R US EB De Waarheid uit het Zout. ANEKDOTEN. NA SCHOOLTIJD Verontwaardigd komt Jaap uit school en stormt de huiskamer binnen. Moeder ziet dadelijk dat er iets bijzonders met haar oudsten jongen is, al weet zij de re den van zijn opwinding niet. Lang tijd om er naar te gissen, heeft zij echter niet, want daar barst hij al los: „Verbeeld je, Moeder, wat valsch! Hein heeft Kees zóó'n onverwachte por in de aardrijkskundeles gegeven, dat Kees van schrik met een gil opsprong. Natuurlijk moest hij schoolblijven. Kees is geen jon gen om een ander aan te klagen en ver draagt liever onverdiende straf Maar wat denkt u, dat die lamme Hein deed? Hij liet meneer in den waan, dat hij onschuldig was en heeft met geen enkel woord op de zaak gezinspeeld. Ook na schooltijd niet- Niemand schijnt gezien te hebben, wat er eigenlijk gebeurde. Ik was dus de eenige die 't wist, maar ik heb 'm daar net eens ongezouten de waarheid gezegd. Voor mijn part kan hij wippen. Met zoo'n lammen verrajer wil ik niets te maken hebben. Zeg u nou zelf, Moeder, heb ik gelijk of niet?" „Gelijk heb je", antwoordt Moeder kalm. Jaap mag dan een driftkop wezen, oprecht is hij in hooge mate en het minste on recht, zelfs al staat hij er heelemaal bulten wekt zijn verontwaardiging op. Moeder schenkt Jaap een glas limonade in, die een wonderlijk kalmeerenden in vloed op den jongen heeft. „Veel huiswerk?" vraagt Moeder be langstellend. .Hen berg!" luidt het antwoord, dat van een zucht vergezeld gaat. „Begin dan maar gauw-" raadt Moeder, „Je weet: Oom Piet komt vanmiddag eten en dan ben je altijd graag nog een oogen- blik binnen, vóór je naar bed gaat." Jaap, die het uitstekend vinden kan met Oom Piet, laat zich dit geen tweemaal zeggen en gaat naar zijn kamertje, waar hij weldra verdiept is in een moeilijke som Hij werkt ijverig tot het eten en al is hij nog lang niet klaar, hij berekent toch, dat hij nog wel een half uur in de huis kamer kan zijn, vóór hij naar bed gaat- Oom Piet heeft altijd allerlei leuke ver halen en de tijd vliegt, als hij er is. Aan tafel zit Jaap naast Oom Piet. Wat •n bof! Zijn jongere broertjes, Bram en Dick, zitten aan den overkant en kleine Nellie, het driejarige zusje, heeft haar vaste plaatsje naast Moeder. Na de soep worden snijboonen met worst, oom Piet's lievelingsgerecht, bin nengebracht „Zijn die snijboontjes uit het zout, Moes?" vraagt Dick. Het antwoord luidt bevestigend. Oom doet juist allerlei interessante verhalen over zijn laatste reis en niemand let op het ernstige gezichtje van Nellie, die haar oudste broertje vragend aankijkt. Einde lijk is het verhaal uit en richt Oom Piet het woord tot de jongste tafelgenoot. „En wat voer jij den heelen dag uit, klein ding?" vraagt hij. „Ikke gaat naar school!" antwoordt Nellie trotsch. Oom Piet moet dit gewich tige nieuws, natuurlijk hooren. Sinds een week gaat zij in de morgenuren naar een kleuterklasje." „Nou wil je mij foppen!" zegt Oom Piet, die net doet, alsof hij haar niet gelooft- „Ikke zegt u heusch de waarheid uit het zout!" klinkt het plotseling heel ernstig. Allen moeten lachen. Moeder en Jaap kijken elkaar veelbeteekend aan. Nellie was in de kamer, toen Jaap vertelde, dat hij Hein ongezouten de waarheid had ge zegd. Iets daarvan was in het bolletje van het kleine ding blijven hangen, al heeft zij blijkbaar die vreemde uitdrukking niet begrepen. CARLA HOOG (Nadruk verboden.) Ingezonden door Cor en Henk Bousie. Hoe vreemd! A.: „Heb je nog broers?" B.: „Ja zeker, nog één." A.: „Hoe vreemd, gisteren zegt je zusje tegen mij, dat ze twee broers heeft." Ingezonden door Marietje Laterveer. Een slimmerd. Heer (tot zijn knecht): „Maar Jan wat voer je toch uit? Je hebt nu 10 maal een lucifer aangestoken, wat zoek je toch?" Jan: „Ja ziet u meneer, ik had een lu cifer laten vallen, die wou ik zoeken. Dat was een blijdschap geweest voor Leni Oostveen, toen ze eindelijk van moe der toestemming gekregen had, om al leen naar school te gaan. Tot dusver had altijd Cato, moeders dienstmeisje haar moeten halen en brengen. Maar toen ze acht jaar was geworden en Leni telkens weer verzekerd had, dat alle meisjes alleen mochten gaan, had moeder eindelijk toegestemd. De eerste dagen was nu eens moeder en dan weer vader achter Leni aangegaan om te zien of alles goed ging. Natuurlijk wist ons meisje er zelf niets van, dat vader of moeder haar op eenigen afstand volgde, 't Was ook niet lang noodig, want al spoedig zagen ze, dat ze hun meisje gerust alleen konden laten gaan. Leni was voorzichtig genoeg. Nooit zou ze een straat oversteken zonder eerst links en rechts om zich heen te zien. 