Jaargang Donderdag 15 November 1934 No. 46 DE INBREKER NAAR DE EENDENSCHOOL. door E. DE T.TT.T.K HOOERWAARD. en Moeder waren uit de stad en nog een paar dagen uitblijven, Srootvader, die heelemaal in Gro- woonde, was heel ernstig ziek en Iter had het noodlg geoordeeld, dat [en Moeder overkwamen, én Kees waren daarom aan de goede [van Mina, het dienstmeisje, toever- al vonden zij zelf, dat zij nu etje heer en meester in huis waren. |met wie zij beste maatjes waren, gde lachend tegen Tante Clara, als en dan eens om een hoekje kwam of wanneer zij eens meer tijd een spelletje met de beide neven te bar moesten zij "t echter niet want dan keek Mina hen maar [entjes doordringend aan en vonden raadzamer in hun schulp te krui- [ant als Mina eenmaal begon, was lar het verstandigst te doen, wat ze |t hadden zij, toen Mina pas bij hen vel eens gemerkt en Jop en Kees Iccen jongens, die zooiets gauw ver- [Hun geheugen was best! Daar ha art niet aan! Mina was toch een beste kame- ile pas heelemaal tot haar recht als Vader en Moeder uit waren, let tweetal. Ernstig kwam ze 'smor- jls de jongens aan het ontbijt zaten, wat er dien dag gegeten zou wor- het spreekt vanzelf, dat de jon- [tijd dingen kozen, waar ze zelf veel lelden, totdat Jop op een morgen opwelling van edelmoedigheid zei jij vandaag maar eens, Mien! 't Is Ik al lang jouw beurt." lüna koos. Iets, waar de jongens [waren: biefstuk met sla en gebak- iappelen en als toetje: chocolade- met vanieljesaus. Zeg nou zelf: zij het goed vinden met Mina of gi is een bovenste beste!" zei Kees, leen scheur in zijn broek zóó keu- pte, dat je volgens het oordeel van nensch „zoeken moest, waar 't ge ts!" dag schreef Moeder een brief- lioe 't met Grootvader was en ge- werden de berichten langzamer- Tunstiger, zoodat Jop en Kees op pnderdagmorgen lazen, dat hun Zaterdagavond tegen negen uur jmden komen. nrlijk zouden de jongens opblijven, prak zelfs van een kleine verras- felke ze tegen dien tijd had, daar J en mevrouw wel honger zouden I na de reis. En in Mina's „kleine Ingen" hadden de jongens een on- lar vertrouwen, 't Smaakte altijd volgens hun éénstemmig oordeel. )t blijde vooruitzicht van den vol- dag gingen de jongens Vrijdag- tedwee een kwartiertje eerder naar lia had gesproken van een uurtje, ELt hadden Jop en Kees „overvra- boemd en na lang loven en bieden Je het er over eens geworden, dat (kwartiertje eerder een eind aan 1 zouden maken. I ook geen minuut later naar bed!" Kleine Wiesje Snaterdlng En haar zusje Dons Wagg'len naar de Eendenschool 't Hoofd is meester Plons. Ieder met een boekentasch En een groote lel. Volgen zij den korsten weg Door de groene wei. 't Tweetal gaat wat graag naar school, Leert er dan ook goed, Wat het jonge Eendenvolk Stellig weten moet: Aardrijkskunde van hun sloot; Wie het mooist kan kwaken; Dat zij met een hondje nooit 'n Wand'llng mogen maken! Graag ging 'k met de Eendjes mee. Meester vindt 't niet goed! Jammer is het, dat ik naar 't K i n d e rschooltje moet! (Nadruk verboden.) CARLA HOOG. 't Stormde dien Vrijdagavond geweldig. ,,'t Is maar goed, dat Vader en Moeder morgen niet over zee komen!" vond Jop. „Juist fijn, jö!" zei Kees, de moedigste van het tweetal. „De wind giert!" huiverde Jop. ,,'t Wordt een orkaan!" juichte Kees. „Ik kruip er onder," zei Jop. En Kees, die aan Mina's woorden en haar kleine verrassing dacht, besloot het zelfde te doen. 