BLUE BAND VOORDEEL 30 Over autoriteit en hiërarchie. IJS* Jaargang LEIDSCH DAGBLAD, Vrijdag 30 November 1934 Vijfde Blad No 22913 Herinneringen aan Nicolaas II, Lodewijk XVI en Wilhelm II. ELEMENTAIR OVERZICHT Uw Huishoudboekje kan er slechts van hebben zegt het BLUE BAND-meisje INGEZONDEN. CORRESPONDENTIE. Door GRAAF SFORZA, oud-minister van buitenlandsche zaken van Italië. o Een Sovjet-tijdschrift te Moskou publl- prde dezer da?en het authentieke dag- ui van tsaar Nicolaas n gedurende de (ter?etelijke weken van Juli—Augustus Authentiek, valt een lezer mij in de eie Weet ge dan niet dat men in Moskou ifleerd is in de kunst van het vervalschen Ui documenten? Wel. ik weet heel goed, dat in Moskou jk onderworpen is aan het Marxistische jgma. en dat zelfs het onderwijs in de vakgeschiedenis ik heb er grappige aaltjes over gehoord slechts wordt gevat als een toevoegsel aan het stan- jardwerk van den beroemden Dultscher. laar ik weet ook. dat Moskou twaalf jaar deden diplomatieke documenten uit den «-oorlogschen tijd publiceerde; dat men moord en brand over schreeuwde; en ,t die schijnheilige protesten pas ver lamden, toen de bewonderenswaardige utlen-deelen-ln-quarto, door den Quai Orsay gepubliceerd onder de onpartij- je leiding van den heer Oharléty. deel na ff] kwamen aantoonen. dat geen der »fand door de Sovjet-Russische regee- opgestelde documenten vervalscht of gmlnkt was. Een eerste bewijs had men overigens al van gehad bij de soort- ijjke ontvangst van de „Grosse Politik", urvan de republiek van Weimar de eer [komt haar te hebben gepubliceerd en lie het Nazirijk uit alle Duitsche biblio- zken heeft laten verwijderen, laten wij dus eens bladeren in het in line dagboek, waarin de machtigste sou- steine vorst ter wereld lederen avond zijn idachten opteekende, vlak voor het begin de groote menschenslachting. Den 25«ten Juli verklaart de Oosten- jksch-Hongaarsche regeering het Servi ce antwoord op haar ultimatum voor aanvaardbaar en zij roept uit vrees, haar oorlog haar zal ontsnappen genbllkkelijk den keizerlijken en konin- jken gevolmachtigde, baron Glesl. terug, taaar schrijft in zijn dagboek: „De ter- tin van het Oostenrijksche ultimatum is ien middag verstreken. Bij ons spreekt imover niets anders. Twee uur 's middags ministers ontvangen om voorzorgs- aatregelen te treffen. Ontbeten met ificieren van het regiment van Astra- en daarna met de medailles van leger op naar de feesten van het liment. Den 30sten Juli onderteekent hij de ver lening tot algemeene mobilisatie En in it dagboek noteert hü„Nogal rustige lïgen. Eenlge bezoekers: Sazonow, Ta- iiew Ben alleen gaan wandelen. Het is warm, maar prachtig Den avond Olga doorgebracht". Den eersten Augustus verklaart Duitsch- id aan Rusland den oorlog. Ziethier het ;boek: „Heb Nicolasha laten komen (de it-hertog Nicola Nicolajevitsj) om hem leggen, dat ik hem benoemd heb tot gierbevelhebber tot mijn komst bij de *ers. Met Allee (de tsarina) naar het looster te Divew. Bij onze terugkeer hoo- n wü van de Duitsche oorlogsverklaring, 'ra. Alexandrowna, Dimitri en Jean heb- bij ons gedineerd. Des avonds Sir «>rges Buchanan ontvangen, die mij een iiegram van Georgie. (koning Georges V) et hand stelt. Het antwoord, dat wü te uten opstelden, heeft ons langen tijd edggehouden". (Terwijl ik deze regels las, jek het me of ik opnieuw de vertrouwe- Ita mededeelingen hoorde, welke Sir forges, die in 1920 en "21 gezant te Rome "I. mij deed. Hij sprak over die dingen vrijmoedig als zelden tusschen gezant minister van buitenlandsche zaken be- :oken is". Den 4den Augustus verklaart Berlijn oorlog aan Frankrijk En het dagboek est: „Moeder arriveerde gisteren, na !t'ijn te hebben aangedaan, te Kopen den. Den geheelen morgen audiënties wieendde eerste was de graaf van Ol- jjtorg. die veel moeite gehad heeft om Btschland weer binnen te komen, wtschland heeft Frankrijk den oorlog Waard en valt het aan". Den 6den Augustus verklaart Franz- «kph Rusland den oorlog. In het dagboek st men: „Oostenrtjk-Hongarije verklaart Widen oorlog; de situatie is dus duidelijk. 