Het eerste bezoek der Hollanders aan Australië ?5,t€ Jaargang LEIDSCH DAGBLAD Tweede Blad s7^':y a#*, A Het eerste bezoek Oan Hollanders aan Australië. Het Kerstfeest op zee. FEUILLETON. Het geheimzinnige Landhuis Ï*y «4 <*- -41 j'-*rt.tiftl- 4 -y -u- 5 fr^vVw. i«./w lm ,1 v^- VArwéfê^M- "S* 4U*. JP "T2 --»r4r* r* iwLr.-t* 'V'.n #»*a .^r i,*4 i-ty* VW, T '-.M .>«w**£&¥C«. j" <ryStr+-£s~&, .„s, 'k.rZ.-v Ca- Voorstelling uit het acheepsjoumaal van Abel Tasman, (berustend in het Algemeen Rijksarchief), den eersten Nederlander, 'die de reis naar Australië maakte in 1642'43 en daar andere ontmoetingen had dan de Uiver-bemanning. De prent stelt voor de aankomst van de Tasmanianen in Australië, waar zij door inboorlingen worden verwelkomd. Het comité te Amsterdam bezig met het maken van de Kerstpakketten voor de zeelieden, die tijdens de Kerstdagen op zee zijn. Links gep. vice-admiraal Quant. Opening Engelsche parlement. De Koning en de Koningin reden ditmaal, in verband met den hevigen mist, in een gesloten auto naar het parlementsgebouw. Boven op de auto de Koninklijke standaard. Watermolen ingestort. Te Boxtel is door verzakking van grond het gebouw van den watermolen ingestort, alsmede het is de nabijheid gelegen brugje. De ruïne. uit het Engelsen van Hugh Walpole J. B. Priestley, door H. A. C. S. 16) Indien zij gewoon weggeloopen was een deur voor mijn neus dichtsmijtend, om ®o te zeggen dat zou niets ergs geweest hln: dan zou ik nu op de telefoon letten ut schrijf dit in de eetkamer, het is bijna jwddemacht), in afwachting, dat deze jraer oogenblik zou kunnen gaan en dan Marjorie aan het andere eind, half- «ttend, half-schreiend, waarschijnlijk in «flat van haar zuster, in stad. Maar de ™uw, die dat briefje schreef, zoo koel, zoo uiandig, zoo onbarmhartig, zal niet opbel- 'w in het midden van den nacht, om te ■S6en, dat wij allebei erg dom geweest ■BB, dat ik mij over mijzelf moest scha- en dat het haar erg, heel erg spijt, 5?» ik haar moet afhalen aan Pad- ™Pon, morgenochtend, omtien voor vaalf. Dat weet ik maar al te goed. Iets trEis getleurd, iets heel ergs. Mijn eenige k'.dat Marjorie zelf al eenigen tijd g'Men is verdwenen, en dat de aftocht JjB de schrijfster van dit briefje, die ik ken, van niet zoo groote beteekenis is. haar neen, dat gaat niet. Ik zal het mor- tn» 5ües m°eten overdenken, tot het einde jrm°P het oogenblik ben ik te verbijsterd, ®oe, niets dan een hoop zenuwen, en ®eke inbeeldingen, in het holle van •"dacht. Ik ga naar bed. hS? 1 lk i°uw brief daar zag liggen, «1 ik waarschijnlijk er toe om je te ÜrS'em Ik opende hem, om te zien, of je n°g hetzelfde is, maar ik heb hem Het aandacht gelezen, hem alleen maar aangestaard. Ik wil dezen meegeven met de eerste post, morgenochtend vroeg. Hij zal weg zijn, voor ik wakker word en voor ik mij er over verwonder, waarom ik hem eigenlijk geschreven heb. Je ROBERT. Peartree Lodge Little Hurliford, Oxon. Beste Mark, Deze dient om je te bedanken voor je brieven, in het bijzonder den laatsten, met zijn Rembrandtiek interieur. Het is ook om je te zeggen dat ik hier vanavond of morgenochtend vandaan ga. Ik zal naar stad gaan, dus schrijf, als er geen andere wenk van mij komt, naar de club, de Here tics, Regency Street. Je hebt al vermoed, natuurlijk, waarom