't Duurde dan ook niet lang, of de jon gens sliepen als rozen. Ze hadden samen een kamer, maar de bedden stonden een eind van elkaar. „Lekker ver voor een kussen-gevecht!" vonden Jop en Koes, een spel, waaraan naar hun zin altijd veel te gauw een einde werd gemaakt door Vader en Moeder, die in de aangrenzende kamer sliepen. Mina op zolder hoorde er niets van en het werden in die dagen meestal lange kussengevechten. Maar dien avond ge droeg het tweetal zich voorbeeldig Midden in den nacht werd Jop door een harden slag verschrikt wakker. Wat zou dat zijn? Toch geen inbreker?! Fluiste rend zei Jop: „Keesi Keessie, wordt eens wakker, jö!" Geen antwoord. „Kees! Kees-sie!" luidde het ditmaal lest harder. „Hè, w-wat is er?" klonk het slaperig onder de dekens. ,,'tls op zolder!" fluisterde Jop weer. „Ga dan maar slapen!" vond Kees. „Ja, maar Kees, 't'tzou best een inbreker kunnen zijn." „Och jó, je hebt gedroomd," bromde Kees. ,,"k Heb 't duidelijk gehoord!" Jop liet zich niet uit het veld slaan. „Ga dan kijken," zei Kees. „Ik ik dank Je," luidde het weinig geestdriftig antwoord. „Nou. Ik slaap al weer," bromde Kees, wien de zaak al bijzonder weinig belang scheen in te boezemen. In het volgende oogenbllk veerde hij echter op. Nu hoorde hij ook wat ,jD a t is veel zachter," vond Jop. Kees begon er nu toch het zijne van te denken en zei vastberaden: „Ik ga kijken!" „Ben je mal, Kees! 'tKan best een in breker zijn!" riep Jop verschrikt uit. „Jij hoeft niet mee!" zei Kees. Maar dat vond Jop toch al te kinder achtig. Als Kees die ruim een jaar jonger was dan hij, durfde, zou hij meegaan en hij keek al om zich heen naar een ge schikt wapen om zich zoo noodlg! te verdedigen. Hij bedacht op eens, dat er in de kast een oude stok van Vader stond. Dat was een prachtig ding om mee te nemen, den vijand tegemoet! Kees, die het toch ook veiliger vond een wapen in de hand te hebben, nam zijn windbuks. Was dat even een wapen of niet? Wel dacht hij aan Vaders woorden: er in huls niet mee spelen maar. dit was geen spelen! 't Was ernst, groote ernst! Stellig zou Vader 't goedvinden, hem misschien wel een held noemen! Heldhaftig, maar toch op de teenen. liep het tweetal de zoldertrap op. Zonder er samen over te spreken, lieten ze Mina rustig slapen. Hun gedachten waren de zelfde: Mina, een vrouw, moest door hen beschermd worden. Hè, wat kraakte die vierde tree! Dat deed-ie anders toch nooit! „Als de inbreker 't maar niet hoort en vlucht!" dacht Kees. Maar Jop zou die oplossing nog niet zoo verkeerd gevonden hebben. Er kraakte verder geen enkele tree en behouden stond het tweetal na 'n poosje voor de zolderdeur. De zolder was vlak boven hun kamer, dus moesten ze daar zijn. Wat die Mina toch slapen kon. zelfs al was er een inbreker In huls! „Ze snurkt!" fluisterde Kees en Jop knikte. Door niets wilde hij zijn aanwezig heid verraden! Reeds strekte Kees zijn hand uit naar den knop der zolderdeur. Vol bewondering keek Jop naar zijn broertje. Het trof, dat het juist heldere maneschijn was, zoodat zij elkaar duidelijk konden zien, want de maan wierp haar stralen door het raam van het zolder-, portaal. Daar deed Kees de deur heel behoed zaam open. Jop, die immers niet in moed voor zijn Jonger broertje wilde onderdoen volgde hem op den voet. Ook de zolder werd door de maan verlicht, zoodat Jop en Kees niet in donker behoefden te staan. Wat zij daar tergend duidelijk bij het raam zagen, was een man, die blijkbaar omgevallen was. Dèt was natuurlijk de dag geweest! En aan het feit, dat ze met een inbreker te doen hadden, twijfelde nu geen der beide jongens meer. Boven dien stond het zolderraam wijd open om even later weer dicht te vallen. Dit was natuurlijk het geluid geweest, dat Kees ook gehoord had, nadat Jop door den eersten slag wakker geworden was. 't Geval was duidelijk genoeg, maar hoe konden ze den inbreker onschadelijk maken? Dood zou hij wel niet zijn, toch

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 15