2.30 conferentie met de ministers Alice naar Petersburg gegaan. Den geheelen dag een warme regen. Eenige familieleden ten eten gehouden Waar heb ik een soortgelijk document toch meer gelezen? Ik ben er al. Het is het dagboek van een ander soeverein: op een 14den Juli schreef hij .Niets". Dat was op den 14den Juli 1789 en de vorst heette Lodewijk XVI. Den 5den October dwong men den ko ning Versaille te verlaten en naar Parijs te komen. In zijn dagboek had hij opge- teekend: „Een half uur na het midden van den dag naar Parijs vertrokken. Naar het raadhuis gegaan. Gesoupeerd en gesla pen in de Tullerieën. En zoo ging het door. zelfs op de meest tragische dagen. Hij was alleen lakonleker dan de Romanoff. De eerste hield er zich vooral mee bezig, wat hij met zijn tijd deed; Nicolas wijdt aan deze kwestie al de stereotype zinnen van een oude vrijster. Bij Lodewijk is het eenige punt, dat steeds weer terugkomt, de jacht; de Bourbon zou een gelukkig landeigenaar geweest kunnen zijn. De Rus was, hoewel scherper van In tellect feitelijk niet meer dan een ledepop, zooals die welke Dostojefski in Tsjekoff ons zoo treffend voor oogen heeft gesteld. Wie zooals ik de Duitsche confidenties van het hof van Potsdam heeft ontvangen, weet heel goed, dat Willy" onder zijn schitterende wapenrusting en zijn phrases over „drove kruit" even vreesachtig en on zeker was als zijn neef .„Nicky". Men kan zich indenken, dat Cavour, de meest volmaakte politieke geest wellicht van de negentiende eeuw, die als kind page was geweest aan het hof van Karei Albert, zelfs toen hij met een opgewonden parle ment in conflict lag de woorden herhaal de. Je prefère la oire des Chambres a la meilleure des Antichambres" (Ik verkies het slechtste parlement boven de beste der antichambres). De antichambres oefenen niet langer haar nadeeligen invloed op het na-oorlogsche Europa uit; de geest der antichambres is overgebracht naar de „photogénieke" salons der dictators, die, zelfs als zij met de beste bedoelingen ver vuld zijn. het contact met de werkelijk heid verliezen hoe langer zij aan de macht blijven slachtoffers van de atmosfeer der vlijerij welke een slaafsche pers om hen heen schept. Waar om begon de nog jeugdige Napoleon na nauwelijks enkele jaren regeeren de grootste politieke ver gissingen en de schromelijkste foutieve be rekeningen opeen te stapelen? Omdat er geen enkele vrije Franschmap was. die den autocraat de waarheid kon zeggen. Blijkbaar hebben de regeeringen, die een „vrijheidssysteem" volgen duizend moei lijkheden; maar het langzame tempo, waarin haar besluiten genomen worden, voorkomt avonturen en onherstelbare ver gissingen. Het Duitschland van Wilhelm H bezat een beter administratief beheer dan het vrije Frankrijk en Italië en misschien zelfs Engeland. Maar het struikelde in den oor log. En wat mij betreft wil ik wel toegeven, dat het tot den oorlog besloot, zonder hem feitelijk te willen; want dat zou nog beter de moreele en intellectueele ellende aan toonen, welke schuilt achter de woorden „hlërachie" en „autoriteit", die vandaar tot ons kwamen en waar de westelijke democratieën van 1913 af half-bewonde- rend. half-afgunstlg naar luisterden autoriteitorde..,. Natuurlijk, dat zijn de grondslagen voor de stabiliteit van iedere levensvatbare menschengemeen- schap. Maar het is niet gezegd, dat het beste middel om de grondslagen te leggen in het „aanroepen" van die termen bestaat en hen aan te wijzen als het eenige middel voor al onze kwalen. Cavour sprak nooit over autoriteit; zij straalde van hem af, haast tegen zijn wil