't Wal nu al wel een half jaar geleden dat dit gebeurd was, en vader en moeder hadden er nog steeds geen spijt van, dat ze him dochtertje toestemming hadden gegeven om alleen te gaan. 't Meisje kwam ook altijd dadelijk naar huis. 't Gebeurde wel eens dat het een of ander vriendinnetje zei: „Toe Leni, loop een eindje met me mee", of: „kom Leni, ga je mee even een boodschap doen?" Doch altijd weigerde Leni. Natuurlijk mocht ze wel eens met een vriendinnetje mee naar haar huls gaan en mee bood schappen doen, mocht ook wel van moeder „Maar", zei moeder altijd, „eerst uit school naar huls komen en vragen of je mee mag gaan. Moeder moet weten waar haar meisje is-" Als Leni dan na schooltijd met roode wangen van het harde loopen thuis kwam en vroeg: .Moeder, mag ik bij Gerda gaan spelen? of: „Moeder, mag 'k met Nelly mee boodschappen doen?" zei moeder als het maar even kon, ja. Op zekeren dag liep Leni heelemaal al leen naar huis. De vriendinnetjes hadden allemaal haast gehad en ieder was direct naar haar eigen huis gegaan. Kalm en bedaard liep ons meisje voort. Er was niets waarom ze zich moest haasten, dus waar om zou ze het dan doen? Plotseling stond ze bij het omslaan van een hoek tegen over Cato, het dienstmeisje. „Dag Leni", lachte Cato, „zag je me niet?" „Nee, maar waar ga je naar toe, Coba?" .Maar mijn huis", vertelde het meisje: „Je weet immers wel dat vandaag m'n broertje jarig is? Nu, daarom mag ik vroeger naar huis." „O ja", zei Leni, „dat is waar ook. Je broertje Karei, hé? Toe Cato, mag ik mee? Ik wil hem ook graag zien." Toen Leni nog niet naar school ging en dus veel meer tijd had, was ze dikwijls met Cato meegegaan om met haar broer tjes en zusjes te spelen. Er waren er vijf. Maar van geen van allen hield Leni zóó veel als van den kleinen Karei. „Wel ja", antwoordde Cato, „dat is goed. Ga jij maar een poosje mee, dan breng ik je over een uurtje wel weer naar huis Vroolijk huppelde Leni naas voort. Ze dacht heelemaal niet aa ders gebod, dat ze nooit met iema mocht gaan, als ze uit school kw ging nu immers ook niet met eer dinnetje mee, maar met Cato, i eigen dienstmeisje. Met haar moch dikwijls mee als ze maar wilt moeder. Cato dacht er ook niet aan, dl eerst naar huis moest gaan om te of ze mee mocht. Ze had mevroui veen juist even voor haar vertrek gaan. Nu was Leni's vader wel thul die zat altijd tot 's avonds op h< toor. Daarom dacht Cato bij zich! mijnheer het toch niet merkte i thuis kwam, dus kon ze het mei: een poosje meenemen. Eer het werd, zou ze haar weer thuisbreng 't Was kwart voor vijf. Met v lende pakjes beladen, kwam men veen thuis. Vlug deed ze in de gai hoed en mantel af en trad toen d kamer binnen- Leni zou wel naar moeder vei nu ze zoo alleen thuis was1 wat was dat? De hulskamer was le het kind dan nog niet thuis zijn tipte moeder het divankleed op e er onder, 't Zou niet voor de eerst zijn dat haar meisje daaronder we pen was. Maar nu was 't toch niet „Wacht", dacht moeder, „ik zs even naar het kantoor gaan. Mi vond Leni het akelig zoo alleen huiskamer, en is ze een poosje b vader gaan zitten." „Man", vroeg moeder, terwijl ze toordeur opendeed, „is Leni som Of heb je ze ergens gezien?" „Nee", antwoordde vader, terv van zijn groote kantoorboeken „neen, ik heb het kind nog heelem: gezien. Is ze nog niet thuis?" „Nee", zei moeder ongerust, „wa ze toch wezen?" „Kom", monterde vader haar 01 't is nog geen vijf uur. Misschien is een vriendinnetje mee, of moet ze blijven." „Ze gaat niet zonder vragen n vriendinnetje mee", meende moed weet wel, dat we dat niet hebben en erg ongehoorzaam is ons meisj „Dan moe't ze misschien schoolt herhaalde vader nog eens. Onwillekeurig moest moeder glin Leni schoolblijven! Dat zou dan i eerste maal zijn. 't Meisje hield o van de Juffrouw en wist niet wat moest om haar genoegen te gevet vertelde ze moeder wel eens dat e de andere meisjes had moeten na En dan zei moeder altijd: „Ja Leni, wie straf verdient, moet hebben De Juffrouw laat niemar niets nablijven. Als je school moet is er iets niet in orde, dat is vast." „Mischien komt ze wel gauw", t moeder zichzelf te troosten. Ik g: terug naar de huiskamer." (Wordt vei (Nadruk verboden)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1934 | | pagina 14