuinigingen
zal komen.
Intusschen verklaarde de Minister, dat
hij versterking van de luchtstrijdkrachten
noodig acht en dat hiertoe zoo spoedig
mogelijk zal worden overgegaan. En de
economische oorlogsvoorbereiding heeft
zijn volle aandacht.
Natuurlijk heeft de Minister ln zijn rede
tal van speciale punten besproken, die wij
in dit overzicht niet alle kunnen vermel
den. Met nadruk heeft hij daarbij ver
klaard, dat aan de geestelijke verzorging
alle aandacht wordt gewijd, maar ook
hier moet men soms wat geven en nemen.
Als er een oorlogsschip uitvaart, gaat er
b.v. de eene reis eens een predikant, de
andere keer 'n aalmoezenier mee. Er is 'n
wetsontwerp in voorbereiding, betreffende
de bevordering door burgerlijke autoritei
ten van bescherming der bevolking tegen
lucht-aanvallen. Wat de vraag betreft, of
Nederland voor de verdediging van Indië
moet overgaan tot een vloot van klein
materiaal: dit is een aangelegenheid, wel
ke de Regeering commissoriaal zal doen
onderzoeken. De vraag over een weergeld
belasting, deponeerde de Minister bij zijn
ambtgenoot van Financiën. Gratie voor de
muiters van „De Zeven Provinciën" kan
niet in overweging worden genomen. In
den loop van zijn rede heeft de Minister
er nog eens op gewezen, dat het „ondenk
baar" is, dat Nederland zelfstandig in een
oorlog zou moeten optreden.
Hebben we hier eenige speciale punten
uit 's Mnisters rede vermeld, wij komen
thans tot een hoofdpunt: de voorgenomen
opheffing van het vooroefenings-instituut.
De Minister erkende, dat hij altijd een
overtuigd voorstander van het Instituut is
geweest, omdat het in staat was het leger
dichter bij het volk te brengen. Maar de
beteekenis er van ls verminderd, omdat
slechts ongeveer één tiende deel van het
aantal in te lijven miliciens er gebruik
van heeft gemaakt. Daarnaast staat het
feit, dat aldus de Minister de be
zwaren tegen het kazerne-verblijf sterk
verminderd zijn, omdat allerlei maatrege
len genomen werden tegen zedelijk wan
gedrag. Nu erkende hij wel, dat er aan de
opheffing bezwaren vastzaten, maar waar
zij tevens een belangrijke bezuiniging zou
brengen (ruim 7 ton per jaar) kon hu
niet anders doen dan tot de opheffing be
sluiten, hoewel het Instituut, naar de Mi
nister reeds bij interruptie had verklaard,
over 1935 nog gehandhaafd zal blijven. Hij
deelde nog allerlei bijzonderheden over
de opheffing mede; daarbij is rekening
gehouden met de toepassing van het ca-
pltulanten-stelsel. De Minister bleek op
het standpunt te staan, dat hij bevoegd
is het instituut zonder medewerking van
het parlement op te heffen, maar hu
heeft op overleg prijs gesteld.
Eveneens verdedigde de Minister de af
schaffing van 700 (van de 1600) burger-
corveeërs, als gevolg waarvan echter uit
breiding van het contingent en van den
eersten oefentijd noodzakelijk zal zijn;
hiervoor zal een wetsontwerp worden in
gediend.
Aan het eind van zijn rede heeft de
Minister nog eens gewezen op de preven-
tieve waarde, welke een goede weermacht
kan bezitten, hetgeen tijdens den wereld
oorlog is gebleken. Nederland moet de
weermacht hebben riep hij uit die
preventief, maar zoo noodig ook defen
sief, haar taak kan vervullen.
Toen de Minister gesproken had, klon
ken er bijvals-betulgingen. Of hij den te
genstand met name dien tegen de ophef
fing van het vooroefenings-instituut, over
wonnen heeft, zal echter vandaag moeten
blijken. Wij gelooven dat die vraag ont
kennend beantwoord zal moeten worden.
En nu de Minister verklaardheeft, des
noods zonder het parlement het instituut
te kunnen opheffen, zou het ons niet ver
wonderen, als er vandaag een motie zou
worden ingediend.
EERSTE KAMER.
VERSCHILLENDE
WETSONTWERPEN.
De Eerste Kamer heeft gisteren de vol
gende ontwerpen behandeld en aangeno
men (slechts bij een enkel daarvan had
eenig debat plaats)
1. Bekrachtiging van twee door den
Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-
Indië krachtens artikel 93, eerste lid, en
artikel 183, tweede lid, van de Indische
Staatsregeling vastgestelde ordonnanties.