Toen ik heel jong was hoorde ik eens Waldeck-Rousseau spreken: de verheven waardigheid van zijn forsche ideeën deelde zich aan iedereen mede. In onzen tijd is bijvoorbeeld de macht van een Masarljk van hoog gehalte en onbe twistbaar: ofschoon hij nooit spreekt van zijn autoriteit, zelfs niet van autoriteit alleen. De moreele waarden der staten hebben er evenals de individuen, behoeften aan door wat bescheidenheid omringd te worden. (Nadruk verboden). TWEEDE KAMER. BEGROOTING VAN DEFENSIE. nog altijd vloeide de stroom van «sprekendheid over Defensie voort "ij herinneren ons niet uit de latere dat zooveel afgevaardigden het Dij deze begrooting hebben gevoerd, -'meld eenvoudig niet op. Meer dan 20 TOers hadden reeds hun licht laten wen. °P het laatste oogenblik kwamen eenige aan het woordzoo ontwik- de heer De Geer bezwaren tegen lt e'entueele heffing van een weergeld ""belasting)verklaarde de heer Krij- li. i te®en opheffing van het voor- 'mngs-lnstituut, omdat hij de moreele Jï™e van dit instituut niet wenscht te &TiToor een financieele bezuiniging, eigens hem in geen geval meer dan «hl*J millioen zal bedragen; schaarde W ^eer GoseL'nS zich bij hen, die d" opheffing van het instituut geen Üetpvu, bebben- mits voldoende op de Wk,, belangen zal worden gelet, doch L-s"if den Minister niet tot afschaffing jjj ."bSer-corveeers over te gaan, vóór- 6tn» bair~r zich over de daarmee sa- maatregelo: heeft uitge- bt aangezien er in ijn groep ern- oezwaren tegen de verhooging van persoonlijke lasten (contingent-verhoo ging) bestaan; had, eindelijk, de heer Van Dijk zich tot taak gesteld om aan te too- nen, dat de sociaal-democraten nog al tijd een dubbelzinnige houding inzake de defensie aannemen, terwijl hij in zijn rede ernstige bezwaren maakte tegen een ver korting der herhalings-oefeningen; ver volgde de heer Joekes de rij van sprekers met een speechje, waarin hij de houding der vrijzinnig-democratische fractie ver dedigde, en sloot de heer Wijnkoop het feest met een jubileum-speech, want hij was de 25e spreker. En zoo had een kwart der Kamer bij deze defensie-beschouwingen 't woord gevoerd. Toen kon dan eindelijk ten langen leste de Minister van Defensie aan het woord komen. Wij kunnen uit zijn breedvoerige rede, die als steeds met kracht en overtuiging werd uitgesproken, hier natuurlijk slechts het voornaamste meedeelen. Dat zij zich en wij stippen dit slechts aan ook thans weder met beslistheid keerde tegen hen, die eigenlijk een weermacht geheel of voor driekwart overbodig achten (zelfs een weermacht-je als de onze!), spreekt van zelf: dat hij een „veiligheids-wacht", in den zin der „eenzijdige-ontwapenaars", geheel onvoldoende vindt, vooral in de hui dige internationale verhoudingen, ligt evenzeer voor de hand. Maar de Minister gaat nu eenmaal (en terecht) In de laat ste jaren niet meer zoo uitvoerig op dit debat over ontwapening ln: het is immers al zoo dikwijls gevoerd en men kan niet altijd dezelfde argumenten blijven her halen. In aansluiting hiervan worde ver meld, dat de Minister de bekende „uit- zonderlngs-bepallngen" jegens de sociaal democratische organisaties nog steeds vol komen gerechtvaardigd acht, met het oog op de houding dier organisaties en van haar organen betreffende de weermacht. De Minister is overigens met kracht op gekomen tegen hen, die geringschattend over onze weermacht spreken: hij wees er bovendien op, dat de beteekenis van de weermacht grooter is dan in 1914 en Il lustreerde dit ook met verschillende cij fers inzake materieel, munitie, uitrusting van de vloot. Hij noemde het dan ook stelling onjuist om te beweren, dat er aan onze weermacht zoo veel zou ontbreken. Zij wordt voldoende uitgerust met het oog op haar doel en haar taak, maar hoogere eischen moet men niet stellen, en van het deelnemen aan een bewapenlngs-wed- strljd