ik ga: Marjorie kan moeilijk ergens anders heen zijn gegaan dan naar stad, en ook al logeert zij niet bij haar zuster, Doris' ik vermoed, dat zij het doet dan zal Doris zeker weten, waar zij te vinden is. Neen, ik ben niet de verwaande tiran van een echtgenoot, die plotseling tot bezinning komt; dit is geen capitulatie of zwaaien van de witte vlag; ik ga Marjorie achtervolgen ik geef de achtervolging toe, zooals je ziet zoodat wij het reëel kunnen uitpraten. Wij heb ben dat tot nog toe niet gedaan en het is mogelijk dat dat mijn fout is. Zij gaf mij de gelegenheid, natuurlijk, gisteren, toen zij mij beschuldigde van zelfzucht, egoïsme, en de heele rest. Her inner je het? Ik zei niets, lachte alleen spottend, zoo pedant als mij mogelijk was. Jij zult mij vertellen, dat dat heelemaal verkeerd was, en ik geloof nu ook, dat het dat was. Ik behoorde tenminste de uitda ging te hebben aangenomen, inplaats van volmaakte onverschilligheid voor te wen den. Geen enkele vrouw zou dat vergeven. Er bleef voor haar geen andfre keus dan mij te verlaten of rn te binden. Ik geloof, dat ik een eind aan de heele geschiedenis had kunnen maken, in één oogenblik, aan genomen altijd, dat deze nieuwe Marjorie, rustig en koel en stoutmoedig, niet de ware is. Ik kon van mijn stoel opgespron gen zijn, mijn armen uitgestrekt en geroe pen hebben: „Mijn liefste, jij hebt gelijk, en ik heb er spijt van Jij bent een engel, en ik ben een zwijn geweest. Vergeef me!" iets in dien geest. Onmiddellijk zou Marjorie tenminste die, welke ik ken haar beschuldigingen met den wind heb ben laten wegwaaien en gezworen hebben dat het even goed haar fout als de mijne was. Die groote edelmoedigheid van na tuur, dat plotselinge en prachtige strijken van de vlag, hebben mij, meer keeren, dan ik lust heb mij te herinneren, het gevoel van zoo klein als een mug te zijn gegeven, beschaamd als ik was over onze trotsch- doende en pietluttige sekse, 't Is mogelijk dat dezen keer zij niet zou geantwoord hebben; zij zal mij nu wellicht als een ge heel ander persoon beschouwen, tegenover wien men zulke edelmoedigheden niet toe past; het ziet er beslist uit, alsof zij heele maal een ander mensch is geworden. Maar, als ik het gebaar had gemaakt, zou ik een boel meer dan thans over ons beiden weten. Of het zou succes gehad hebben en alles zou in orde geweest zijn. Of het zou mislukt zijn en ik zou ineens geweten heb ben, dat de oude Marjorie of onze oude verhouding dood is. Maar, waarom maakte ik het gebaar niet? Dit is, wat jij, geloof ik. niet zult be grijpen, niet bepaald omdat je te jong bent (ik treed niet dikwijls als de oudere tegen je op, is het niet?), maar meer, om dat je, die nog op gelukkige wijze verstrikt zit in de maneschijn- en mysterie-periode der liefde, nog aan het droomen bent onder den appelbloesem van Eden, nog geen ervaring hebt van dit soort van ver houding tusschên een man en een vrouw. Nu dan: als ik een sterke impuls had ge had om van mijn stoel op te springen en haar toe te roepen: ,,'t Spijt me. Vergeef me!" en zoo een stroom van emotie in be weging had gebracht, die ons beiden ter stond van deze zandbanken en klippen weggevoerd zou hebben, dan zou ik er geen weerstand aan geboden hebben. Ik had wel zoo'n impuls, maar het was geen sterke. Ik