(Wijziging van het tarief van invoer
rechten).
2. Bestendiging voor 1935 van de tijde
lijke opcenten op de invoerrechten in Ned.
Indië.
3. Regeling van den invoer van aal of
paling.
4. Regeling van den invoer van zakdoe
ken en overhemden.
5. Regeling van den invoer van gort.
6. Regeling van den invoer van haar
den, kachels en haardkachels.
7. Regeling van den invoer van sloten.
8. Regeling van den invoer van touw.
9. Regeling van den invoer van rijwiel-
bulten- en rijwielbinnenbanden.
RECLAME.
2204
Want van hoeveel belang Blue Band ook in de keuken is, hoeveel
het ook bijdraagt tot het welslagen van een maaltijd, op het huishoud-'
boekje is Blue Band slechts een bescheiden post.
Blue Band combineert kwaliteit met voordeel - tallooze NedMandsche
buisvrouwen hebben de waarheid hiervan reeds ondervonden^
VERSCH GEKARND
per
'h pondspakje
BE)
BIüq
(Buiten verantwoordelijkheid der Red.)
Cople van de al of niet geplaatste
stukken wordt niet teruggegeven.
POLITIEK FATSOEN!
Mijnheer de Redacteur,
Naar aanleiding van het raadsoverzicht
in Uw blad van 28 dezer, veroorloof ik mij
een paar opmerkingen. U gaat, dunkt mij,
wel wat ver, als U mij verwijt „grievende
beschuldigingen" te hebben geuit, die het
„politiek fatsoen" over: irijden en waar
mee ik de „politieke moraal" niet zou
hebben nageleefd.
Laten we het geval nog eens objectief
bekijken. Als door U de stelling wordt
verdedigd, dat een raadsvergadering als
van jl. Maandag er toe bijdraagt om het
parlementaire stelsel in discrediet te bren
gen, dan kan ik mij daarbij aansluiten.
Doch ik zou willen vragen: a qui la
faute? Waarom moet de kostbare gemeen-
tetijd worden gebruikt voor de behande
ling van een adres, waarvan niemand kan
beweren, dat het rechtstreeks de gemeente
of het gemeentebelang raakt? Er was
echter de S.D.A.P. veel aangelegen dat dit
adres breedvoerig zou behandeld worden,
zóóveel, dat gelijk U zich zult herin
neren de heer Van Stralen op 12 No
vember zells dreigde een spoedeischende
raadsvergadering te zullen aanvragen, als
B, en W. niet konden toezeggen, dat zij
binnen 14 dagen een raadsvergadering
zouden bijeenroepen.
Waaruit volgt, dat de SD.A.P. toch
blijkbaar wel wat zag in de behandeling
van dit adres. En dat niet om nu eens
met een daad de Leidsche werkloozen te
helpen; want de heeren konden van te
voren weten en wisten ook de heer
Van Stralen heeft het toegegeven! dat
de Leidsche gemeenteraad geen gevolg
zou geven aan het verzoek van den LB.B.
Uit politieke oogmerken moest derhalve
een heele middag aan dit adres worden
gewijd.
Wanneer de S.D.AF.-fractie eenige zelf
beperking aan den dag had gelegd bij
punten van minder importantie, was er in
de vergadering van 12 November tijd ge
noeg over geweest om het adres toe te
lichten.
Was het nu politiek onfatsoenlijk toen
ik de opmerking maakte, dat de SGA.P.
wel dankbaar mocht zijn voor de haar ge
boden gelegenheid om thans (zoo breed
voerig) propaganda te kunnen maken voor
haar denkbeelden? Iets anders heb ik niet
bedoeld. De interpretatie, welke U aan den
eersten zin van mijn rede geeft, blijft ge
heel voor Uw rekening. En ik kan het
heusch niet helpen, dat het politieke ge
weten van de S.D.A.P. opeens zoo luid be
gon te spreken, toen ik alleen maar het
woordje „propaganda" uitsprak.
Met den burgemeester kan ik mij in
denken, dat de gemaakte opmerking den
heeren niet aangenaam trof; doch dat
scherp attaqueeren van een andere partij
in strijd zou zijn met politiek fatsoen, met
politieke moraal, en dus ontoelaatbaar,
wist ik werkelijk niet.