kan ten eenenmale niet worden ge sproken. Doch aan den anderen kant mag men ook niet verlangen, dat de Regee ring thans met belangrijke bezuinigingen zal komen. Intusschen verklaarde de Minister, dat hij versterking van de luchtstrijdkrachten noodig acht en dat hiertoe zoo spoedig mogelijk zal worden overgegaan. En de economische oorlogsvoorbereiding heeft zijn volle aandacht. Natuurlijk heeft de Minister ln zijn rede tal van speciale punten besproken, die wij in dit overzicht niet alle kunnen vermel den. Met nadruk heeft hij daarbij ver klaard, dat aan de geestelijke verzorging alle aandacht wordt gewijd, maar ook hier moet men soms wat geven en nemen. Als er een oorlogsschip uitvaart, gaat er b.v. de eene reis eens een predikant, de andere keer 'n aalmoezenier mee. Er is 'n wetsontwerp in voorbereiding, betreffende de bevordering door burgerlijke autoritei ten van bescherming der bevolking tegen lucht-aanvallen. Wat de vraag betreft, of Nederland voor de verdediging van Indië moet overgaan tot een vloot van klein materiaal: dit is een aangelegenheid, wel ke de Regeering commissoriaal zal doen onderzoeken. De vraag over een weergeld belasting, deponeerde de Minister bij zijn ambtgenoot van Financiën. Gratie voor de muiters van „De Zeven Provinciën" kan niet in overweging worden genomen. In den loop van zijn rede heeft de Minister er nog eens op gewezen, dat het „ondenk baar" is, dat Nederland zelfstandig in een oorlog zou moeten optreden. Hebben we hier eenige speciale punten uit 's Mnisters rede vermeld, wij komen thans tot een hoofdpunt: de voorgenomen opheffing van het vooroefenings-instituut. De Minister erkende, dat hij altijd een overtuigd voorstander van het Instituut is geweest, omdat het in staat was het leger dichter bij het volk te brengen. Maar de beteekenis er van ls verminderd, omdat slechts ongeveer één tiende deel van het aantal in te lijven miliciens er gebruik van heeft gemaakt. Daarnaast staat het feit, dat aldus de Minister de be zwaren tegen het kazerne-verblijf sterk verminderd zijn, omdat allerlei maatrege len genomen werden tegen zedelijk wan gedrag. Nu erkende hij wel, dat er aan de opheffing bezwaren vastzaten, maar waar zij tevens een belangrijke bezuiniging zou brengen (ruim 7 ton per jaar) kon hu niet anders doen dan tot de opheffing be sluiten, hoewel het Instituut, naar de Mi nister reeds bij interruptie had verklaard, over 1935 nog gehandhaafd zal blijven. Hij deelde nog allerlei bijzonderheden over de opheffing mede; daarbij is rekening gehouden met de toepassing van het ca- pltulanten-stelsel. De Minister bleek op het standpunt te staan, dat hij bevoegd is het instituut zonder medewerking van het parlement op te heffen, maar hu heeft op overleg prijs gesteld. Eveneens verdedigde de Minister de af schaffing van 700 (van de 1600) burger- corveeërs, als gevolg waarvan echter uit breiding van het contingent en van den eersten oefentijd noodzakelijk zal zijn; hiervoor zal een wetsontwerp worden in gediend. Aan het eind van zijn rede heeft de Minister nog eens gewezen op de preven- tieve waarde, welke een goede weermacht kan bezitten, hetgeen tijdens den wereld oorlog is gebleken. Nederland moet de weermacht hebben riep hij uit die preventief, maar zoo noodig ook defen sief, haar taak kan vervullen. Toen de Minister gesproken had, klon ken er bijvals-betulgingen. Of hij den te genstand met name dien tegen de ophef fing van het vooroefenings-instituut, over wonnen heeft, zal echter vandaag moeten blijken. Wij gelooven dat die vraag ont kennend beantwoord zal moeten worden. En nu de Minister verklaardheeft, des noods zonder het parlement het instituut te kunnen opheffen, zou het ons niet ver wonderen, als er vandaag een motie zou worden ingediend. EERSTE KAMER. VERSCHILLENDE WETSONTWERPEN. De Eerste Kamer heeft gisteren de vol gende ontwerpen behandeld en aangeno men (slechts bij een enkel daarvan had eenig debat plaats) 1. Bekrachtiging van twee door den Gouverneur-Generaal van Nederlandsch- Indië krachtens artikel 93, eerste lid, en artikel 183, tweede lid, van de Indische Staatsregeling vastgestelde ordonnanties. (Wijziging van het tarief van invoer rechten). 