zou alleen toegeeflijk geweest zijn uit tactiek. En tactiek zal het niet doen. De dingen zijn daarvoor te ver ge gaan. Zij zou walgelijk geweest zijn, een goedkoope oplapperij. Het was de tijd voor intellectueele eerlijkheid zoo moei lijk, zoo gevaarlijk, zoo uiterst noodzake lijk tusschen mannen en hun vrouwen. Een vervreemding, langzamerhand, van deze soort, is niet eenvoudig, maar een spelletje van minnaars: zij beteekent, dat dat wat vroeger was, valsch was, een droom, of dat een van belden aan het ver anderen is, of dat je van elkaar weggroelt. Het is gemakkelijk genoeg om overwegin gen met een gebaar terzijde te schuiven en een soort van emotie tusschenbeide te laten komen, bijvoorbeeld: herinneringen aan vroeger geluk, en wat daar allemaal aan vast zit; op die manier het bij te leg gen en dan het te bespreken. Maar ik ben zoover gekomen, dat ik inzie, dat dit be spreken, achteraf, zelden eerlijk is: Ie bent te bezorgd om het gemeenschappelijk her stelde vastigheid te geven en te bewijzen, dat de emotie, die holderdebolder tus schenbeide kwam, het heusch dien dag „deed". Neen, wij hadden het uit te praten, koel, eerlijk. Zij zelf was, wat ik Je, geloof ik, ver telde, koud en duidelijk genoeg, toen zij klaarde, dat ik niet langer als echtgenoot te verdragen was. Waarom, zal jij vragen of zou je vragen, als geen Rossetts je in beslag namen waarom ging ik toen niet in op haar bezwaren, of bracht ik de mijne naar voren, of, kort gezegd, praatte ik het uit met haar? (Ik schrijf dit alles, met het oog op mijn eigen belang, niet met het oog op het jouwe, doordat ik mijne gedachten de proef laat doorstaan jammerlijk genoeg alleen maar van inkt en papier). Wel, ik deed het niet, om dat, in de eerste en eerlijkste plaats, ik te veel in de war en misschien wel beleedigd was. En in de tweede plaats: ik voelde, dat ik slechts beginnen kon met precies de zelfde bezwaren te noemen, wat geklonken zou hebben als het ouderwetsche. „Neen, zoo ben jij!" Maar ik zou het gemeend hebben, 't Had mij werkelijk den laatsten tijd geleken, dat Marjorie hoe langer hoe meer zelfzuchtig werd en bezig was in dat afschuwelijke product, de vrouwelijke egoïst, te veranderen. Jij zult het natuur lijk niet toegeven. (En ik vraag het je ook niet; dit is meer een bekentenis dan een discussie). Deze zelfzucht, dit egoïsme van haar, zij zijn te subtiel, te mooi en fraai bedekt onder vriendelijkheid en charme, dan dat jij het ontdekken kunt. Zij zijn niet een brok slechte manieren van het soort, waarvan ik, naar ik vermoed, kan worden beschuldigd, en die ik bij tijden zien Iaat. Ik heb niet de bedoeling je een analyse of voorbeelden te geven: maar vele getrouwde vrouwen gaan haar leven, wanneer ze in de tweede helft van den dertig komen, in een spel veranderen en zichzelf in theater-directeuren, die voor het publiek optreden, en je moet met ze leven en ontdekt, dat je zelf Rosencrantz speelt tegenover hun Hamlet, je moet je heusch bewust worden, dat er een ge daantewisseling heeft plaats gevonden, Ik stel mij voor, gewapend met zulke vergelij kingen, Marjorie op te zoeken, hoewel ik mij geen oogenblik verbeeld, dat ik van ze gebruik zal maken. Maar praten moe ten we. .(Wordt vervolgdj, j

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 5