Mr. van Eek heeft trouwens zelf ook ge
voeld, dat er voor het heibeltje van den
heer Kooistra geen feitelijke aanleiding
bestond, toen hij rondweg erkende, dat
10. Regeling van den invoer van lucifers
en lucifershoutjes.
11. Regeling van den invoer van manu
facturen, stoffen en weefsels van geverfd,
bedrukt, bontgeweven, gebleekt en onge
bleekt katoen.
12. Regeling van den invoer van wollen
en halfwollen dekens.
13. Regeling van den invoer van niet
hout-vormende siergewassen, alsmede van
Azalea Indica en Hortensia.
HAGENAAR.
zijn fractie in den raad gelijk elke
andere propaganda voor haar denk
beelden maakt. Dat was de grief echter
niet; mijn bedenking was gericht tegen
het feit, dat zij den Raad bezig hield met
een zaak, die niet direct te maken had
met het gemeentebelang. Ik wil aannemen
dat zij met de edelste bedoelingen zich
schaart achter het adres van den L.B.B.
alleen, zij behoorde hiervan niet in
den Raad te doen blijken. Daar zijn wij
bijeen ter behandeling van gemeente
zaken.
En waar de S.D.A.P. dit bij herhaling
vergeet, heb ik gemeend het ditmaal eens
wat sterker te moeten zeggen dan anders.
Parlementair fatsoen bracht mee dat de
heeren mij rustig hadden laten uitspreken.
Daarna zouden zij immers volop gelegen
heid hebben gehad om mij ter verant
woording te roepen over mijn „infame",
„schofterige" en „schunnige" woorden.
Parlementair fatsoen en politieke moraal
brengen mee, dat men niet kwajongens
achtig gaat loeien en het spreken van een
tegenstander onmogelijk maakt.
Het geheele incident bewees, dat een
paar heeren van de S.D.A.P. wel wat heel
gauw op hun teentjes getrapt zijn en
blijkbaar meer waarde hechten aan ge
schreeuw dan aan klemmende argu
menten.
Ik sluit mij aan bij Uw wensch dat wij
geen herhaling van zulk een onverkwik
kelijke scène zullen beleven en spreek de
hoop uit. dat bepaalde leden van de roode
raadsfractie zullen inzien, dat zij zich
politiek wat fatsoenlijker moeten gedragen
als zij het parlementaire stelsel niet ge
heel onmogelijk willen maken en de fas
cistische reactie niet in de kaart willen
spelen.
BEEKENKAMP.
Ons antwoord kan kort zijn. De heer
Beekenkamp voelt blijkbaar nog niet de
quintessens van de zaak: Omdat hij niet
voelt voor requestreeren aan de regeering
en dit tijdverknoeien vindt als anderszins,
neemt hij a priori aan, dat het de tegen
partij geen ernst kan zijn met haar voor
stelen beschuldigt hij deze met de
ellende der werkloozen in den raad te
komen zuiver en alleen voor partlj-propa-
eanda. Dat overschrijdt, temeer waar geen
bewijs wordt geleverd, de grens van het
politiek fatsoen.
Ook wij hebben ons duidelijk uitgespro
ken tegen de door de S.D.A.P. gewilde
handeling, doch wij vleien ons daarbij
zakelijk te zijn gebleven en geen grievende
beschuldiging te hebben geuit, die dei
tegenpartij moetf krenken.
Dat de S.D.AP. te ver ging in haar ver
ontwaardiging, ook wij hebben dit gecon
stateerd, maar: a qui Ia faute? Wij zouden
wel eens willen zien, hoe de fractie van
den heer Beekenkamp zou reageeren, wan
neer haar eenzelfde verwijt in de schoenen
werd geschoven!
Nog slechts één korte opmerking. Hoe
wel wij ons niet gedrongen voelen de
S.D.A.P. te verdedigen, zij niettemin op
gemerkt, dat toen de heer Van Stralen
een spoedvergadering eischte. hij juist de
ernst van het voorstel toonde. Wat zou
behandeling in den Raad hebben gegeven,
zoo het parlement de kwestie al had
afgedaan?
SCHRIJVER „UIT DE RAADZAAL".
J. H. te L. Naar wij meenen, ls het
't beste in dergelijke gevallen een lijder
steeds rustic te laten liggen. Bii dit voorval
is een dokter aanwezig geweest; wij kun
nen dus aannemen dat de behandeling in
juiste handen was. Zeker is dat een dokter
een situatie als deze beter beoordeelen kan
dan een leek.