2. Bestendiging voor 1935 van de tijde lijke opcenten op de invoerrechten in Ned. Indië. 3. Regeling van den invoer van aal of paling. 4. Regeling van den invoer van zakdoe ken en overhemden. 5. Regeling van den invoer van gort. 6. Regeling van den invoer van haar den, kachels en haardkachels. 7. Regeling van den invoer van sloten. 8. Regeling van den invoer van touw. 9. Regeling van den invoer van rijwiel- bulten- en rijwielbinnenbanden. RECLAME. 2204 Want van hoeveel belang Blue Band ook in de keuken is, hoeveel het ook bijdraagt tot het welslagen van een maaltijd, op het huishoud-' boekje is Blue Band slechts een bescheiden post. Blue Band combineert kwaliteit met voordeel - tallooze NedMandsche buisvrouwen hebben de waarheid hiervan reeds ondervonden^ VERSCH GEKARND per 'h pondspakje BE) BIüq (Buiten verantwoordelijkheid der Red.) Cople van de al of niet geplaatste stukken wordt niet teruggegeven. POLITIEK FATSOEN! Mijnheer de Redacteur, Naar aanleiding van het raadsoverzicht in Uw blad van 28 dezer, veroorloof ik mij een paar opmerkingen. U gaat, dunkt mij, wel wat ver, als U mij verwijt „grievende beschuldigingen" te hebben geuit, die het „politiek fatsoen" over: irijden en waar mee ik de „politieke moraal" niet zou hebben nageleefd. Laten we het geval nog eens objectief bekijken. Als door U de stelling wordt verdedigd, dat een raadsvergadering als van jl. Maandag er toe bijdraagt om het parlementaire stelsel in discrediet te bren gen, dan kan ik mij daarbij aansluiten. Doch ik zou willen vragen: a qui la faute? Waarom moet de kostbare gemeen- tetijd worden gebruikt voor de behande ling van een adres, waarvan niemand kan beweren, dat het rechtstreeks de gemeente of het gemeentebelang raakt? Er was echter de S.D.A.P. veel aangelegen dat dit adres breedvoerig zou behandeld worden, zóóveel, dat gelijk U zich zult herin neren de heer Van Stralen op 12 No vember zells dreigde een spoedeischende raadsvergadering te zullen aanvragen, als B, en W. niet konden toezeggen, dat zij binnen 14 dagen een raadsvergadering zouden bijeenroepen. Waaruit volgt, dat de SD.A.P. toch blijkbaar wel wat zag in de behandeling van dit adres. En dat niet om nu eens met een daad de Leidsche werkloozen te helpen; want de heeren konden van te voren weten en wisten ook de heer Van Stralen heeft het toegegeven! dat de Leidsche gemeenteraad geen gevolg zou geven aan het verzoek van den LB.B. Uit politieke oogmerken moest derhalve een heele middag aan dit adres worden gewijd. Wanneer de S.D.AF.-fractie eenige zelf beperking aan den dag had gelegd bij punten van minder importantie, was er in de vergadering van 12 November tijd ge noeg over geweest om het adres toe te lichten. Was het nu politiek onfatsoenlijk toen ik de opmerking maakte, dat de SGA.P. wel dankbaar mocht zijn voor de haar ge boden gelegenheid om thans (zoo breed voerig) propaganda te kunnen maken voor haar denkbeelden? Iets anders heb ik niet bedoeld. De interpretatie, welke U aan den eersten zin van mijn rede geeft, blijft ge heel voor Uw rekening. En ik kan het heusch niet helpen, dat het politieke ge weten van de S.D.A.P. opeens zoo luid be gon te spreken, toen ik alleen maar het woordje „propaganda" uitsprak. Met den burgemeester kan ik mij in denken, dat de gemaakte opmerking den heeren niet aangenaam trof; doch dat scherp attaqueeren van een andere partij in strijd zou zijn met politiek fatsoen, met politieke moraal, en dus ontoelaatbaar, wist ik werkelijk niet. Mr. van Eek heeft trouwens zelf ook ge voeld, dat er voor het heibeltje van den heer Kooistra geen feitelijke aanleiding bestond, toen hij rondweg erkende, dat 10. Regeling van den invoer van lucifers en lucifershoutjes. 11. Regeling van den invoer van manu facturen, stoffen en weefsels van geverfd, bedrukt, bontgeweven, gebleekt en onge bleekt katoen. 12. Regeling van den invoer van wollen en halfwollen dekens. 13. Regeling van den invoer van niet hout-vormende siergewassen, alsmede van Azalea Indica en Hortensia. HAGENAAR. zijn fractie in den raad gelijk elke andere propaganda voor haar denk beelden maakt. Dat was de grief echter niet; mijn bedenking was gericht tegen het feit, dat zij den Raad bezig hield met een zaak, die niet direct te maken had met het gemeentebelang. Ik wil aannemen dat zij met de edelste bedoelingen zich schaart achter het adres van den L.B.B. alleen, zij behoorde hiervan niet in den Raad te doen blijken. Daar zijn wij bijeen ter behandeling van gemeente zaken. En waar de S.D.A.P. dit bij herhaling vergeet, heb ik gemeend het ditmaal eens wat sterker te moeten zeggen dan anders. Parlementair fatsoen bracht mee dat de heeren mij rustig hadden laten uitspreken. Daarna zouden zij immers volop gelegen heid hebben gehad om mij ter verant woording te roepen over mijn „infame", „schofterige" en „schunnige" woorden. Parlementair fatsoen en politieke moraal brengen mee, dat men niet kwajongens achtig gaat loeien en het spreken van een tegenstander onmogelijk maakt. Het geheele incident bewees, dat een paar heeren van de S.D.A.P. wel wat heel gauw op hun teentjes getrapt zijn en blijkbaar meer waarde hechten aan ge schreeuw dan aan klemmende argu menten. Ik sluit mij aan bij Uw wensch dat wij geen herhaling van zulk een onverkwik kelijke scène zullen beleven en spreek de hoop uit. dat bepaalde leden van de roode raadsfractie zullen inzien, dat zij zich politiek wat fatsoenlijker moeten gedragen als zij het parlementaire stelsel niet ge heel onmogelijk willen maken en de fas cistische reactie niet in de kaart willen spelen. BEEKENKAMP. Ons antwoord kan kort zijn. De heer Beekenkamp voelt blijkbaar nog niet de quintessens van de zaak: Omdat hij niet voelt voor requestreeren aan de regeering en dit tijdverknoeien vindt als anderszins, neemt hij a priori aan, dat het de tegen partij geen ernst kan zijn met haar voor stelen beschuldigt hij deze met de ellende der werkloozen in den raad te komen zuiver en alleen voor partlj-propa- eanda. Dat overschrijdt, temeer waar geen bewijs wordt geleverd, de grens van het politiek fatsoen. Ook wij hebben ons duidelijk uitgespro ken tegen de door de S.D.A.P. gewilde handeling, doch wij vleien ons daarbij zakelijk te zijn gebleven en geen grievende beschuldiging te hebben geuit, die dei tegenpartij moetf krenken. Dat de S.D.AP. te ver ging in haar ver ontwaardiging, ook wij hebben dit gecon stateerd, maar: a qui Ia faute? Wij zouden wel eens willen zien, hoe de fractie van den heer Beekenkamp zou reageeren, wan neer haar eenzelfde verwijt in de schoenen werd geschoven! Nog slechts één korte opmerking. Hoe wel wij ons niet gedrongen voelen de S.D.A.P. te verdedigen, zij niettemin op gemerkt, dat toen de heer Van Stralen een spoedvergadering eischte. hij juist de ernst van het voorstel toonde. Wat zou behandeling in den Raad hebben gegeven, zoo het parlement de kwestie al had afgedaan? SCHRIJVER „UIT DE RAADZAAL". J. H. te L. Naar wij meenen, ls het 't beste in dergelijke gevallen een lijder steeds rustic te laten liggen. Bii dit voorval is een dokter aanwezig geweest; wij kun nen dus aannemen dat de behandeling in juiste handen was. Zeker is dat een dokter een situatie als deze beter beoordeelen kan dan een leek.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 17